ECLI:NL:RBAMS:2019:4154

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
13/698556-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van dagvaarding en vrijspraak voor het verkopen van cocaïne; veroordeling voor het aanwezig hebben van harddrugs, witwassen en voorhanden hebben van vuurwapen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verschillende druggerelateerde feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, het verkopen van cocaïne, witwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van het verkopen van cocaïne nietig verklaard, omdat de tenlastelegging onvoldoende concreet was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet duidelijk was waartegen hij zich moest verdedigen, wat in strijd was met de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van het verkopen van cocaïne, maar hem wel schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag van € 36.180,- en het voorhanden hebben van een vuurwapen, een Glock model 19. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn woning en dat het geldbedrag vermoedelijk afkomstig was van criminele activiteiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/698556-16 (Promis)
Datum uitspraak: 29 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats 1] ( [land 1] ) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende te [adres 1] , [plaats 2] ( [land 2] ).

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, naar voren hebben gebracht.
Verdachte is tijdens het onderzoek ter terechtzitting bijgestaan door, A.M. van den Berg-Barrio Y Mendez, tolk in de Spaanse taal.
De zaak is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaak tegen medeverdachte
[medeverdachte] , parketnummer 13/698443-16

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het
1. opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA op 6 december 2016 op de adressen [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] te [plaats 3] ;
2. opzettelijk verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren van cocaïne in de periode van 31 mei 2016 tot en met 6 december 2016;
3. opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of aanwezig hebben van cocaïne, waaronder een hoeveelheid van 992,50 gram, in de periode van 31 mei 2016 tot en met 6 december 2016;
4. witwassen van € 36.180,- en/of € 6.775,- in de periode van 31 mei 2016 tot en met 6 december 2016;
5. voorhanden hebben van een vuurwapens en munitie op 6 december 2016.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde verzocht de dagvaarding nietig te verklaren. Dit betreft het opzettelijk verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren van cocaïne in de periode 31 mei 2016 tot en met 6 december 2016. Volgens de raadsman is de tenlastelegging onvoldoende feitelijk, nu onduidelijk is op welke verkopen naar tijd, plaats en gewicht de officier van justitie doelt.
De rechtbank stelt voorop dat krachtens artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de tenlastelegging een zodanige opgave van het feit dient te zijn dat, in combinatie met het onderliggende dossier, voldoende duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verdedigen.
Er heeft een grootschalig opsporingsonderzoek plaatsgevonden. Daarbij is over de periode van 31 mei 2016 tot en met 6 december 2016 gebruik gemaakt van verschillende bijzondere opsporingsbevoegdheden, waaronder telefoontaps, stelselmatige observatie en het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Er is zodoende sprake van een omvangrijk dossier. Het onder 2 ten laste gelegde opzettelijk verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren van cocaïne is niet gespecificeerd naar gewicht, gedraging, datum of plaats, waardoor niet zonder meer duidelijk is op welke individuele handelingen deze beschuldiging is gericht. Ook in het licht van het onderliggende dossier is de tenlastelegging ten aanzien van feit 2 onvoldoende concreet en wel zodanig, dat het voor de verdachte niet duidelijk is tegen welke concrete verkopen of leveringen in cocaïne hij zich dient te verweren. Daarmee voldoet de tenlastelegging ten aanzien van dit feit niet aan de eisen die in artikel 261 Sv aan de dagvaarding worden gesteld.
De rechtbank zal daarom de dagvaarding nietig verklaren ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
3.2
Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne verzocht de dagvaarding nietig te verklaren. De raadsman is van mening dat deze verdenking onvoldoende concreet is, gelet op de lange ten laste gelegde periode: 31 mei 2016 tot en met 6 december 2016.
Ten aanzien van feit 3 is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging wel voldoet aan de eisen die in artikel 261 Sv aan de dagvaarding worden gesteld.
