ECLI:NL:RBAMS:2019:4085

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
7308244 CV EXPL 18-24025
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bouwbedrijf voor schade door onrechtmatige daad bij plaatsing van zuilen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eigenaar van een bouwbedrijf en een belangenvereniging (VvE). De eigenaar van het bouwbedrijf, gedaagde, werd aangesproken voor schade die was ontstaan door het plaatsen van twee zuilen op het terrein van de familie [naam familie]. De eiseres, een belangenvereniging, vorderde een schadevergoeding van ruim 2400 euro voor onderzoeks- en herstelkosten die voortvloeiden uit een gebroken afvoerpijp onder een van de zuilen. De procedure begon met een dagvaarding op 22 oktober 2018, gevolgd door een comparitie op 6 mei 2019, waar beide partijen hun standpunten toelichtten.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde aansprakelijk was voor de schade op basis van onrechtmatige daad, zoals vastgelegd in artikel 6:162 BW. Gedaagde had erkend de zuilen te hebben geplaatst, maar betwistte dat hij verantwoordelijk was voor de schade. De rechter oordeelde dat gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn verweer en dat de schade aan de afvoerpijp te wijten was aan de door hem geplaatste zuilen. De rechter veroordeelde gedaagde tot betaling van de herstelkosten, de kosten van het expertiserapport en de wettelijke rente.

De rechter wees de buitengerechtelijke kosten af, omdat deze niet correct waren vermeld in de aanmaning. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij grotendeels in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aannemers bij het uitvoeren van werkzaamheden en de gevolgen van onrechtmatige daden in het civiele recht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7308244 CV EXPL 18-24025
vonnis van: 6 juni 2019

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres]

gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. H.N. Tol (ARAG)
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A. Köker

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 22 oktober 2018 met producties;
- antwoord met productie;
- instructievonnis;
- dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 6 mei 2019. Voor [eiseres] is verschenen [naam bestuurder] (bestuurder), vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen. Voorafgaand aan de comparitie heeft [eiseres] nog een getuigenverklaring van [naam getuige] van 17 januari 2019 ingediend. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[gedaagde] is in de periode van 1 januari 2005 tot 2 november 2013 onder de naam [naam bouwbedrijf] als bouwbedrijf werkzaam geweest. Het betrof een eenmanszaak.
1.2.
Conform de offerte van 1 november 2010 heeft [gedaagde] in opdracht van de familie [naam familie] , wonende aan de [adres] , werkzaamheden (plaatsen van tuinhuisje/garage) op hun terrein verricht. De offerte vermeldt als meerwerk het plaatsen van twee oprit zuilen.
1.3.
In 2016 kwamen problemen met de afvoer van hemelwater naar een sloot aan het licht.
1.4.
Op 14 oktober 2016 heeft De Rioolmeester BV in opdracht van [eiseres] middels een camera-inspectie en na uitgraving de oorzaak van de verstopping gevonden: een gebroken afvoerpijp onder de linker opritzuil van de familie [naam familie] . De onderzoekskosten bedragen € 884,90.
1.5.
Op 18 oktober 2016 heeft [eiseres] de familie [naam familie] aansprakelijk gesteld voor de (nog nader vast te stellen) schade.
1.6.
[eiseres] heeft in 2017 de gebroken afvoerpijp laten herstellen voor een bedrag van € 1.573,00 door [naam] .
1.7.
Bij brief van 20 september 2017 heeft [eiseres] [gedaagde] ex artikel 6:162 BW aansprakelijk gesteld voor schade.
1.8.
Op 1 februari 2018 heeft [eiseres] [naam B.V.] gedagvaard. De vordering zag op schadevergoeding wegens onrechtmatige daad.
1.9.
Bij vonnis van 3 september 2018 van de kantonrechter van deze rechtbank is de vordering van [eiseres] afgewezen, omdat [naam B.V.] niet de contractspartij is geweest van de familie [naam familie] .
1.10.
Bij brief van 28 september 2018 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door [eiseres] geleden schade ad € 2.457,90 (€ 884,90 + € 1.573,00), alsmede verzocht/gesommeerd dit bedrag binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief te voldoen, bij gebreke waarvan hij per 9 oktober 2018 de buitengerechtelijke kosten verschuldigd zal worden. Bovendien maakt [eiseres] vanaf die datum aanspraak op de wettelijke rente.

