ECLI:NL:RBAMS:2019:4152

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
13/702847-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne

Op 9 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De zaak kwam ter terechtzitting op 26 maart 2019, waar de officier van justitie, mr. K. Duker, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1950 en gedetineerd, had tijdens de zitting een tolk in de Engelse taal. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1198,16 gram cocaïne op 20 december 2018 in Amsterdam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie op 20 december 2018 informatie ontving dat de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in zijn woning zou bewaren. Na een machtiging tot binnentreden en inbeslagneming, werd de woning van de verdachte doorzocht. Tijdens deze inval werden in een open broodtrommel in de keuken van de verdachte verschillende voorwerpen aangetroffen, waaronder koffiefilters en plastic zakken met een grote hoeveelheid witte bollen, die als slikkersbollen werden herkend. Na verder onderzoek bleek dat de aangetroffen poeder cocaïne bevatte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust moest zijn van de aanwezigheid van de drugs, gezien de omstandigheden waaronder deze waren aangetroffen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet aannemelijk. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en werd de aanwezigheid van de cocaïne bewezen verklaard. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702847-18 (Promis)
Datum uitspraak: 9 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1950,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Duker en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Snoeij, naar voren hebben gebracht.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting bijstand gehad van een tolk in de Engelse taal.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 1198,16 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten
Op 20 december 2018 ontving de politie informatie van het Team Criminele Inlichtingen dat verdachte een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in zijn woning zou bewaren. Die informatie is door een inspecteur van het Team Criminele Inlichtingen als betrouwbaar aangemerkt. Naar aanleiding van deze informatie heeft de hulpofficier van justitie een machtiging tot binnentreden en inbeslagneming van verdovende middelen afgegeven.
Op 20 december 2018 is er een inval gedaan in de woning van verdachte. Verdachte was op dat moment in de woning aanwezig. In de keuken stond op de koelkast een broodtrommel. De broodtrommel stond open en in de trommel zaten koffiefilters, een weegschaal en twee doorzichtige plastic zakken met een grote hoeveelheid witte bollen, die door een verbalisant werden herkend als slikkersbollen. Verdachte is hierop aangehouden. Nadat verdachte hiertoe toestemming heeft verleend, is de woning nader onderzocht. In één van de koffiefilters die is aangetroffen in de broodtrommel zaten diverse brokjes van vermoedelijk cocaïne. Bovendien lagen op de bodem van de broodtrommel witte poederresten. De bodem van de broodtrommel is daarop met een trace-whipe bemonsterd. Het doekje kleurde blauw, wat betekent dat de poederresten cocaïne bevatte. De twee zakken met bollen samengeperst poeder en de koffiefilter met brokjes zijn onderzocht in het Laboratorium voor Forensische Opsporing. Het gaat tezamen om 1198,16 gram cocaïne.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde aanwezig hebben van cocaïne. In de woning van verdachte is een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen. De officier van justitie is van mening dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van cocaïne in zijn woning, nu de drugs in een open broodtrommel in zijn keuken zijn aangetroffen.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft verklaard dat een persoon genaamd [naam persoon] hem een tas in bewaring heeft gegeven en dat verdachte niet wist wat erin zat. Het enkele feit dat er drugs in het woonhuis van verdachte zijn aangetroffen is onvoldoende. Verdachte is niet bewust geweest van de aanwezigheid van cocaïne in zijn huis, aldus de raadsman.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2018, opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant] , en de laboratoriumrapporten vast dat verdachte 1198,16 gram van een materiaal bevattende cocaïne in zijn woning aanwezig heeft gehad.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs. Nu de cocaïne in de keuken van de woning van verdachte is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat van verdachte een redelijke verklaring mag worden verlangd over de herkomst van die drugs.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij op 20 december 2018 een plastic Albert Heijntas van een vriend genaamd [naam persoon] in bewaring had gekregen. Verdachte heeft verklaard niet naar de tas te hebben gekeken en de tas met inhoud in de broodtrommel te hebben gestopt, precies zoals hij deze van [naam persoon] heeft gekregen. [naam persoon] zou de tas rond 20.00 uur weer komen ophalen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet aannemelijk is. Er is in zijn woning geen Albert Heijntas aangetroffen en de doorzichtige plastic zakken met slikkersbollen, de weegschaal en de koffiefilters lagen los in de broodtrommel. Verdachte heeft verklaard de spullen van [naam persoon] zelf in de broodtrommel te hebben gestopt. De in de open broodtrommel aangetroffen slikkersbollen waren duidelijk door het plastic heen zichtbaar, zoals ook op pagina 7 van het dossier is te zien.
Ook in één van de koffiefilters, waarvan verdachte heeft verklaard dat deze filters van hem waren en dat deze er al lagen voordat hij de Albert Heijntas ontving, en op de bodem van de broodtrommel is cocaïne aangetroffen. Op basis van het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat alles in een gesloten tas heeft gezeten, waar verdachte de inhoud niet van kende.
Verdachte was op de dag van de inval in zijn woning aanwezig. Gezien voornoemde feiten en omstandigheden kan hem de aanwezigheid van de drugs niet zijn ontgaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn woning.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 20 december 2018 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 1198,16 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek van voorarrest. Volgens de officier van justitie is dat in overeenstemming met de richtlijn voor strafvordering van het Openbaar Ministerie voor de aanwezigheid van harddrugs van deze hoeveelheid.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een straf op de leggen gelijk aan het tot nu toe door verdachte uitgezeten voorarrest van drie maanden.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft meer dan een kilo cocaïne in zijn woning aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs. Niet zelden leidt de verkoop en het gebruik van drugs tot andere vormen van criminaliteit.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor het aanwezig hebben van harddrugs van tussen de 1000 en 1500 gram, door een first offender, uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 4 maart 2019 en het reclasseringsadvies van 5 maart 2019. De persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn geen aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van de hiervoor genoemde oriëntatiepunten. De rechtbank legt daarom een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden op, met aftrek van voorarrest.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van: 5681763 Telefoon Samsung wit.
Gelast de teruggave aan verdachte van: 5681758 Geld € 1900,-.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 april 2019.
[…]

[…]

[…]