In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en ABN AMRO BANK N.V. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Jorna, vorderde de opheffing van een executoriaal beslag dat door ABN AMRO was gelegd op zijn uitkering bij het UWV. De eiser stelde dat de rentevorderingen van ABN AMRO uit eerdere verstekvonnissen waren verjaard, omdat er gedurende vijf jaar geen stuitingshandelingen waren verricht. ABN AMRO, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Verbeeke, voerde verweer en betwistte de stelling van de eiser dat het beslag onrechtmatig was.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser een spoedeisend belang had bij zijn vordering en dat ABN AMRO geen stuitingsbrieven had overgelegd die de verjaring van de rentevordering konden stuiten. De rechter concludeerde dat de rentevordering van ABN AMRO was verjaard op het moment dat het beslag werd gelegd, waardoor de incasso van de rente onrechtmatig was. De voorzieningenrechter heeft daarom het beslag opgeheven en ABN AMRO veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die tot dat moment op € 1.142,83 waren begroot.
De uitspraak benadrukt de zorgplicht van ABN AMRO als financiële dienstverlener en roept de bank op om rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van de eiser, die gediagnostiseerd is met terminale longkanker. De voorzieningenrechter sprak de hoop uit dat ABN AMRO het dossier van de eiser opnieuw zou bekijken en de inning van de vorderingen zou staken.