ECLI:NL:RBAMS:2019:4093

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
13/751892-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en overlevering aan Duitsland

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 31 mei 2019, wordt een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) behandeld, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie München op 8 oktober 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1980 en momenteel gedetineerd, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het onderzoek heropend om aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te verkrijgen.

De rechtbank heeft eerder, op 10 mei 2019, een tussenuitspraak gedaan waarin zij de termijn voor uitspraak heeft verlengd en het onderzoek heeft geschorst. Tijdens de zitting op 21 mei 2019 zijn de officier van justitie en de opgeëiste persoon gehoord, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft in deze uitspraak verwezen naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 mei 2019, waarin werd geoordeeld over de status van openbare aanklagers als 'uitvaardigende rechterlijke autoriteit' in het kader van het EAB.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting te heropenen om de raadsman en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het arrest van het Hof van Justitie. De uitspraak van de rechtbank is gedaan in het kader van de 90-dagen termijn voor de overleveringsdetentie, en er is een oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk voor een nader te bepalen datum bevolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751892-18
RK nummer: 19/1492
Datum uitspraak: 31 mei 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 oktober 2018 door het Openbaar Ministerie München (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentie adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.I. Spauwen, advocaat te Sittard en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Bij tussenuitspraak van 10 mei 2019 is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit – in het kader van artikel 12 OLW – te bevragen over de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Aken van 19 september 2013 heeft geleid.
Op 21 mei 2019 heeft de rechtbank het onderzoek voortgezet. Gehoord zijn de officier van justitie mr. mr. U.E.A. Weitzel, de opgeëiste persoon en zijn raadsman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 10 mei 2019

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 10 mei 2019 voor wat de bespreking van de volgende rubrieken / verweren betreft:
  • overweging 1.2. ten aanzien van de termijn zoals bedoeld in artikel 22, eerste lid, OLW;
  • de grondslag en inhoud van het EAB en de daarin besproken (en verworpen) verweren.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In de tussenuitspraak van 10 mei 2019 heeft de rechtbank overwogen dat zij niet kan vaststellen of ook ten aanzien van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Aken van 19 september 2013 is voldaan aan de eisen van artikel 12 OLW. Daarom is het onderzoek heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen:
  • Is de opgeëiste persoon in persoon verschenen bij de terechtzitting die tot het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Aken van 19 september 2013 heeft geleid?
  • Zo nee, heeft de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten op andere wijze kunnen uitoefenen?
De rechtbank heeft daarbij verzocht de uitvaardigende justitiële autoriteit deze vragen te beantwoorden door onderdeel d) van het EAB voor dit vonnis in te vullen.
Ter zitting van 21 mei 2019 is gebleken dat deze vragen nog niet zijn beantwoord. De raadsman en de officier van justitie hebben ingestemd met het volgende:
  • de officier van justitie stuurt de – op korte termijn – te verwachten informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit zo snel mogelijk door naar de raadsman en de rechtbank, zodat de raadsman hier desgewenst nog op kan reageren;
  • gelet op de 90-dagen termijn wordt uitspraak gedaan op 31 mei 2019.
Het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) heeft per e-mail van 25 mei 2019 nadere informatie van de Duitse autoriteiten doorgestuurd naar de rechtbank en de raadsman van de opgeëiste persoon. Deze informatie is in het dossier gevoegd. Voordat hierop wordt beslist, is het volgende van belang.
5.
Prejudiciële procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie
Het EAB is uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie München.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) heeft bij arrest van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (zaak OG) en C-82/19 PPU (zaak PI) de vragen beantwoord van de Ierse
Supreme Courten de Ierse
High Court, of het openbaar ministerie in Lübeck en het openbaar ministerie in Zwickau in Duitsland rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.
In het arrest is door het HvJ geoordeeld onder punt 88 tot en met 90:

88 It follows from the foregoing that, in so far as the public prosecutors’ offices at issue in the main proceedings are exposed to the risk of being influenced by the executive in their decision to issue a European arrest warrant, those public prosecutors’ offices do not appear to meet one of the requirements of being regarded as an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Framework Decision 2002/584, namely the requirement that it be guaranteed that they act independently in issuing such an arrest warrant.
89 In the present case, it is, in that regard, irrelevant, for the reasons stated in paragraph 73 of the present judgment, that, in connection with the issuing of the European arrest warrants at issue in the main proceedings, no instruction in a specific case was issued to the public prosecutor’s office in Lübeck or in Zwickau from the ministers for justice of the Länder concerned.
90 In the light of all the foregoing, the answer to the questions referred is that the concept of an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Framework Decision 2002/584, must be interpreted as not including public prosecutors’ offices of a Member State which are exposed to the risk of being subject, directly or indirectly, to directions or instructions in a specific case from the executive, such as a Minister for Justice, in connection with the adoption of a decision to issue a European arrest warrant.
Het HvJ heeft voor recht verklaard:

2. The concept of an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Council Framework Decision 2002/584/JHA of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States, as amended by Council Framework Decision 2009/299/JHA of 26 February 2009, must be interpreted as not including public prosecutors’ offices of a Member State which are exposed to the risk of being subject, directly or indirectly, to directions or instructions in a specific case from the executive, such as a Minister for Justice, in connection with the adoption of a decision to issue a European arrest warrant.
In het licht van dit arrest is op 29 mei 2019 beslist tot schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon.

5.Beslissing

Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen om de raadsman en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om zich over voornoemd arrest uit te laten in de onderhavige zaak.
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Duitse taal tegen een nader te bepalen dag en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.J.J.P. Luchtman en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2019.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.