ECLI:NL:RBAMS:2019:4088

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
13/751112-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering in het kader van een Europees aanhoudingsbevel; gedeeltelijke toewijzing en weigering

Op 21 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt (België). De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1962, die gedetineerd is in Nederland. De officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, heeft de vordering tot overlevering ingediend, terwijl de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die naar Belgisch recht zijn gepleegd, waaronder een plofkraak op 21 juni 2018 in [plaatsnaam 2]. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de overlevering voor het feit in [plaatsnaam 2] toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) is voldaan. Echter, voor het feit dat op 4 juni 2018 in [plaatsnaam 1] zou zijn gepleegd, is de overlevering geweigerd, omdat het nationale aanhoudingsbevel daar niet op ziet.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor het feit in [plaatsnaam 1] ongenoegzaam is, en dat er geen aanleiding is om de behandeling van de zaak aan te houden voor nadere informatie. De rechtbank heeft ook de garantie van de Procureur des Konings Limburg in acht genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank heeft de overlevering voor het feit in [plaatsnaam 2] toegestaan, omdat aan alle voorwaarden is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751112-19
RK nummer: 19/2108
Datum uitspraak: 21 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 januari 2019 door de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Aanhoudingsbevel bij verstek van 31 januari 2019, met kenmerk: HA II 18/059. In
Form Avan de Sirene-signalering van 31 januari 2019 staat vermeld dat dit Aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en in de e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 16 april 2019. Gewaarmerkte fotokopieën van dit onderdeel zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd voor het feit dat in de mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 16 april 2019 aan het overleveringsverzoek is toegevoegd, te weten – kort gezegd – een plofkraak in [plaatsnaam 1] op 4 juni 2018. Ten aanzien van dit feit is immers geen nationaal aanhoudingsbevel uitgevaardigd. Het overleveringsverzoek is op dit punt dus ongenoegzaam.
Stanpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het nationale aanhoudingsbevel inderdaad slechts betrekking heeft op het feit dat op 21 juni 2018 in [plaatsnaam 2] is gepleegd en niet op het feit dat op 4 juni 2018 in [plaatsnaam 1] is gepleegd. De officier van justitie heeft verzocht om aanhouding om op dit punt nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. De officier van justitie heeft ook opgemerkt dat de overlevering voor het feit te [plaatsnaam 1] , in geval van een ontbrekend nationaal aanhoudingsbevel, zal kunnen worden geweigerd; dit zal er waarschijnlijk toe leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit, na eventuele overlevering voor het feit te [plaatsnaam 2] , om aanvullende toestemming aan de Nederlandse officier van justitie zal vragen om ook het feit in [plaatsnaam 1] te kunnen vervolgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de raadsvrouw en de officier van justitie van oordeel dat het overleveringsverzoek ongenoegzaam is ten aanzien van het feit in [plaatsnaam 1] van 4 juni 2018, nu het nationaal aanhoudingsbevel daar niet op ziet. De rechtbank ziet – mede gelet op hetgeen de officier van justitie heeft opgemerkt over aanvullende toestemming – geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden om hieromtrent nadere informatie op te laten vragen. De overlevering wordt daarom geweigerd ten aanzien van het feit in [plaatsnaam 1] .

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings Limburg te Hasselt heeft op 8 april 2019 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [naam opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB ten aanzien van het feitencomplex rondom de plofkraak in [plaatsnaam 2] op 21 juni 2018 voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering daarvoor te worden toegestaan.
Ten aanzien van het feitencomplex rondom de plofkraak in [plaatsnaam 1] op 4 juni 2018 is vastgesteld dat niet is voldaan aan de eisen van de OLW. De overlevering wordt daarvoor geweigerd.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 140, 157 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, ten aanzien van het feitencomplex rondom de plofkraak in [plaatsnaam 1] op 4 juni 2018.
STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, ten aanzien van het feitencomplex rondom de plofkraak in [plaatsnaam 2] op 21 juni 2018.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.J.J.P. Luchtman en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 mei 2019.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.