ECLI:NL:RBAMS:2019:4136

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
AMS 17_5453
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WIA-uitkering en inschakeling deskundige verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de hoogte van de loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die sinds 2006 vanwege gezondheidsklachten niet meer in staat was om zijn werk uit te voeren, had in 2009 een WGA-uitkering gekregen. In 2017 heeft het UWV besloten dat de hoogte van zijn uitkering niet zou wijzigen, ondanks dat eiser van mening was dat zijn arbeidsongeschiktheid niet correct was vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt, wat door het UWV gegrond werd verklaard, maar hij ging in beroep tegen het bestreden besluit.

De rechtbank heeft een deskundige, verzekeringsarts L. Greveling-Fockens, ingeschakeld om de situatie van eiser te beoordelen. De deskundige concludeerde dat eiser in staat was om 40 uur per week te werken, zonder dat er een urenbeperking nodig was. Eiser was het niet eens met deze conclusie en voerde aan dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de deskundige zorgvuldig te werk was gegaan en dat er geen reden was om aan de conclusies van de deskundige te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat de medische klachten van eiser niet leidden tot een noodzaak voor een urenbeperking en dat de geduide functies passend waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de uitkering ongewijzigd te laten, standhield. Eiser kreeg geen gelijk en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/5453

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amstelveen, eiser

(gemachtigde: mr. M.H.G. in de Braekt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: F. Kniesmeijer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf 1] B.V., te Diemen. [bedrijf 1] B.V. heeft te kennen gegeven alleen de uitspraak te willen ontvangen. Eiser heeft geen toestemming gegeven voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan [bedrijf 1] B.V.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser bericht dat de hoogte van zijn loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt.
Bij besluit van 7 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en aan de deskundige L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts bij [bedrijf 2] , opdracht gegeven om eiser te onderzoeken en rapport uit te brengen aan de hand van een door de rechtbank opgestelde vraagstelling.
De deskundige Greveling-Fockens heeft op 25 juli 2018 rapport aan de rechtbank uitgebracht. Eiser heeft hier bij schrijven van 5 november 2018 op gereageerd. Verweerder heeft bij schrijven van 17 september 2018 en 22 november 2018 gereageerd.
Eiser heeft bij brief van 28 januari 2019 gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 11 februari 2019 gereageerd. Tot slot heeft eiseres op 12 maart 2019 een reactie ingediend.
Bij brief van 19 februari 2019 heeft de rechtbank aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan zonder nadere zitting, tenzij één van partijen binnen vier weken aangeeft mondeling op een nadere zitting te willen worden gehoord. Partijen hebben vervolgens laten weten geen nadere zitting te willen, waarna de rechtbank op 13 maart 2019 het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Geen toestemming voor het delen van medische gegevens
1. Omdat eiser geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens te delen met zijn ex-werkgever, zal de rechtbank in deze uitspraak de medische stukken niet inhoudelijk weergeven en zullen de medische klachten van eiser slechts in algemene zin worden benoemd.
Wat er aan deze zaak voorafging
2.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als [functie] voor 39,77 uur per week. Op 22 september 2006 is hij vanwege gezondheidsklachten daarvoor uitgevallen. Aan eiser is per 19 september 2009 een loongerelateerde werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA)-uitkering toegekend, op basis van 84,50% arbeidsongeschiktheid. Per 18 augustus 2012 is eisers loongerelateerde uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Daarna hebben meerdere herbeoordelingen plaatsgevonden, waarbij de situatie als ongewijzigd is beoordeeld.
2.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser bericht dat hij meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op 69,45%. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering wijzigt niet. Verweerder legt aan dit besluit de rapportage van [arts] van 6 januari 2017 en de rapportage van arbeidsdeskundige De Jager van 16 februari 2017 ten grondslag.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep [de persoon 1] heeft aanleiding gezien om de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aan te passen. In verband met de gewijzigde FML van 21 juli 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Timp vastgesteld dat de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies niet geschikt zijn voor eiser. Hij heeft daarom nieuwe functies geduid op grond waarvan eisers arbeidsongeschiktheidspercentage hoger uitvalt, te weten 71,77%. Ook bij deze gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid heeft eiser recht op de loonaanvullingsuitkering tot 1 april 2019.
Standpunten van partijen
4. Eiser voert in beroep samengevat aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en beperkingen. Eiser kan zich met name niet verenigen met het feit dat er geen indicatie meer is voor een urenbeperking. De situatie is in de loop der jaren niet verbeterd. Eiser heeft recuperatietijd nodig na inspanningen. Hij heeft verschillende klachten. Eiser heeft allerlei acties ondernomen om wat aan deze klachten te doen, maar dit heeft niet/nauwelijks geleid tot verbetering. Door prof. dr. Visser is een diagnose vastgesteld, maar dit is door verweerder niet erkend en niet meegenomen in de FML. Er is daarom een indicatie voor een urenbeperking. Ook is eisers andere problematiek niet verdwenen, en dient hij op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren meer beperkt te worden geacht dan door verweerder is aangenomen. Gelet hierop acht eiser geen van de geduide functies passend. Eiser heeft in beroep brieven van prof. dr. Visser van 18 augustus 2014 en 26 januari 2018, een brief van specialist [de persoon 2] van 6 februari 2018 en brieven van [bedrijfsarts] van 17 december 2017 en 5 februari 2018 overgelegd.
