Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Tussenuitspraak 10 mei 2019
- overweging 1.2. ten aanzien van de termijn zoals bedoeld in artikel 22, eerste lid, OLW;
- de grondslag en inhoud van het EAB en de daarin besproken (en verworpen) verweren.
4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
- Is de opgeëiste persoon in persoon verschenen bij de terechtzitting die tot het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Aken van 19 september 2013 heeft geleid?
- Zo nee, heeft de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten op andere wijze kunnen uitoefenen?
- de officier van justitie stuurt de – op korte termijn – te verwachten informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit zo snel mogelijk door naar de raadsman en de rechtbank, zodat de raadsman hier desgewenst nog op kan reageren;
- gelet op de 90-dagen termijn wordt uitspraak gedaan op 31 mei 2019.
Prejudiciële procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie
hierna: HvJ) heeft bij arrest van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (zaak OG) en C-82/19 PPU (zaak PI) de vragen beantwoord van de Ierse
Supreme Courten de Ierse
High Court, of het openbaar ministerie in Lübeck en het openbaar ministerie in Zwickau in Duitsland rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.
88 It follows from the foregoing that, in so far as the public prosecutors’ offices at issue in the main proceedings are exposed to the risk of being influenced by the executive in their decision to issue a European arrest warrant, those public prosecutors’ offices do not appear to meet one of the requirements of being regarded as an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Framework Decision 2002/584, namely the requirement that it be guaranteed that they act independently in issuing such an arrest warrant.
2. The concept of an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Council Framework Decision 2002/584/JHA of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States, as amended by Council Framework Decision 2009/299/JHA of 26 February 2009, must be interpreted as not including public prosecutors’ offices of a Member State which are exposed to the risk of being subject, directly or indirectly, to directions or instructions in a specific case from the executive, such as a Minister for Justice, in connection with the adoption of a decision to issue a European arrest warrant.”
5.Beslissing
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;