ECLI:NL:RBAMS:2019:4224

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6037
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsuitkering en terugvordering door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser ontving bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college dat zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 november 2015 tot en met 31 december 2017 had herzien en een bedrag aan ten onrechte ontvangen bijstand terugvorderde. Het college had het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar het terugvorderingsbedrag verlaagd. Eiser ging in beroep tegen dit bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 12 maart 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser stelde dat hij geen inkomsten had uit zijn bedrijf, ondanks dat hij ingeschreven stond bij de Kamer van Koophandel. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende onderzoek had gedaan naar de werkelijke inkomsten van eiser en dat het college de bewijslast niet had voldaan. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid was voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/6037

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Buchel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: C.J. Telting).
Partijen worden hierna eiser en het college genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 16 januari 2018 (het primaire besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiser over de periode 1 november 2015 tot en met 31 december 2017 herzien en van hem een bedrag aan ten onrechte ontvangen bijstand teruggevorderd.
Met het besluit van 27 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het terugvorderingsbedrag verlaagd met de uitkering over de maanden november en december 2017.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Eiser is verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
2. Op 10 oktober 2017 heeft eiser aan de gemeente Amsterdam gemeld dat hij heeft gewerkt. Naar aanleiding daarvan is hij uitgenodigd voor een gesprek en is hem verzocht schriftelijke informatie te geven over zijn inkomsten. De bijstandsuitkering van eiser is per 1 november 2017 opgeschort. In december 2017 heeft hij aanslagen inkomstenbelasting van de Belastingdienst overgelegd over de jaren 2015 en 2016. Namens het college is op 10 januari 2018 een rapport opgesteld: “rapportage beëindigingsonderzoek II”. Hierin staat dat eiser per 1 december 2015 staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met zijn [bedrijf] en dat uit de overgelegde aanslagen inkomstenbelasting is gebleken dat eiser in 2015 en 2016 inkomsten uit zijn eigen bedrijf heeft gehad. De brutobedragen vermeld op de aanslagen inkomstenbelasting worden alsnog gekort op de uitkering die eiser heeft ontvangen.
3. Het college heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Na beëindiging van de uitkering van eiser per 1 november 2017, is aan hem nadien per diezelfde datum weer een uitkering toegekend (besluit van 13 februari 2018). In het bestreden besluit heeft het college de periode waarover de uitkering wordt herzien gewijzigd naar de periode 1 november 2015 tot en met 31 oktober 2017 en de terugvordering over de maanden november en december 2017 niet langer gehandhaafd. Het college stelt zich op het standpunt dat uit de aanslagen inkomstenbelasting van de Belastingdienst volgt dat eiser in 2015 en 2016 heeft gewerkt en daar inkomsten uit heeft gekregen. Omdat eiser dit niet aan het college heeft gemeld, heeft hij de inlichtingenplicht geschonden. Vanwege die omstandigheid ziet het college zich gehouden de uitkering te herzien en een bedrag aan ten onrechte betaalde bijstand van eiser terug te vorderen.
4. De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om de herziening van een eerder toegekend recht op bijstand, een voor eiser belastend besluit. Dit brengt mee dat het aan het college is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden en op het college de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot herziening dan wel intrekking van het recht op bijstand over te gaan.
5. De rechtbank vindt dat het college in dit geval niet aan zijn onderzoeksplicht en bewijslast heeft voldaan. De rechtbank motiveert dit als volgt.
6. Eiser staat sinds 1 december 2015 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met zijn [bedrijf] . Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij als zelfstandige werkzaam wilde zijn, maar dat het niet is gelukt een eigen bedrijf op te zetten en hij hier dus ook geen inkomsten uit heeft gehad. Eiser heeft verder aangegeven dat hij wel andere werkzaamheden heeft verricht, maar dat dit een stage betrof waarvoor hij geen inkomsten heeft ontvangen. Uit de aanslagen inkomstenbelasting volgt volgens eiser alleen dat er inkomstenbelasting is geheven. Volgens eiser zien de aanslagen op de bijstandsuitkering die hij in 2015 en 2016 heeft ontvangen. Het bedrag aan loonheffing komt volgens eiser overeen met het bedrag dat op de jaaroverzichten van de gemeente Amsterdam staat.
7. Gelet op wat eiser heeft aangevoerd, vindt de rechtbank dat het college onvoldoende heeft onderzocht of eiser daadwerkelijk - niet gemelde - inkomsten uit arbeid heeft gehad in 2015 en 2016, zoals door het college aan het besluit tot herziening en terugvordering ten grondslag is gelegd. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college aangegeven dat de conclusie van het college met name is gebaseerd op de aanslagen inkomstenbelasting van de Belastingdienst, die door eiser zijn overgelegd. Het college heeft echter geen eigen onderzoek verricht, bijvoorbeeld naar de rekeningafschriften van eiser of op grond van artikel 64 van de Pw. Het bestreden besluit is daarom niet met de nodige zorgvuldigheid voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Over het verwijt van het college op zitting dat eiser veel van de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd, stelt de rechtbank vast dat het college dit verwijt niet aan het besluit tot herziening en terugvordering ten grondslag heeft gelegd. Dit standpunt ligt daarom niet ter beoordeling van de rechtbank voor. Verder stelt de rechtbank vast dat de periode van herziening en terugvordering door het college op de zitting is teruggebracht naar de periode 1 december 2015 tot 1 januari 2017. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt zich leent voor nadere besluitvorming.
8. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Het beroep is gegrond. Het is niet mogelijk het geschil definitief te beslechten, aangezien het college nader onderzoek zal moeten doen. De rechtbank acht het in dit geval niet efficiënt om de bestuurlijke lus toe te passen. Het college zal daarom worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
9. Omdat het beroep gegrond is, dient het college het griffierecht van eiser te vergoeden. Verder ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten die eiser in redelijkheid heeft moeten maken in beroep tot een bedrag van € 1.024,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.
Afschrift verzonden aan partijen op: