ECLI:NL:RBAMS:2019:4140

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5554
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verstrekking van de beoordelingsminuut bij een asielrelaas op grond van de AVG

In deze zaak heeft eiseres, die een verblijfsvergunning asiel heeft, verzocht om een kopie van de beoordelingsminuut van haar ingewilligde asielaanvraag. De beoordelingsminuut bevat de geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen van eiseres. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft dit verzoek afgewezen op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), omdat de beoordelingsminuut persoonlijke gegevens bevat die beschermd zijn. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordelingsminuut niet als persoonsgegeven kan worden aangemerkt en dat verweerder niet verplicht is om deze integraal te verstrekken. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn aan haar toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, thans de minister van Justitie en Veiligheidverweerder
(gemachtigde: S. Raterink).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een kopie van de beoordelingsminuut van haar - ingewilligde – asielaanvraag (beoordelingsminuut) in zoverre toegewezen dat daarvan een samenvatting is opgenomen in het primaire besluit.
Bij besluit van 6 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder een nadere toelichting gegeven in een tweede verweerschrift.
Verweerder heeft de door eiseres gevraagde beoordelingsminuut aan de rechtbank overgelegd, daarbij is de rechtbank meegedeeld dat alleen zij daarvan kennis mag nemen, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In de beslissing van 26 april 2019 heeft een andere kamer van deze rechtbank geoordeeld dat de beperking van de kennisneming van de beoordelingsminuut gerechtvaardigd is. Eiseres heeft de rechtbank toestemming gegeven om van dit stuk kennis te nemen, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek op de zitting, geen kennis genomen van de stukken waarvan de kennisgeving is beperkt.

Overwegingen

Achtergrond van het geschil
1.1.
Eiseres heeft een verblijfsvergunning asiel. Eiseres wil dat haar echtgenoot ook naar Nederland komt en heeft daarom een aanvraag gedaan voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van een zogenaamde nareisprocedure. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2018 (AWB 18/4354) is het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De echtgenoot van eiseres heeft in de nareisprocedure verzocht te bepalen dat verweerder een kopie van de beoordelingsminuut aan hem verstrekt, zodat inzicht kan worden verkregen in de beoordeling door verweerder van de verklaringen van eiseres. Hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder heeft toegelicht wat wel en wat niet geloofwaardig is bevonden wat betreft de verklaring van eiseres en dat het verstrekken van een kopie van de beoordelingsminuut niet tot nieuwe inzichten zal leiden. Het verzoek van eiseres om verstrekking van een kopie van de beoordelingsminuut is daarom door de rechtbank afgewezen.
1.2.
Daarnaast heeft eiseres bij brief van 10 juli 2018 bij verweerder een verzoek neergelegd tot verstrekking van een kopie van de beoordelingsminuut. Zij stelt dat zij een kopie van de beoordelingsminuut nodig heeft, omdat de afwijzing van de mvv-aanvraag van haar echtgenoot mede is gebaseerd op de geloofwaardigheidsbeoordeling van haar eigen asielrelaas.
