2.2.Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en daarbij het volgende overwogen. Een beoordelingsminuut is een intern stuk waarin ambtenaren hun visie op het asielrelaas kunnen geven. Ambtenaren moeten dit kunnen doen met een zekere mate van beschermde vrijheid. Voor zover van belang, zou een integrale verstrekking van de beoordelingsminuut daarom in strijd zijn met artikel 15, vierde lid van de AVG, waarin staat dat het recht om een kopie te verkrijgen geen afbreuk mag doen aan de rechten van derden. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat als eiseres van mening is dat het geloofwaardigheidsoordeel in de nareisprocedure onvoldoende is gemotiveerd, het in de rede ligt om dat binnen die procedure aan te kaarten.
3. Eiseres voert in beroep aan dat de samenvatting die verweerder heeft gegeven van de beoordelingsminuut, onvoldoende inzichtelijk is om in de nareisprocedure van haar echtgenoot goed verweer te kunnen voeren. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 22 maart 2016waaruit volgt dat een vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel die is verleend op grond van de ‘b-grond’, geen belang heeft bij het instellen van beroep tegen die inwilliging met als doel de (gedeeltelijke) ongeloofwaardigheid van zijn asielrelaas aan te vechten en op die manier een verblijfsvergunning asiel te krijgen op grond van de ‘a-grond’. De rechten van een vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel op grond van de ‘a-grond’ zijn namelijk hetzelfde als die van een vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel op grond van de ‘b-grond’. Dit maakt echter niet dat de tegenwerping van de (gedeeltelijke) ongeloofwaardigheid formele rechtskracht krijgt. De vreemdeling kan hiertegen opkomen bij de rechtbank op het moment dat wordt besloten tot het intrekken of niet verlengen van de verblijfsvergunning asiel. Eiseres voert aan dat niet valt in te zien dat dit anders is voor andere procedures, zoals de hier aan de orde zijnde nareisprocedure, waarbij het geloofwaardigheidsoordeel betwist moet kunnen worden.
Standpunt van verweerder in verweerschrift
4. In het verweerschrift heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit als volgt gewijzigd. De ratio achter het indienen van een verzoek op grond van de AVG is dat iemand kennis wil nemen van de wijze waarop zijn of haar persoonsgegevens zijn verwerkt. Dit, zodat de aanvrager de hem betreffende gegevens kan controleren op hun juistheid en kan controleren of deze in overeenstemming met de AVG zijn verwerkt. Het opvragen van een interne motivering op grond waarvan een verblijfsvergunning al dan niet is verleend, valt hier niet onder. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat een beoordelingsminuut slechts een onderdeel van het besluitvormingsproces is en dat de juridische afweging in de beoordelingsminuut enkel de opvatting van de ambtenaar is. Die analyse is niet de daadwerkelijke motivering van het besluit. De daadwerkelijke motivering van het besluit is neergelegd in het besluit zelf. Over de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Den Bosch merkt verweerder op dat hij in de nareisprocedure reeds heeft gemotiveerd op welke punten de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig zijn bevonden en dat eiseres dit in die procedure kan bestrijden. Verweerder verwijst nog naar twee uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2014die de Wet bescherming persoonsgegevens betreffen (Wbp). Daaruit volgt dat de in een beoordelingsminuut neergelegde juridische analyse niet als zodanig als een persoonsgegeven kan worden beschouwd. Ook volgt uit die uitspraken dat verweerder desondanks een concreet overzicht moet verstrekken van de verwerkte persoonsgegevens als iemand daartoe verzoekt. Verweerder concludeert dat er geen verplichting bestaat om een kopie van de beoordelingsminuut te verstrekken. Hoewel sinds 25 mei 2018 de AVG geldt en niet meer de Wbp, is dit geen reden om anders te oordelen, aldus verweerder.