Onder 3 is het uitvoeren van cocaïne ten laste gelegd. Door de specificering naar 922,50 gram is het duidelijk dat de officier van justitie hier doelt op de cocaïne die op 10 november 2016 op Schiphol in de bagage van koerier [persoon 1] is aangetroffen. Naast deze actie komt slechts op twee andere momenten in het dossier een mogelijke uitvoer via luchthaven Schiphol naar voren. Het betreft tapgesprekken van 26 september 2016 over het kopen van vliegtickets voor een NN-persoon die op 27 september 2016 vanuit Madrid zou aankomen en in de avonduren zou doorreizen naar Zurich. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte] , blijkens de observaties, op 8 november 2016 een NN-vrouw opgehaald van Schiphol en haar op 9 november 2016 teruggebracht naar Schiphol. Uit het OVC-gesprek van 9 november 2019 komt naar voren dat zij de vlucht van 06.55 uur naar Zurich moet halen.
De rechtbank oordeelt dat op grond van het vorenstaande, in het licht van het onderliggende dossier, de tenlastelegging voldoende concreet is. Voor verdachte moet duidelijk zijn geweest waartegen hij zich moest verdedigen.
De rechtbank acht de dagvaarding daarom geldig ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
3.3
Overige voorvragen
De dagvaarding is ten aanzien van feit 1, 3, 4 en 5 geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Start onderzoek
Bij het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Amsterdam is in de maand april 2016 de informatie binnengekomen dat in de enige woning boven de bakkerij op [locatie] , waar Dominicanen wonen, regelmatig meerdere kilo’s cocaïne liggen opgeslagen. Een grijze BMW 1 serie zou daar vaak een partij komen brengen.
Uit onderzoek is gebleken dat de woning vermoedelijk het adres [adres 3] te [plaats 3] betreft. Blijkens de Basisregistratie Personen staan medeverdachte [medeverdachte] , [persoon 2] en [persoon 3] op dit adres ingeschreven. Naar aanleiding van deze informatie is nader onderzoek verricht naar de eerder genoemde personen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft een Kia Carens met kenteken [kenteken 1] op zijn naam staan. Medeverdachte [medeverdachte] en [persoon 3] komen niet voor in de politiesystemen. Wel is voor [persoon 2] de volgende politieregistratie bekend. Op 18 april 2016 is [persoon 4] aangehouden omdat zij een geldbedrag van € 140.000,- bij zich had. Daarop is een strafbeschikking ter hoogte van € 12.900,- uitgereikt, die door [persoon 2] op het politiebureau cash is betaald.
Op 26 mei 2016 is op de Burgemeester de Vlugtlaan te Amsterdam een Toyota Yaris gecontroleerd. De bestuurder [persoon 5] en bijrijder [persoon 6] kwamen zenuwachtig over en probeerden te vluchten. In de auto bleek een grote hoeveelheid verdovende middelen te liggen. Uit onderzoek blijkt dat [persoon 6] van Dominicaanse afkomst is en een grijskleurige BMW 1 serie met kenteken [kenteken 2] op zijn naam heeft staan. In de politiesystemen komen verschillende registraties op naam van [persoon 6] naar voren. [persoon 6] is in december 2012 aangehouden in verband met betrokkenheid bij handel in verdovende middelen. In oktober 2013 heeft er een overval in zijn woning plaatsgevonden door drie daders met automatische vuurwapens, en in november 2013 is [persoon 6] aangehouden ter zake een ontvoering waarbij losgeld ter waarde van € 87.000,- zou zijn geëist.
Op basis van het TCI-proces-verbaal en eerder genoemde politieregistraties heeft het onderzoeksteam het vermoeden gekregen dat er vanuit het woonadres [adres 3] te [plaats 3] zou worden gehandeld in verdovende middelen. In juni 2016 zijn door de rechter-commissaris op de bekende telefoonnummers van medeverdachte [medeverdachte] , [persoon 4] en [persoon 2] bevelen tot opnemen van de (tele)communicatie afgegeven.
