ECLI:NL:RBAMS:2019:4104

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
13/751208-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoek van België met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek

Op 11 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure met parketnummer 13/751208-19, betreffende een overleveringsverzoek van België. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 24 januari 2019 is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde. De opgeëiste persoon, geboren in 1974 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, behandeld op de openbare zitting van 28 mei 2019. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. van Wijk.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, mits er voldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal ondergaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de garantie van de Belgische autoriteiten voldoende is en dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan, en heeft daarom de overlevering toegestaan. De beslissing is genomen in overeenstemming met de relevante wetsartikelen, waaronder de Overleveringswet (OLW) en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751208-19
RK nummer: 19/1960
Datum uitspraak: 11 juni 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 januari 2019 door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door mr. J.A.R. van de Velde, die waarneemt voor zijn raadsman, mr. J van Wijk, advocaat te Eindhoven.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek, afgeleverd door de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde op 24 januari 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB en in de e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 28 mei 2019. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel en deze e-mail zijn als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De eerste Substituut-procureur des Konings van het Parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde heeft op 18 maart 2019 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad Nederland recht strafbaar en levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder D, van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • Het onderzoek is in België aangevangen;
  • De verdovende middelen zijn geproduceerd in België;
  • De Belgische autoriteiten hebben kenbaar gemaakt de vervolging in te willen stellen met het uitvaardigen van het EAB;
  • Medeverdachten worden vervolgd in België;
  • Het bewijs bevindt zich grotendeels in België.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.