In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Marokko, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De eiser had op 9 januari 2018 een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, welke door de verweerder werd afgewezen omdat de eiser niet in Nederland woont of werkt. De eiser ontving een WAO-uitkering en had kinderen, maar volgens de wetgeving was het voor mensen die in Marokko wonen en een Nederlandse uitkering ontvangen niet mogelijk om kinderbijslag te ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van de eiser niet-ontvankelijk was verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De bezwaartermijn liep tot en met 20 februari 2018, maar het bezwaarschrift werd pas op 9 maart 2018 ontvangen. De rechtbank stelde vast dat de eiser geen verschoonbare redenen had gegeven voor de termijnoverschrijding en dat het bezwaarschrift dus terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.