Uit de afgeluisterde gesprekken is naar voren gekomen dat het telefoonnummer dat in gebruik is bij medeverdachte [medeverdachte] veel contact heeft met het telefoonnummers van een persoon met de (bij)naam [bijnaam 1] / [bijnaam 2] en een persoon met de (bij)naam [bijnaam 3] . Op basis van deze gesprekken is het vermoeden gerezen dat zij zich gezamenlijk in georganiseerd verband bezig zouden houden met de handel in verdovende middelen. Op 8 september 2016 is door de rechter-commissaris het bevel tot opnemen van (tele)communicatie van het telefoonnummer in gebruik bij [bijnaam 1] / [bijnaam 2] afgegeven. Op 6 oktober 2016 is er een bevel tot stelselmatige observatie van [bijnaam 1] / [bijnaam 2] afgegeven. Op woensdag 26 oktober 2016 is [bijnaam 3] aangehouden en is zijn telefoon in beslag genomen. Op die telefoon werden meerdere foto’s aangetroffen van een persoon die de politie herkent als de persoon met de (bij)naam [bijnaam 1] / [bijnaam 2] . Op de telefoon is tevens een foto van een kopie van een paspoort ten name van verdachte aangetroffen. Een verbalisant herkent verdachte als de persoon die [bijnaam 1] / [bijnaam 2] wordt genoemd.
Doorzoekingen
Op 31 mei 2016 is het onderzoek van start gegaan. Zes maanden lang zijn verschillende telefoonnummers getapt en zijn er gesprekken afgeluisterd die werden gevoerd in de auto op naam van medeverdachte [medeverdachte] . Bovendien zijn camerabeelden uitgekeken en is er gebruik gemaakt van stelselmatige observatie van verschillende personen, waaronder verdachte. Naar aanleiding van het onderzoek hebben op 6 december 2016 doorzoekingen plaatsgevonden op de adressen [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] te [plaats 3] . In alle woningen zijn verdovende middelen en grote bedragen contant geld aangetroffen.
Tijdens het binnentreden in de woning aan de [adres 2] te [plaats 3] is medeverdachte [medeverdachte] aangehouden. Onder hem is een vuurwapen, een Umarex Walther P99, in beslag genomen. In de woning werd in totaal € 6.775,- aan contant geld aangetroffen. In de keuken werden verschillende zakken met daarin (vermoedelijk) verdovende middelen aangetroffen, die voor onderzoek zijn gestuurd naar het Laboratorium Forensische Opsporing. Uit de verschillende rapporten blijkt dat de zakjes met 111, 0,93 en 0,76 gram poeder cocaïne bevatten. De zakken tabletten, waaronder een zak met 5065 tabletten en het zakje kristallen van 5.73 gram blijken MDMA te bevatten.
Na het binnentreden van de woning aan de [adres 3] te [plaats 3] is verdachte aangehouden. In de woning waren nog vijf anderen aanwezig, waaronder een 8-jarig kind. Verdachte is tijdens de doorzoeking in zijn bed aangetroffen. Binnen zijn handbereik, op het nachtkastje aan zijn kant van het bed, lag een vuurwapen. Het vuurwapen betreft een Glock 19. In de bovenste lade van het nachtkastje is de bijbehorende munitie gevonden. In deze lade werd tevens een geldbedrag aangetroffen van in totaal € 36.180, bestaande uit onder meer 45 coupures van € 500,-, 5 coupures van € 200,-, 18 coupures van € 100 en 217 coupures van
€ 50,-. Tijdens de doorzoeking werd op de koelkast, verborgen achter een plint, een blok van ongeveer 1 kilo (vermoedelijk) cocaïne aangetroffen. Op de bovenste plank in de berging van de woning is in een schoenendoos een vergelijkbaar blok aangetroffen. De blokken zijn onderzocht in het Laboratorium voor Forensische Opsporing. Uit de verschillende rapporten blijkt dat de blokken van 983 en 954 gram cocaïne bevatten.