In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een pro-Palestina demonstrant en de burgemeester van Amsterdam. De burgemeester had bij besluit van 12 april 2019 beperkingen opgelegd aan de demonstrant, waardoor hij alleen op zondagen in even weken op de Dam mocht demonstreren, en dit ook nog eens beperkt tot drie uur per dag. De demonstrant, die regelmatig op de Dam protesteert met een scootmobiel en een Palestijnse vlag, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 5 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld en direct uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester ten onrechte de protestvorm van de demonstrant als een 'manifestatie' in de zin van de Wet openbare manifestaties (Wom) had aangemerkt. De rechter stelde vast dat het protest van de demonstrant een eenmansprotest betreft, dat geen collectief karakter heeft en daarom niet onder de Wom valt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester onrechtmatig had gehandeld door beperkingen op te leggen aan de demonstrant, wat inbreuk maakte op zijn vrijheid van meningsuiting. De rechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar, en de burgemeester opgedragen het griffierecht van € 174,- aan de demonstrant te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van de vrijheid van meningsuiting en de voorwaarden waaronder deze kan worden beperkt. De voorzieningenrechter heeft duidelijk gemaakt dat individuele protesten, zoals die van de demonstrant, niet onder de Wom vallen, en dat de burgemeester niet zomaar beperkingen kan opleggen zonder een goede onderbouwing.