In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eigenaar van een bouwbedrijf en een belangenvereniging (VvE). De eigenaar van het bouwbedrijf, gedaagde, werd aangesproken voor schade die was ontstaan door het plaatsen van twee zuilen op het terrein van de familie [naam familie]. De eiseres, een belangenvereniging, vorderde een schadevergoeding van ruim 2400 euro voor onderzoeks- en herstelkosten die voortvloeiden uit een gebroken afvoerpijp onder een van de zuilen. De procedure begon met een dagvaarding op 22 oktober 2018, gevolgd door een comparitie op 6 mei 2019, waar beide partijen hun standpunten toelichtten.
De kantonrechter oordeelde dat gedaagde aansprakelijk was voor de schade op basis van onrechtmatige daad, zoals vastgelegd in artikel 6:162 BW. Gedaagde had erkend de zuilen te hebben geplaatst, maar betwistte dat hij verantwoordelijk was voor de schade. De rechter oordeelde dat gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn verweer en dat de schade aan de afvoerpijp te wijten was aan de door hem geplaatste zuilen. De rechter veroordeelde gedaagde tot betaling van de herstelkosten, de kosten van het expertiserapport en de wettelijke rente.
De rechter wees de buitengerechtelijke kosten af, omdat deze niet correct waren vermeld in de aanmaning. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij grotendeels in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aannemers bij het uitvoeren van werkzaamheden en de gevolgen van onrechtmatige daden in het civiele recht.