In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure naar aanleiding van een eerdere veroordeling voor diefstal met geweld en afpersing. De veroordeelde, geboren in 1998 en gedetineerd, was eerder veroordeeld in een strafzaak met parketnummer 13/684407-18. De officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, had een ontnemingsvordering ingediend, waarin werd verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen en de veroordeelde te verplichten tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.700,06, dat hij had weggenomen.
Tijdens de zitting op 23 mei 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging gehoord. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. T.W. Gijsberts, betoogde dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk was, omdat de verdachte in de onderliggende strafzaak vrijgesproken moest worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering van de officier van justitie gegrond was, gezien de eerdere veroordeling van de verdachte voor de diefstal met geweld en afpersing, waarbij het bedrag van € 1.700,06 was weggenomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel inderdaad het bedrag van € 1.700,06 bedraagt en heeft de ontnemingsvordering volledig toegewezen. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd, waarbij het te ontnemen bedrag is vastgesteld op € 1.700,06. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.N. Greeven, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.