In deze zaak verzoekt de verzoekster, werkzaam als barmedewerkster bij Accor Hospitality Nederland N.V., om te verklaren dat aan de opzegging van haar arbeidsovereenkomst geen dringende reden ten grondslag ligt. De verzoekster is op 2 januari 2018 in dienst getreden en heeft een salaris van € 1.454,00 bruto per maand. De arbeidsovereenkomst was verlengd tot 1 april 2019. Accor heeft haar op 13 februari 2019 op staande voet ontslagen wegens vermeende fraude met fooien en het niet correct registreren van omzet in de kassa. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2019 heeft de verzoekster haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. I. Epe. De verweerster, Accor, heeft een verweerschrift ingediend en werd vertegenwoordigd door meerdere personen, waaronder mr. B.H.E. Veldmaat en mr. L.C.C.A. de Ceuster.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een cultuur binnen het barpersoneel waarbij fooien niet correct werden geregistreerd en dat er een samenwerking was om contant geld te delen zonder dit aan de kassa aan te slaan. De verzoekster heeft ontkend op de hoogte te zijn geweest van deze praktijken, maar de rechter oordeelt dat het ongeloofwaardig is dat zij niet op de hoogte was van de fraude, gezien de nauwe samenwerking met haar collega’s. De rechter concludeert dat de verzoekster, ook al heeft zij niet actief deelgenomen aan de fraude, wel heeft geprofiteerd van de hogere fooien die uit deze praktijken voortkwamen.
De verzoeken van de verzoekster worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechter oordeelt dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, gezien de omstandigheden en het gedrag van de verzoekster.