Op 9 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De zaak kwam ter terechtzitting op 26 maart 2019, waar de officier van justitie, mr. K. Duker, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1950 en gedetineerd, had tijdens de zitting een tolk in de Engelse taal. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1198,16 gram cocaïne op 20 december 2018 in Amsterdam.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie op 20 december 2018 informatie ontving dat de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in zijn woning zou bewaren. Na een machtiging tot binnentreden en inbeslagneming, werd de woning van de verdachte doorzocht. Tijdens deze inval werden in een open broodtrommel in de keuken van de verdachte verschillende voorwerpen aangetroffen, waaronder koffiefilters en plastic zakken met een grote hoeveelheid witte bollen, die als slikkersbollen werden herkend. Na verder onderzoek bleek dat de aangetroffen poeder cocaïne bevatte.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust moest zijn van de aanwezigheid van de drugs, gezien de omstandigheden waaronder deze waren aangetroffen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet aannemelijk. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en werd de aanwezigheid van de cocaïne bewezen verklaard. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.