Verweerder verzoekt de rechtbank deze bovenstaande motivering bij de beoordeling van het beroep te betrekken (nu de motivering in het bestreden besluit niet toereikend was), het beroep gegrond te verklaren en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Beoordeling van de rechtbank
5. In de omstandigheid dat verweerder de motivering van het bestreden besluit in zijn verweerschrift substantieel heeft gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, waarin de verplichting is neergelegd de beslissing op bezwaar te laten berusten op een deugdelijke motivering. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit al dan niet in stand kunnen worden gelaten.
6. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder zich op verzoek van de rechtbank heeft uitgelaten over de vraag of het verzoek van eiseres al dan niet had moeten worden opgevat als een verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). De gemachtigde van verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de beoordelingsminuut aan een ieder niet in het belang van eiseres is. Ter zitting bleken partijen het hierover eens te zijn, zodat een Wob-verzoek dan ook niet aan de orde is.
7. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt dat het verzoek om een kopie van de boordelingsminuut zou moeten worden opgevat als een verzoek in de nareisprocedure om het overleggen van gedingstukken of een verzoek om een nadere motivering, nu eiseres een dergelijk verzoek ook al heeft neergelegd in de nareisprocedure.
8. De rechtbank is van oordeel dat onderhavig verzoek om verstrekking van een kopie van de beoordelingsminuut moet worden gezien als een verzoek op grond van de AVG.
9. In artikel 15, eerste lid, van de AVG is het recht van de betrokkene neergelegd om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de in dat artikel opgesomde informatie.
10. Op grond van artikel 4, onder 1, van de AVG wordt onder ‘persoonsgegevens’ verstaan: “alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon”.
11. Op grond van artikel 4, onder 2, van de AVG wordt onder ‘verwerking’ verstaan: een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen of vernietigen van gegevens.
12. De rechtbank stelt vast dat eiseres met haar verzoek niet beoogt inzage te verkrijgen in de in de beoordelingsminuut opgenomen haar betreffende persoonsgegevens en de verwerking daarvan, maar in de door een ambtenaar van verweerder opgestelde geloofswaardigheidsbeoordeling als zodanig van de elementen uit het asielrelaas. In haar hierboven genoemde uitspraken van 24 december 2014 heeft de Afdeling - na de beantwoording van de door haar gestelde prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie- overwogen dat de in een minuut neergelegde juridische analyse, waarin de gronden worden uiteengezet die de beslismedewerker heeft betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit dat hij moet opstellen in het kader van de procedure die voorafgaat aan de vaststelling van een besluit over de aanvraag, als zodanig niet als persoonsgegeven kan worden gekwalificeerd. In zoverre valt die juridische analyse niet onder het bereik van de Wet bescherming persoonsgegevens. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit evenzeer in het kader van de thans geldende AVG ten aanzien van een door een ambtenaar van verweerder opgestelde geloofwaardigheidsbeoordeling van de elementen uit het asielrelaas. Die beoordeling als zodanig kan niet worden aangemerkt als een persoonsgegeven als bedoeld in de AVG. Nu het eiseres uitsluitend om die beoordeling als zodanig is te doen en niet om de daarin opgenomen persoonsgegevens, is verweerder niet gehouden aan eiseres een kopie van de beoordelingsminuut te verstrekken.
13. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ter zitting duidelijk is geworden dat de echtgenoot van eiseres in de nareisprocedure hoger beroep heeft ingesteld en dat het al dan niet overleggen van de beoordelingsminuut ook in dat kader wederom aan de orde zal komen. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting daarover nog opgemerkt dat als in de nareisprocedure de (on)geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres aan de orde komt, dat verweerder dan in de nareisprocedure is gehouden de (on)geloofwaardigheid van het asielrelaas te motiveren. Dat kan de rechtbank volgen en is in lijn met hetgeen de rechtbank Den Bosch in haar hiervoor bedoelde uitspraak heeft overwogen.
14. De rechtbank is, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 7 is overwogen, van oordeel dat aanleiding bestaat om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).