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aanwezig hebben van cocaïne en MDMA acht de officier van justitie enkel bewezen wat op het verblijfadres van verdachte, [adres 3] te [plaats 3] , is aangetroffen. Uit de tapgesprekken en OVC-gesprekken blijkt de betrokkenheid van verdachte in de handel van verdovende middelen. In combinatie met het feit dat medebewoonster [persoon 2] zegt niets van de aangetroffen middelen te weten, maakt dat ten aanzien verdachte het aanwezig hebben van deze verdovende middelen bewezen kan worden, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 3 ten laste gelegde uitvoer van cocaïne. Uit het dossier blijkt niet van betrokkenheid van verdachte bij de op 10 november 2016 op Schiphol aangehouden koerier [persoon 1] . Er zijn echter twee vergelijkbare gebeurtenissen geweest, waarbij de rol van verdachte wel duidelijk is. Op 26 september 2016 geeft verdachte telefonisch de opdracht om vliegtickets voor een vrouw te regelen die op 27 september 2016 zonder koffer van Madrid naar Amsterdam moet vliegen en op dezelfde dag met koffer doorvliegt naar Zurich. Medeverdachte [medeverdachte] haalt de vrouw op van Schiphol en er vindt een ontmoeting plaats tussen verdachte en de op 27 september 2016 aangekomen vrouw, waarbij verdachte wordt gezien met een koffer. Op 9 november 2016 wordt door medeverdachte [medeverdachte] opnieuw een vrouw van Schiphol opgehaald die de volgende ochtend doorvliegt naar Zurich. Ook hier vindt er een ontmoeting tussen verdachte en de kennelijke koerier plaats. Deze gang van zaken schreeuwen om een verklaring die verdachte niet geeft. Ondanks dat de koffers van de koeriers niet zijn gecontroleerd, acht de officier van justitie het medeplegen van uitvoer van cocaïne bewezen.
De officier van justitie acht het onder 4 ten laste gelegde witwassen van een bedrag van
€ 36.180,- eveneens bewezen. Dit betreft het contante geldbedrag dat op het verblijfsadres van verdachte, [adres 3] te [plaats 3] , is aangetroffen. Het geld lag in het nachtkastje van verdachte, waardoor er vanuit mag worden gegaan dat het geld van hem was. De grote coupures en het ontbreken van een legaal inkomen van verdachte zijn witwasindicatoren. Daarbij heeft verdachte geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het geld.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde acht de officier van justitie het voorhanden hebben van het vuurwapen aangetroffen op het nachtkastje van verdachte, een Glock model 19, bewezen.
4.3
Standpunt van de verdediging
Rechtmatigheid inzet BOB-middelen
De raadsman heeft primair aangevoerd dat alle onderzoeksresultaten die zijn verkregen naar aanleiding van de bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB) van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Zonder een concrete verdenking of redelijk vermoeden van schuld zijn tijdens de start van het onderzoek vergaande BOB-middelen ingezet jegens medeverdachte [medeverdachte] . Door de inzet van deze BOB-middelen is later in het opsporingsonderzoek verdachte bij de politie in beeld gekomen. Nu de inzet van BOB-middelen jegens medeverdachte [medeverdachte] onrechtmatig is geweest, dient ook de informatie over verdachte van het bewijs te worden uitgesloten.
Ten aanzien van de feiten
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aanwezig hebben van cocaïne en MDMA vrijspraak bepleit. Verdachte kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de verdovende middelen die zijn aangetroffen op de [adres 2] en de [adres 4] te [plaats 3] . De blokken cocaïne zijn niet aangetroffen in zijn slaapkamer, maar achter een plint in de keuken en in een doos in de berging. Nu verdachte meerdere huisgenoten had, kan niet worden bewezen dat verdacht opzet had op het aanwezig hebben van de cocaïne.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde buiten het grondgebied brengen van cocaïne vrijspraak bepleit. Verdachte komt in het proces-verbaal met betrekking tot koerier [persoon 1] niet voor. De twee andere koeriers zijn nooit gecontroleerd, waardoor niet vast is komen te staan dat zij cocaïne hebben uitgevoerd.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Verdachte is niet verantwoordelijk voor het geldbedrag dat bij medeverdachte [medeverdachte] is aangetroffen. Daarbij kan van het geldbedrag dat in het nachtkastje van verdachte is aangetroffen niet worden vastgesteld dat het van enig misdrijf afkomstig is.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde voorhanden hebben van vuurwapens en munitie heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken van alle wapens met uitzondering van de in verdachtes slaapkamer aangetroffen Glock model 19.
