In deze zaak verzoekt [verzoeker], die als Head Bartender werkzaam was bij Accor Hospitality Nederland N.V., de rechtbank om te verklaren dat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen. Accor heeft hem ontslagen vanwege vermoedens van fraude met fooien en het niet correct registreren van betalingen. De zaak is op 7 mei 2019 mondeling behandeld, waarbij zowel [verzoeker] als zijn gemachtigde alsook vertegenwoordigers van Accor aanwezig waren. Accor heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is vervolgens beoordeeld door de kantonrechter.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [verzoeker] was sinds 2011 in dienst bij Accor en had verschillende functies vervuld, waarbij hij sinds 1 mei 2018 als Head Bartender werkte. Tijdens zijn dienst waren er meldingen van fraude met fooien, waarbij het barpersoneel contante betalingen niet correct registreerde en vouchers indiende die niet overeenkwamen met de werkelijke boekingen. Accor heeft camerabeelden en getuigenverklaringen verzameld die de beschuldigingen ondersteunen. Op 8 februari 2019 is [verzoeker] op staande voet ontslagen, wat hij betwist.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat, hoewel [verzoeker] het ontslag betwist, hij berust in het ontslag. De rechter concludeert dat er voldoende bewijs is dat [verzoeker] op de hoogte was van de frauduleuze praktijken binnen het barpersoneel en dat hij hiervan heeft geprofiteerd. De rechter wijst de verzoeken van [verzoeker] af en veroordeelt hem in de proceskosten. De beschikking is op 28 mei 2019 uitgesproken door mr. L. van Berkum, kantonrechter.