vordering

2. [eiseres] vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 1.573,00 aan hoofdsom;
b. € 285,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. € 884,90 aan kosten expertiserapport;
d. de wettelijke rente over € 1.573,00 vanaf 10 oktober 2018;
e. de proceskosten, alsmede de nakosten.
3. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door haar geleden schade ex artikel 6:162 BW. [gedaagde] heeft gedurende zijn werkzaamheden een onrechtmatige daad gepleegd, te weten het plaatsen van een zuil, waardoor de onderliggende afvoerpijp na verloop van tijd bezweek onder het gewicht dan wel het nalaten van het doen van zorgvuldig onderzoek naar eventuele
(toekomstige) problemen. De schade valt [gedaagde] toe te rekenen, aangezien [gedaagde] wist of althans behoorde te weten dat de zuil grote druk uitoefent op een eventueel onderliggend object.

verweer

4. Bij antwoord, opgesteld door de gemachtigde van [gedaagde] , erkent [gedaagde] -kort gezegd- dat de schade is opgelopen door het plaatsen van een stenen zuil. Hij betwist evenwel de zuilen geplaatst te hebben.

beoordeling

5. In deze procedure dient de vraag beantwoord te worden of [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade.
6. In de op 17 januari 2019 ondertekende getuigenverklaring verklaart [naam getuige] dat de bouw van de twee zuilen ter weerszijden van de oprit naar de garage in zijn opdracht is uitgevoerd door de firma [naam bouwbedrijf] .
7. Ter zitting heeft [gedaagde] erkend de zuilen in opdracht van [naam familie] te hebben geplaatst. Bij de plaatsing van de zuilen beschikte [gedaagde] niet over revisietekeningen. Gelet op zijn expertise bevreemdt het [gedaagde] dat de door hem geplaatste zuil deze schade heeft veroorzaakt. Mogelijk heeft [naam familie] zelf met een graafmachine de afvoerpijp beschadigd, aldus [gedaagde] .
8. Het verweer van [gedaagde] dat niet hij maar [naam familie] zelf de afvoerpijp heeft beschadigd, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd, zodat dit verweer niet slaagt. Nu [gedaagde] heeft erkend de zuilen te hebben geplaatst en dat de schade is ontstaan door het plaatsen van een stenen zuil, oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade.
9. Op grond van het voorgaande is [gedaagde] verplicht de schade te vergoeden. [gedaagde] heeft de hoogte van de herstelkosten van de afvoerpijp ad € 1.573,00 niet betwist. [gedaagde] zal dan ook tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld.
10. [gedaagde] zal eveneens veroordeeld worden tot betaling van de expertisekosten, nu dit redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid zijn (artikel 6:96 lid 2 sub b BW).
11. De rente is niet betwist en toewijsbaar.
12. Bij de aanmaning op grond van artikel 6:96 lid 6 BW dient het bedrag dat als vergoeding voor de incassokosten in rekening zal worden gebracht te worden vermeld. Nu het bedrag niet in de onder 1.10 vermelde brief is genoemd, is niet voldaan aan de voorwaarde uit artikel 6:96 BW zoals die gelden vanaf 1 juli 2012, zodat de buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
12. Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [gedaagde] , als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten, waaronder de nakosten.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van:
- € 2.457,90 aan hoofdsom;
- de wettelijke rente over € 1.573,00 vanaf 10 oktober 2018 tot aan de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
exploot € 89,00
salaris € 360,00
griffierecht € 476,00
-----------------
totaal € 925,00
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente over de onder II en III genoemde kosten vanaf 14 dagen na aanschrijving;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.