4.4
Oordeel van de rechtbank
4.4.1
Inzet BOB-middelen rechtmatig
De rechtbank stelt voorop dat TCI-informatie zelfstandig een verdenking, ofwel een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, kan opleveren, mits die informatie voldoende concreet en specifiek is.
In onderhavig geval komt uit de TCI-informatie naar voren dat in de enige woning boven de bakkerij op [locatie] , waar Dominicanen wonen, regelmatig cocaïne ligt opgeslagen. Daarbij zou een grijze BMW 1 serie betrokken zijn bij de levering daarvan. Deze informatie is vervolgens door politie geverifieerd. Het zou gaan om een woning aan de [adres 3] te [plaats 3] . In deze woning staan drie personen ingeschreven, waarvan twee personen met een Dominicaanse afkomst, waaronder medeverdachte [medeverdachte] . Er is onderzoek gedaan naar mogelijke politieregistraties van de personen die op het adres staan ingeschreven. Hieruit blijkt dat één van hen, [persoon 2] , eerder cash een bedrag van bijna € 13.000,- voor een strafbeschikking heeft betaald voor een zekere [persoon 4] , die aangehouden was met een bedrag van € 140.000,-. Ook de eigenaar van de mogelijk betrokken BMW is van Dominicaanse afkomst en heeft antecedenten, waaronder met betrekking tot handel in verdovende middelen.
De rechtbank is van oordeel dat het TCI-proces-verbaal in combinatie met het door de politie nader verrichte onderzoek, voldoende concreet en specifiek was om een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit op te leveren en de inzet van BOB-middelen jegens de personen ingeschreven op het adres [adres 3] te [plaats 3] te rechtvaardigen. De inzet van BOB-middelen jegens medeverdachte [medeverdachte] is dan ook rechtmatig geweest.
Het op 31 mei 2016 gestarte opsporingsonderzoek is niet gericht geweest op verdachte. Door de inzet van verschillende BOB-middelen op de personen ingeschreven op het adres [adres 3] te [plaats 3] , is verdachte namelijk pas op een later moment in het opsporingsonderzoek in beeld gekomen.
Nu er geen verzuim heeft plaatsgevonden bij de inzet van BOB-middelen op de personen ingeschreven op het adres [adres 3] te [plaats 3] , waaronder medeverdachte [medeverdachte] , zal de informatie die door de inzet van BOB-middelen is verkregen niet van het bewijs worden uitgesloten.
4.4.2
Vrijspraak van feit 3: opzettelijk uitvoeren van cocaïne
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat uit het dossier niet blijkt van de betrokkenheid van verdachte bij de op 10 november 2016 op Schiphol aangehouden koerier, [persoon 1] , met cocaïne in zijn koffer. Verdachte zal daarom van de uitvoer en het aanwezig hebben van 992.50 gram cocaïne worden vrijgesproken.
Uit het dossier blijkt wel van betrokkenheid van verdachte bij vluchten gemaakt door twee onbekend gebleven vrouwen op 27 september 2016 en 9 november 2016. De bagage van deze vermeende koeriers is echter niet gecontroleerd. Ook in het licht van het dossier kan niet worden vastgesteld of zij iets hebben uitgevoerd en of dat cocaïne is geweest. De rechtbank acht om die reden niet bewezen wat onder 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.4.3
Oordeel over feit 1: opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA
De rechtbank stelt op grond van het proces-verbaal van doorzoeking van de woning [adres 3] te [plaats 3] van 6 december 2016 en de rapporten van het Laboratorium voor Forensische Opsporing van 14 en 15 december 2016 vast dat verdachte twee blokken van 983 en 954 gram cocaïne in zijn woning aanwezig heeft gehad.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn woning. Daarnaast kan, gelet op de plaatsen waar de blokken cocaïne zijn aangetroffen en het feit dat er naast verdachte nog vier personen in het pand woonden, niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat verdachte de beschikkingsmacht over de cocaïne heeft gehad.
