ECLI:NL:RBAMS:2019:4090

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
13/751212-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door Estland met betrekking tot fiscale strafbare feiten

Op 4 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Estland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 2 april 2019 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van fiscale strafbare feiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn in het EAB omschreven. De verdediging heeft betoogd dat de feiten niet strafbaar zijn naar Nederlands recht, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat de feiten, zoals omschreven in het EAB, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn, en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de relevante artikelen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. van Mourik als voorzitter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751212-19
RK nummer: 19/2050
Datum uitspraak: 4 juni 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 april 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 februari 2019 door
the Pärnu Courthouse of Pärnu County Courtte Estland en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Estland) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentie adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Guman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Estse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Estse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een beslissing
(type: prosecution, fugitive, and arrest warrant)van 17 januari 2019, uitgevaardigd door
the Pärnu County Court, met kenmerk: 1-18-10391.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Ests recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd voor de feiten 1 tot en met 4, omdat die feiten naar Nederlands recht niet strafbaar zouden zijn. De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van opzettelijke frauduleuze gedragingen, maar van een fiscaal geschil, waardoor het strafrecht niet aan de orde is. Omdat de opgeëiste persoon als bestuurder geen of onvoldoende gegevens heeft verstrekt ten aanzien van de belastingaangifte, volgt mogelijk een nieuwe belastingaanslag. Dit maakt de feiten echter niet strafbaar naar Nederlands recht, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten naar Nederlands strafbaar zijn en daarbij gewezen op artikel 68 Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat ook de feiten 1 tot en met 4 naar Nederlands recht strafbaar zijn. Gelet op de omschrijving van de feiten in onderdeel e) en de tekst van het eveneens vermelde artikel 381 van het Estse wetboek van strafrecht (
violation of obligaton to maintain accounting) is sprake van
knowingly violating the requirements for maintaining accounting.In
Form Avan de Sirene-signalering van 27 februari 2019 staat bij
Description Of The Circumstances(punt 044) vermeld dat het hierbij om belastinggegevens gaat. Vanwege het ‘knowlingly violating’ acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, dan ook art. 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing. Het verweer van de raadsman wordt verworpen; de feiten leveren immers naar Nederlands recht op:
(feiten 1 tot en met 4):
opzettelijk het feit begaan, zoals bedoeld in artikel 68, eerste lid, onderdeel a en/of d, Algemene wet inzake rijksbelastingen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
(feit 5):
overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.

5.Overige verweer artikel 12 OLW

De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – verder betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat onduidelijk is hoe de grondrechten van de opgeëiste persoon, zoals die zijn neergelegd in artikel 12 OLW, worden geëerbiedigd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet kan slagen omdat artikel 12 OLW – anders dan in onderhavig EAB – betrekking heeft op EAB’s die zijn uitgevaardigd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een opgelegde vrijheidsstraf. Het verweer wordt reeds daarom verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 68 en 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen, 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Pärnu Courthouse of Pärnu County Courtte Estland.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.J.J.P. Luchtman en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2019.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.