Besluitvorming van verweerder
2.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres om verstrekking van een kopie van de beoordelingsminuut opgevat als een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Op grond van de AVG is het volgens hem niet mogelijk om een integrale kopie te geven van de beoordelingsminuut, omdat hierin tevens persoonlijke gegevens zijn opgenomen waarbij de bescherming daarvan zwaarder weegt dan het belang dat in de nareisprocedure wordt gediend. Wel heeft verweerder een samenvatting gegeven van hetgeen in de beoordelingsminuut geloofwaardig en van hetgeen ongeloofwaardig is bevonden. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en daarbij het volgende overwogen. Een beoordelingsminuut is een intern stuk waarin ambtenaren hun visie op het asielrelaas kunnen geven. Ambtenaren moeten dit kunnen doen met een zekere mate van beschermde vrijheid. Voor zover van belang, zou een integrale verstrekking van de beoordelingsminuut daarom in strijd zijn met artikel 15, vierde lid van de AVG, waarin staat dat het recht om een kopie te verkrijgen geen afbreuk mag doen aan de rechten van derden. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat als eiseres van mening is dat het geloofwaardigheidsoordeel in de nareisprocedure onvoldoende is gemotiveerd, het in de rede ligt om dat binnen die procedure aan te kaarten.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres voert in beroep aan dat de samenvatting die verweerder heeft gegeven van de beoordelingsminuut, onvoldoende inzichtelijk is om in de nareisprocedure van haar echtgenoot goed verweer te kunnen voeren. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 22 maart 2016 [1] waaruit volgt dat een vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel die is verleend op grond van de ‘b-grond’, geen belang heeft bij het instellen van beroep tegen die inwilliging met als doel de (gedeeltelijke) ongeloofwaardigheid van zijn asielrelaas aan te vechten en op die manier een verblijfsvergunning asiel te krijgen op grond van de ‘a-grond’. De rechten van een vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel op grond van de ‘a-grond’ zijn namelijk hetzelfde als die van een vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel op grond van de ‘b-grond’. Dit maakt echter niet dat de tegenwerping van de (gedeeltelijke) ongeloofwaardigheid formele rechtskracht krijgt. De vreemdeling kan hiertegen opkomen bij de rechtbank op het moment dat wordt besloten tot het intrekken of niet verlengen van de verblijfsvergunning asiel. Eiseres voert aan dat niet valt in te zien dat dit anders is voor andere procedures, zoals de hier aan de orde zijnde nareisprocedure, waarbij het geloofwaardigheidsoordeel betwist moet kunnen worden.
Standpunt van verweerder in verweerschrift
4. In het verweerschrift heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit als volgt gewijzigd. De ratio achter het indienen van een verzoek op grond van de AVG is dat iemand kennis wil nemen van de wijze waarop zijn of haar persoonsgegevens zijn verwerkt. Dit, zodat de aanvrager de hem betreffende gegevens kan controleren op hun juistheid en kan controleren of deze in overeenstemming met de AVG zijn verwerkt. Het opvragen van een interne motivering op grond waarvan een verblijfsvergunning al dan niet is verleend, valt hier niet onder. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat een beoordelingsminuut slechts een onderdeel van het besluitvormingsproces is en dat de juridische afweging in de beoordelingsminuut enkel de opvatting van de ambtenaar is. Die analyse is niet de daadwerkelijke motivering van het besluit. De daadwerkelijke motivering van het besluit is neergelegd in het besluit zelf. Over de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Den Bosch merkt verweerder op dat hij in de nareisprocedure reeds heeft gemotiveerd op welke punten de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig zijn bevonden en dat eiseres dit in die procedure kan bestrijden. Verweerder verwijst nog naar twee uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2014 [2] die de Wet bescherming persoonsgegevens betreffen (Wbp). Daaruit volgt dat de in een beoordelingsminuut neergelegde juridische analyse niet als zodanig als een persoonsgegeven kan worden beschouwd. Ook volgt uit die uitspraken dat verweerder desondanks een concreet overzicht moet verstrekken van de verwerkte persoonsgegevens als iemand daartoe verzoekt. Verweerder concludeert dat er geen verplichting bestaat om een kopie van de beoordelingsminuut te verstrekken. Hoewel sinds 25 mei 2018 de AVG geldt en niet meer de Wbp, is dit geen reden om anders te oordelen, aldus verweerder.
Verweerder verzoekt de rechtbank deze bovenstaande motivering bij de beoordeling van het beroep te betrekken (nu de motivering in het bestreden besluit niet toereikend was), het beroep gegrond te verklaren en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Beoordeling van de rechtbank
5. In de omstandigheid dat verweerder de motivering van het bestreden besluit in zijn verweerschrift substantieel heeft gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, waarin de verplichting is neergelegd de beslissing op bezwaar te laten berusten op een deugdelijke motivering. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit al dan niet in stand kunnen worden gelaten.
6. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder zich op verzoek van de rechtbank heeft uitgelaten over de vraag of het verzoek van eiseres al dan niet had moeten worden opgevat als een verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). De gemachtigde van verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de beoordelingsminuut aan een ieder niet in het belang van eiseres is. Ter zitting bleken partijen het hierover eens te zijn, zodat een Wob-verzoek dan ook niet aan de orde is.
7. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt dat het verzoek om een kopie van de boordelingsminuut zou moeten worden opgevat als een verzoek in de nareisprocedure om het overleggen van gedingstukken of een verzoek om een nadere motivering, nu eiseres een dergelijk verzoek ook al heeft neergelegd in de nareisprocedure.
8. De rechtbank is van oordeel dat onderhavig verzoek om verstrekking van een kopie van de beoordelingsminuut moet worden gezien als een verzoek op grond van de AVG.
9. In artikel 15, eerste lid, van de AVG is het recht van de betrokkene neergelegd om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de in dat artikel opgesomde informatie.
10. Op grond van artikel 4, onder 1, van de AVG wordt onder ‘persoonsgegevens’ verstaan: “alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon”.
11. Op grond van artikel 4, onder 2, van de AVG wordt onder ‘verwerking’ verstaan: een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen of vernietigen van gegevens.
12. De rechtbank stelt vast dat eiseres met haar verzoek niet beoogt inzage te verkrijgen in de in de beoordelingsminuut opgenomen haar betreffende persoonsgegevens en de verwerking daarvan, maar in de door een ambtenaar van verweerder opgestelde geloofswaardigheidsbeoordeling als zodanig van de elementen uit het asielrelaas. In haar hierboven genoemde uitspraken van 24 december 2014 heeft de Afdeling - na de beantwoording van de door haar gestelde prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie [3] - overwogen dat de in een minuut neergelegde juridische analyse, waarin de gronden worden uiteengezet die de beslismedewerker heeft betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit dat hij moet opstellen in het kader van de procedure die voorafgaat aan de vaststelling van een besluit over de aanvraag, als zodanig niet als persoonsgegeven kan worden gekwalificeerd. In zoverre valt die juridische analyse niet onder het bereik van de Wet bescherming persoonsgegevens. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit evenzeer in het kader van de thans geldende AVG ten aanzien van een door een ambtenaar van verweerder opgestelde geloofwaardigheidsbeoordeling van de elementen uit het asielrelaas. Die beoordeling als zodanig kan niet worden aangemerkt als een persoonsgegeven als bedoeld in de AVG. Nu het eiseres uitsluitend om die beoordeling als zodanig is te doen en niet om de daarin opgenomen persoonsgegevens, is verweerder niet gehouden aan eiseres een kopie van de beoordelingsminuut te verstrekken.
13. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ter zitting duidelijk is geworden dat de echtgenoot van eiseres in de nareisprocedure hoger beroep heeft ingesteld en dat het al dan niet overleggen van de beoordelingsminuut ook in dat kader wederom aan de orde zal komen. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting daarover nog opgemerkt dat als in de nareisprocedure de (on)geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres aan de orde komt, dat verweerder dan in de nareisprocedure is gehouden de (on)geloofwaardigheid van het asielrelaas te motiveren. Dat kan de rechtbank volgen en is in lijn met hetgeen de rechtbank Den Bosch in haar hiervoor bedoelde uitspraak heeft overwogen.
Conclusie
14. De rechtbank is, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 7 is overwogen, van oordeel dat aanleiding bestaat om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- (zegge: zesenveertig euro) aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,- (zegge: duizend vierentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.AWB 15/19240 (niet gepubliceerd op
2.ECLI:NL:RVS:2014:4626 en 4631, te vinden via
3.Van 17 juli 2014, ECLI:EU:C:2014:2081