Naast het aantreffen van de verdovende middelen in de woning, is op het nachtkastje van verdachte een geladen vuurwapen aangetroffen. In het nachtkasje is tevens een geldbedrag van € 36.180,- in grote coupures aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in verdovende middelen gepaard gaat met geweld en dat er grote inkomsten worden gegenereerd, waarbij met name de handel in cocaïne uiterst lucratief is. Daarbij is er van verdachte geen legale inkomstenbron bekend. Het aangetroffen geld en wapen nabij het bed van verdachte wijzen op een mogelijk verband tussen verdachte en de in zijn woning aangetroffen verdovende middelen.
Uit de tapgesprekken en stelselmatige observatie blijkt bovendien het volgende. Verdachte is op 20 september 2016 gebeld door een persoon die nu ‘Bolivia’ wil. Verdachte zegt daarop dat dat geen probleem is. De persoon zegt er over drie minuten te zijn. Verdachte belt daarop naar medeverdachte [medeverdachte] en zegt dat hij met spoed ‘het’ moet komen brengen. Op de camerabeelden is te zien dat medeverdachte [medeverdachte] drie minuten later zijn woning aan de [adres 2] te [plaats 3] verlaat en naar de woning van verdachte op de [adres 3] te [plaats 3] rijdt. Op 28 november 2016 is verdachte gebeld door een persoon die ‘P’ wil hebben. Op 29 november 2016 is verdachte opnieuw gebeld door deze persoon die zegt dat de prijs van 23 een probleem is. In verschillende tapgesprekken wordt gesproken over ‘Peru’ of ‘Bolivia’. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne uit Zuid-Amerikaanse landen wordt ingevoerd. De rechtbank is zodoende van oordeel dat bovenstaande tapgesprekken kunnen wijzen op cocaïnehandel door verdachte. Verdachte heeft geweigerd een verklaring af te leggen over de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn woning. De rechtbank is op grond van voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte wetenschap had van aanwezigheid van cocaïne in zijn woning en daar ook de beschikkingsmacht over heeft gehad. De rechtbank acht daarom het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne bewezen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte van het tenlastegelegde medeplegen dient te worden vrijgesproken en aldus slechts verantwoordelijk is voor de verdovende middelen die in zijn woning zijn aangetroffen.
4.4.4
Oordeel over feit 4: witwassen
In het nachtkastje in de slaapkamer van verdachte is een geldbedrag van € 36.180,- aangetroffen. De rechtbank ziet zich zodoende voor de vraag gesteld of het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Als de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Vermoeden van witwassen
Uit de feiten en omstandigheden kan het vermoeden rijzen dat een bepaald bedrag een criminele herkomst heeft. Het is daarnaast hoogst ongebruikelijk grote hoeveelheden contant geld voorhanden te hebben, zonder de noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep. Het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld brengt namelijk risico’s met zich, omdat het geld in geval van diefstal of schade niet verzekerd is. De omvang van het contante geldbedrag en de plaats waar het is aangetroffen leiden in dit geval tot een vermoeden van witwassen. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat verdachte dit bedrag uit legale inkomsten heeft verkregen. Het geldbedrag bestond grotendeels uit grote coupures; zo bestond € 22.500,- uit biljetten van € 500,-. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl deze coupures in het normale Nederlandse betalingsverkeer maar zelden worden gebruikt. Het geld is bovendien aangetroffen in dezelfde lade als waar de munitie van het vuurwapen van verdachte lag opgeborgen. Het vuurwapen van verdachte lag op het nachtkastje. Bovendien zijn in de woning twee blokken cocaïne van een gewicht van ongeveer 1 kilogram per stuk aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met handel in verdovende middelen grote inkomsten worden verkregen. Handel in deze hoeveelheden cocaïne is uiterst lucratief. Al deze feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat zij het vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Verklaring herkomst geld
Nu er sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de (legale) herkomst van het geld worden verlangd. Verdachte heeft geweigerd een verklaring af te leggen over de herkomst van het geld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan het bedrag van € 36.180,- – onmiddellijk en/of middellijk – afkomstig is van enig misdrijf.
Opzet
De rechtbank is op grond van eerder genoemde omstandigheden van oordeel dat verdachte opzettelijk het geldbedrag voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het geldbedrag – onmiddellijk en/of middellijk – afkomstig is van enig misdrijf.
