ECLI:NL:RBAMS:2019:4092

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
13/751222-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; verweer omtrent gelijkstelling met een Nederlander verworpen

Op 4 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen te Gent, België, op 13 februari 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1977, is gedetineerd in Nederland en heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

Tijdens de openbare zitting op 21 mei 2019 is de vordering behandeld. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Özdemir, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het EAB onderzocht. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, een feit dat onder de lijst van bijlage 1 bij de OLW valt.

De opgeëiste persoon heeft zijn onschuld betoogd, maar de rechtbank oordeelt dat het verweer niet kan slagen. De rechtbank heeft ook het verweer van de raadsman verworpen dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander, omdat hij geregistreerd staat als EU-burger. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, aangezien hij niet kan aantonen dat hij gedurende vijf jaren onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. M.J.J.P. Luchtman en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.T.P. van Munster.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751222-19
RK nummer: 19/1942
Datum uitspraak: 4 juni 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 februari 2018 door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen te Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Özdemir, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Bevel tot aanhouding bij verstek van 13 februari 2019. In
Form Avan de Sirene-signalering van 13 februari 2019 staat vermeld dat dit Aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen te Gent [nr. 69/2018 – GE.55.F1.004014/18].
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 1, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. De raadsman heeft betoogd dat het onschuldverweer aan overlevering in de weg staat. Ter onderbouwing van het onschuldverweer heeft de raadsman aangevoerd dat het EAB zeer summier is, zodat geen sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De onschuld van de opgeëiste persoon is immers tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond. De rechtbank merkt hierbij op dat niet is vereist dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de gronden van de verdenking vermeldt. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. Het verweer wordt verworpen.

6.Artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 6 OLW. De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, nu hij geregistreerd is als EU-burger en er sprake is van Nederlandse rechtsmacht. De brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 21 mei 2019, waarin de IND meedeelt dat het feitencomplex waarvoor de overlevering wordt verzocht ertoe kan leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest, moet niet worden gevolgd, omdat dit slechts een inschatting is op basis van een summier dossier, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de brief van de IND van 21 mei 2019 niet te volgen. Artikel 6, vijfde lid, OLW gaat uit van een
verwachtingten aanzien van het wel of niet verliezen van het verblijfsrecht; deze beoordeling heeft dus een voorlopig karakter. Uit de brief van de IND volgt dat de opgeëiste persoon sinds 25 oktober 2018 geregistreerd staat als EU-burger en dat dit verblijfsrecht kan eindigen als gevolg van het feit, waarvoor hij door de Belgische autoriteiten wordt vervolgd. De IND gaat er in deze brief vanuit dat van duurzaam verblijfsrecht geen sprake is. De rechtbank overweegt in dit kader dat ook niet is gebleken dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijft. De opgeëiste persoon voldoet aldus niet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander zoals bepaald in artikel 6, vijfde lid, OLW. Het verweer wordt verworpen.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De officier van justitie heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is in België begonnen;
  • de stukken en het bewijs bevinden zich in België;
  • in België worden reeds medeverdachten vervolgd;
  • het zwaartepunt van de zaak ligt in België.
Gelet op deze argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen te Gent (België).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.J.J.P. Luchtman en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2019.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.