5. [de persoon 1] heeft op 10 oktober 2017 aanvullend gerapporteerd, naar aanleiding van de medische beroepsgronden van eiser. [de persoon 1] overweegt dat uit de brief van prof. dr. Visser geen ander medisch beeld naar voren komt dan beschreven in recente medische informatie van behandelend arts/specialist [de persoon 3] van 3 mei 2017. Haar conclusie is dat er geen aanleiding is om op medische gronden een andere beslissing te nemen. Er zijn voldoende beperkingen aangenomen in de FML. Verweerder overweegt verder dat eiser geen andere gronden naar voren brengt dan reeds in bezwaar naar voren zijn gebracht.
6. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [de persoon 1] heeft op 26 februari 2018 aanvullend gerapporteerd, naar aanleiding van de door eiser overgelegde brieven. [de persoon 1] overweegt dat bestudering van deze gegevens geen nieuwe inzichten oplevert op datum in geding. De brief van prof. dr. Visser ziet niet op datum in geding (16 februari 2017), maar vermeldt een verslechtering in 2018. De informatie van [de persoon 3] is reeds betrokken bij de heroverweging in bezwaar. [de persoon 2] heeft eiser niet gezien of onderzocht, en een medisch objectiveerbare verslechtering in aard en ernst van een ziektebeeld met een toename van afwijkingen, hetgeen kan blijken bij een onderzoek op en rond datum in geding en/of intensivering van behandeling wordt niet vermeld. In de brief van de [bedrijfsarts] worden geen nieuwe medische feiten of gegevens vermeld. De conclusie is dat de overgelegde medische stukken geen nieuwe inzichten bieden voor de beoordeling.
Wat vindt de rechtbank van de zaak?
7. De rechtbank heeft aanleiding gezien om een opdracht aan een onafhankelijke verzekeringsarts te verstrekken. De rechtbank heeft de deskundige opdracht gegeven gemotiveerd antwoord te geven op (onder andere) de vragen welke beperkingen eiser op de datum in geding had en specifiek of een urenbeperking aangenomen had moeten worden.
8. Deskundige L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts bij [bedrijf 2] , heeft dossierstudie verricht en eiser gezien op het spreekuur op 23 juli 2018. Zij heeft op 25 juli 2018 haar rapport opgemaakt. Zij komt tot de conclusie dat eiser belastbaar is conform de FML van 21 juli 2017, zonder de beperkingen ten aanzien van samenwerken, het aangewezen zijn op werk waarin kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden en de beperking voor beroepsmatig autorijden. De deskundige Greveling-Fockens is het eens met het standpunt van verweerder dat eiser gemiddeld ongeveer 8 uur per dag, 40 uur per week in staat is passende arbeid te verrichten.
Standpunten van partijen na het rapport van de deskundige
9. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [de persoon 1] heeft bij rapportage van 17 september 2018 laten weten zich aan te sluiten bij het standpunt van de deskundige en de door haar benoemde beperkingen te laten vervallen uit de FML.
10. Eiser heeft bij aanvullend beroepschrift van 5 november 2018 uitvoerig gereageerd op het rapport van de deskundige Greveling-Fockens. Samengevat stelt eiser dat Greveling-Fockens geen rekening houdt met de medisch objectief vastgestelde verhoogde recuperatiebehoefte en de daaruit voortvloeiende beperking in duurbelastbaarheid. De ziekte van eiser lijkt niet serieus te worden genomen. Ook stelt eiser dat verweerder in strijd met het beginsel van reformatio in peius minder beperkingen vast stelt omdat volgens deskundige Greveling-Fockens minder beperkingen aanwezig zijn. Eiser is van mening dat het uitgebrachte deskundigenrapport geen blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en niet inzichtelijk en concludent is en om die reden buiten beschouwing moet worden gelaten. Volgens eiser dient de rechtbank nogmaals een verzekeringsarts in te schakelen of eiser de gelegenheid bieden om zelf een verzekeringsarts in te schakelen.
11. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [de persoon 1] heeft bij rapportage van 22 november 2018 gereageerd. Zij overweegt dat het beroepschrift geen nieuwe medische feiten bevat. Met de verminderde toestand [1] (hierna: toestand) van eiser is rekening gehouden met de aangenomen beperkingen. Gelet op de al aangenomen uitgebreide en forse beperkingen geeft de diagnose geen aanleiding om meer beperkingen op te nemen in de FML. Het rapport van de deskundige bevat een beschrijving van een zeer gedegen en uitgebreid onderzoek en [de persoon 1] ziet geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de deskundige die voldoende consistent zijn om tot een goed overwogen oordeel te komen. Er is geen reden voor het benoemen van (nog) een deskundige.
Het oordeel van de rechtbank
12. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 september 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BN7969) en 14 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX7452), wordt het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel gevolgd.
13. De rechtbank is van oordeel dat de deskundige zorgvuldig en voldoende onderzoek heeft verricht door alle dossiergegevens van eiser, waaronder de gegevens van de behandelend sector, te bestuderen en eiser ook zelf te zien op een spreekuur. Bovendien heeft eiser ook correcties op het rapport ingebracht die zijn verwerkt in het verslag van de anamnese en is het correctieformulier en het aanvullingsblad aan het dossier toegevoegd. De rechtbank ziet geen reden om het rapport van de deskundige buiten beschouwing te laten. Het standpunt van eiser dat het rapport niet inzichtelijk of concludent is, wordt ook niet gevolgd. De stelling van eiser dat [bedrijf 2] zich niet aan haar eigen onderzoeksprotocol heeft gehouden omdat er niet een bepaald onderzoek is gehouden, wat daar verder ook van zij, leidt niet tot het oordeel dat het door de deskundige verrichte onderzoek onzorgvuldig is geweest. Voor het gevraagde onderzoek bestond anderhalf jaar na datum in geding (16 februari 2017) ook geen aanleiding omdat een dergelijk onderzoek is uitgevoerd rondom datum in geding (in januari 2017) door [de persoon 3] . De rechtbank is van oordeel dat de deskundige haar rapport uitvoerig gemotiveerd heeft en dat duidelijk is waarom bepaalde conclusies worden getrokken.
14. De rechtbank is verder van oordeel dat de deskundige overtuigend heeft beargumenteerd waarom er niet meer of verdergaande beperkingen (waaronder een urenbeperking) moeten worden aangenomen op de datum in geding. Zo overweegt de deskundige dat de klachten van eiser geen reden zijn voor een urenbeperking. Van een verhoogde recuperatiebehoefte is geen sprake. Dit wordt ook niet ondersteund door het dagverhaal, waarin geen structurele rustmomenten noodzakelijk blijken te zijn. Wanneer eiser werkzaam is in fysiek lichte arbeid valt verzekeringsgeneeskundig niet in te zien dat hij niet 8 uur per dag, 40 uur per week zou kunnen volhouden, aldus de deskundige. Verder heeft de deskundige toegelicht dat op basis van de brief van [de persoon 3] , die onderzoek heeft gedaan rond datum in geding (januari 2017), gesproken kan worden over een goede toestand [2] en een redelijke functie [3] .
15. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat sprake is van (een zekere) verminderde toestand. Er zijn immers ook meerdere beperkingen in de FML aangenomen. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd echter geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [de persoon 1] en de deskundige dat een (verdere) urenbeperking niet nodig is. Dat eiser (en zijn klachten) door verweerder of door de deskundige niet serieus is genomen is niet gebleken. Het door eiser gestelde rustmoment kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezien worden als structureel noodzakelijk rustmoment, nu eiser ook aangeeft dat hij in die tijd op zijn IPad kijkt, wat eerder duidt op een (mentale) inspanning.
16. Dit betekent dat de rechtbank geen twijfel heeft aan de beoordeling door verweerder. Eisers beroepsgronden tegen de medische beoordeling slagen niet.
17. De rechtbank is van oordeel dat van strijd met het verbod van reformatio in peis geen sprake is, nu eiser materieel niet in een nadeliger rechtspositie wordt gebracht omdat – hoewel de FML is aangepast – het arbeidsongeschiktheidspercentage niet is gewijzigd. Eisers uitkering blijft, zoals ook in het bestreden besluit is opgenomen, ongewijzigd tot 1 april 2019.
18. De rechtbank is verder van oordeel dat, uitgaande van de FML, er geen reden is om te oordelen dat de geduide functies voor eiser niet passend zijn.
19. De rechtbank overweegt tot slot dat voor zover uit de door eiser overgelegde medische informatie zou kunnen blijken van een verslechtering in 2018, eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt kan melden. In deze procedure is het beoordelingsmoment (de datum in geding) echter 16 februari 2017.
Conclusie
20. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk.
21. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Voor medische term zie rapport [de persoon 1] van 22 november 2018 onder 4. begin 9e regel.
2.Zie voor medische term: brief Van den [de persoon 3] , gedingstuk 44.3 onder “Overweging” begin 5e zin.
3.Zie voor medische term: brief Van den [de persoon 3] , gedingstuk 44.3 onder “Overweging” einde 5e zin.