Conclusie
De rechtbank acht het tenlastegelegde witwassen door het voorhanden hebben van
€ 36.180,- bewezen. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte van het ten laste gelegde medeplegen dient te worden vrijgesproken en aldus slechts verantwoordelijk is voor het geldbedrag dat in zijn woning is aangetroffen.
4.4.5
Oordeel over feit 5: voorhanden hebben vuurwapen
De rechtbank stelt op grond van het proces-verbaal van doorzoeking van de woning [adres 3] te [plaats 3] van 6 december 2016 en het proces-verbaal wapenonderzoek van 7 december 2016 vast dat verdachte een vuurwapen, te weten een pistool Glock model 19, en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte van het ten laste gelegde medeplegen dient te worden vrijgesproken en aldus slechts verantwoordelijk is voor het vuurwapen en bijbehorende munitie dat in zijn woning is aangetroffen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 6 december 2016 te [plaats 3] , opzettelijk aanwezig heeft gehad983 gram en 954 gram cocaïne van een materiaal bevattende cocaïne in een pand gelegen aan de [adres 3] ;
4.
op 6 december 2016, te [plaats 3] , een geldbedrag, te weten 36.180,- euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte wist, dat dat voorwerp geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
5.
hij op of omstreeks 6 december 2016 te [plaats 3] , een vuurwapen en munitie van categorie III, te weten een (geladen) pistool (Glock model 19, zonder serienummer, itemnummer 5299196) en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft in haar strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht in de straftoemeting aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de eis van de officier van justitie te matigen. Daarbij heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft bijna 2 kilo cocaïne in zijn woning aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs. Niet zelden leidt de verkoop en het gebruik van drugs tot andere vormen van criminaliteit. Met de handel in drugs wordt veel geld verdiend en toepassing van geweld ter bescherming van deze handel wordt doorgaans niet geschuwd. Dit verband tussen drugs en geweld blijkt in dit geval ook uit het feit dat verdachte een geladen vuurwapen op zijn nachtkasje had liggen. Daarbij heeft verdachte een geldbedrag van € 36.180,- witgewassen. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het witwassen van crimineel geld werkt bovendien het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand, nu het witwassen het gebruik van uit criminaliteit verkregen in komsten mogelijk maakt. De rechtbank vindt de door verdachte gepleegde feiten zeer ernstig.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de LOVS-oriëntatiepunten, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor het aanwezig hebben van harddrugs van tussen de 2 en 3 kilo, in georganiseerd verband, uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden. Voor witwassen heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor fraude van een geldbedrag tussen de
€ 10.000,- en € 70.000,-, waarbij wordt uitgegaan van een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden. Voor het voorhanden hebben van een pistool schrijven de LOVS-oriëntatiepunten een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voor. Op grond van de LOVS-oriëntatiepunten zou dat voor verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ongeveer 14,5 maand opleveren.
De rechtbank kan op grond van omstandigheden afwijken van die oriëntatiepunten, zowel in strafverhogende als in strafverlagende zin. In deze zaak heeft het er alle schijn van dat het aangetroffen geldbedrag en de aangetroffen harddrugs met elkaar in verband staan. Verdachte is betrokken bij handel in verdovende middelen in georganiseerd verband. Hij lijkt hierbij een leidinggevende rol te hebben gehad. Zo heeft hij telefonisch aan medeverdachte [medeverdachte] gegeven om met spoed iets af te leveren. Aan ‘ [bijnaam 3] ’ heeft hij opdracht gegeven om vliegtickets van - vermoedelijk - koeriers te boeken. De rol van verdachte binnen de organisatie is een strafverhogende omstandigheid. Tijdens het binnentreden in zijn woning is door de politie een geladen vuurwapen op het nachtkastje van verdachte aangetroffen. Het vuurwapen was geladen en klaar voor gebruik. Daarbij lag er ook scherpe munitie in het nachtkastje. Dit zijn strafverhogende omstandigheden. De rechtbank rekent het verdachte met name aan dat hij een geladen vuurwapen voor het grijpen had liggen in een huis waar ook een 8-jarig kind aanwezig was.
De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden reden om bij de straftoemeting af te wijken van de hiervoor genoemde oriëntatiepunten. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 6 december 2016 in verzekering gesteld. Daarmee is de redelijke termijn met ongeveer vijf maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank zal, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn de gevangenisstraf matigen met één maand. De rechtbank legt aldus aan verdachte op, een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden.

9.Beslag

Verbeurdverklaring
Onder verdachte is voorwerp 1 van de beslaglijst, een geldbedrag van € 36.180,- in beslag genomen. Het geld behoort aan verdachte toe en kan dat geheel te eigen bate aanwenden. Nu met betrekking tot dit voorwerp het onder 4 bewezen geachte witwassen is verkregen, wordt dit geld verbeurd verklaard.
Teruggave aan verdachte
Voorwerpen 2 tot en met 25 van beslaglijst, met name telefoons, zien toe op het onder 2 ten laste gelegde opzettelijk verkopen/afleveren/verstrekken of vervoeren van cocaïne. Nu van dit feit de dagvaarding nietig is verklaard, dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan verdachte.

10.Voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft verzocht de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Nu verdachte niet in Nederland woonachtig is, acht zij het mogelijk dat verdachte vanwege de strafeis niet bij de uitspraak aanwezig wil zijn en zich daarmee zal onttrekken aan de op te leggen straf.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een ieder vóór veroordeling zijn berechting in vrijheid dient te kunnen afwachten, tenzij er argumenten zijn die voorlopige hechtenis noodzaken. De rechtbank ziet geen reden om van dat uitgangspunt af te wijken. Dat verdachte in [land 2] woont, is voor de rechtbank geen aanleiding om de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, met name nu verdachte tot op heden alle schorsingsvoorwaarden is nagekomen en zo ook ter terechtzitting aanwezig was. De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de schorsing van het verzoek tot voorlopige hechtenis af.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht,
2 en 10 van de Opiumwet en
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde nietig.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4
witwassen
Ten aanzien van feit 5
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaat met betrekking tot vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 19 (negentien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1. Geld Euro 36.180,-
5299222
Gelast de teruggave aan verdachte van:
3. 1.00 STK
Zaktelefoon K1:zwart, SAMSUNG note 3
5299265
5. 5.00 STK USB-stick (memorykaart)
5299219
6. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart APPLE\IPHONE 4
5299281
7. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart BLACKBERRY Q10
5299386
8. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: blauw NOKIA
5299260
9. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: blauw NOKIA
5299314
10. 1.00 STK Telefoonkaart LYCAMOBILE
5299248
11. 2.00 STK Telefoonkaart LEBARA
52 9 92 57
12. 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG S7 Edge
5299271
14. 1.00 STK Papier Item e2
5299315
15. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: wit BLACKBERRY
5299299
16. 1.00 STK Zaktelefoon K1: zwart BLACKBERRY
5299337
17. 1.00 STK Zaktelefoon K1: zwart BLACKBERRY
5299331
18. 1.00 STK USB-stick (memorykaart) LEXAR
5299304
19. 1.00 STK HEMA harddisk
5299375
20. 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG
5299368
21. 1.00 STK Zaktelefoon K1: zwart BLACKBERRY
5299340
22. 1.00 STK Zaktelefoon K1: zwart BLACKBERRY 9900
5299384
23. 1.00 STK Zaktelefoon K1: zwart NOKIA
5299351
24. 1.00 STK Zaktelefoon K1: zwart NOKIA
5299345
25. 1.00 STK Zaktelefoon K1: blauw NOKIA
529931
26. 1.00 STK Weegschaal Kl: wit SOEHNLE keuken
5299324
28. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart SAMSUNG
5299362
30. 1.00 STK SMALL WORLD ontvangstbewijs
5299307
31. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart SAMSUNG
5299332
32. 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG
5299342
33. 1.00 STK Computer HP PAVILION
5299310
34. 1.00 STK Computer ACER
5299380
35. 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG j5
5299389
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2019.
[...]