ECLI:NL:RBAMS:2019:404

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
13/654157-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor meerdere gewapende overvallen op benzinestations in Amsterdam

Op 23 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 63-jarige man, die zich in de periode van 28 september tot en met 8 oktober 2018 schuldig heeft gemaakt aan vier gewapende overvallen en een poging daartoe op benzinestations in Amsterdam. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en een schadevergoeding van ruim 4500 euro. Tijdens de overvallen bedreigde hij het personeel met een vuurwapen en dwong hen om geld af te geven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn spijtbetuigingen, geen rekening had gehouden met de psychische gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien het gebruik van een vuurwapen en de impact op de slachtoffers, die angst en onveiligheid ervoeren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een lagere straf had geëist, niet gevolgd en legde een hogere straf op, rekening houdend met de recidivekans en de ernst van de feiten. De benadeelde partijen ontvingen schadevergoedingen variërend van 500 tot 2500 euro, afhankelijk van de impact van de overval op hun leven. De rechtbank heeft ook maatregelen opgelegd ter bescherming van de benadeelde partijen, waaronder de verplichting voor de verdachte om de schade te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654157-18
Datum uitspraak: 23 januari 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex [naam Justitieel Complex] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. K. Duker, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.L.J. Swart, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van
28 september tot en met 8 oktober 2018 heeft schuldig gemaakt aan vier overvallen van benzinestations in Amsterdam en één poging daartoe. Verdachte zou daarbij met geweld dan wel bedreiging met geweld, onder meer door het tonen van een vuurwapen, medewerkers van de benzinestations hebben gedwongen om geld af te geven (afpersing) dan wel dat geld hebben gestolen (diefstal). Daarnaast is aan verdachte ten laste gelegd dat hij een wapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Voorvragen
Ambtshalve beoordeling van de dagvaarding ten aanzien van de onder 1, 2, 3, 4 en 5 cumulatief/alternatief ten laste gelegde afpersing en/of diefstal met geweld.
De rechtbank stelt vast dat taalkundig gezien de verfeitelijking van het element
geweld/bedreiging met geweldin bovengenoemde ten laste gelegde feiten uitsluitend betrekking lijkt te hebben op de diefstal met geweld en niet op de eveneens tenlastegelegde afpersing.
Het is echter evident dat de steller van de tenlastelegging heeft bedoeld dat de verfeitelijking van het element
geweld/bedreiging met geweldzowel betrekking heeft op de afpersing als op de diefstal met geweld. Gelet op hetgeen ter zitting is besproken heeft ook de verdediging de tenlastelegging aldus begrepen. De rechtbank zal hier dan ook bij de beoordeling vanuit gaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder feiten 1, 2, 3 en 5 cumulatief/alternatief ten laste gelegde diefstal met geweld.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de feitelijke gedragingen van verdachte passen binnen de delictsomschrijving van artikel 317 Sr (afpersing) omdat verdachte in deze gevallen onder dreiging van een pistool het winkelpersoneel van de tankstations heeft gedwongen geldbedragen aan hem te overhandigen.
4.2.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 28 september 2018 te Landsmeer, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 477 euro, dat toebehoorde aan tankstation [naam tankstation] , vestiging: [adres vestiging] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- een vuurwapen aan [slachtoffer 1] heeft getoond en met de loop op haar gericht
nabij haar op de toonbank heeft gelegd en op voornoemde [slachtoffer 1] heeft gericht
en gericht gehouden en
- [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Dit is een overval" en "Je hebt nog een
geldkist, openmaken!" en "tas, tas" en "er in doen!";
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 30 september 2018 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 692,80 euro, dat toebehoorde aan tankstation [naam tankstation] , vestiging: [adres vestiging]
51, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- een vuurwapen aan [slachtoffer 2] heeft getoond en op [slachtoffer 2] heeft gericht en gericht gehouden en nabij voornoemde [slachtoffer 2] op de toonbank heeft gelegd en
- voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd:
"Geld, geld!";
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 6 oktober 2018 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 532,11 euro, dat toebehoorde aan tankstation [naam tankstation] , vestiging: [adres vestiging] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- een vuurwapen, aan voornoemde [slachtoffer 3] heeft getoond en nabij haar op de toonbank heeft
gelegd en
- voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Dit is een overval. Ik wil al het
geld uit de kassa" en "Is dit alles?" en "Is er een meeneembare kluis aanwezig in de shop?";
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
op 8 oktober 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich te bevoordelen door geweld of bedreiging met geweld
[slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan tankstation [naam tankstation] , vestiging: [adres vestiging] ,
naar voornoemd tankstation is toegegaan, waarna hij, verdachte:
- een vuurwapen, aan [slachtoffer 4] heeft getoond en voorgehouden en op voornoemde [slachtoffer 4]
heeft gericht en gericht gehouden en nabij voornoemde [slachtoffer 4] met de loop in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] op de balie heeft gelegd en
- voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden heeft toegevoegd:
"Dit is een overval. Ik wil geld en gauw"
en
op 8 oktober 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een geldbedrag, toebehorende aan tankstation [naam tankstation] vestiging: [adres vestiging] en daarbij die
voorgenomen diefstal te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
naar voornoemd tankstation is toegegaan, waarna hij, verdachte:
- een vuurwapen, aan [slachtoffer 4] heeft getoond en voorgehouden en op voornoemde [slachtoffer 4]
heeft gericht en gericht gehouden en nabij voornoemde [slachtoffer 4] met de loop in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] op de balie heeft gelegd en
- een greep richting de kassalade heeft gedaan;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
op 8 oktober 2018 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 950 euro, dat toebehoorde aan tankstation [naam tankstation] , vestiging: [adres vestiging] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- een vuurwapen, aan voornoemde [slachtoffer 5] heeft getoond en op [slachtoffer 5] heeft gericht en gericht gehouden en met de loop op [slachtoffer 5] gericht nabij [slachtoffer 5] op de balie heeft gelegd en
- voornoemde [slachtoffer 5] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Je geld, je geld, snel, snel" en "Alles, alles" en "Andere kassa!" en "Ik vind het te weinig, ik geloof niet dat dit alles
is";
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
op 8 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
een pistool, van het merk LLama, model VII, kaliber 9mm parabellum (synoniem 9x19mm)
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- munitie van categorie III, te weten zeven patronen, kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in een periode van 11 dagen zich schuldig gemaakt aan vijf overvallen op tankstations met gebruik van een vuurwapen. Hij richtte het wapen op het personeel en legde het vervolgens op de balie waarna verdachte om geld vroeg. In vier van de vijf gevallen heeft het personeel van de tankstations geld aan verdachte gegeven. In één geval is het bij een poging gebleven.
Verdachte, die de overvallen naar eigen zeggen heeft gepleegd om een schuld af te kunnen lossen, heeft enkel gehandeld uit eigen belang en heeft geen oog gehad voor de angst die hij de slachtoffers heeft aangejaagd. De slachtoffers hebben psychische gevolgen ondervonden van hetgeen hen is aangedaan, zoals gevoelens van angst en onveiligheid.
In sommige gevallen heeft het handelen van verdachte ertoe geleid dat een slachtoffer tijdelijk niet meer kon functioneren als kassière bij het tankstation.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij gedurende de periode van het plegen van de overvallen op geen enkel moment tot het inzicht is gekomen dat zijn handelen ernstige gevolgen voor de slachtoffers zou kunnen hebben. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij slachtoffers zag schrikken. De rechtbank weegt ook mee dat ter zitting is gebleken dat de overvallen die verdachte heeft gepleegd binnen de branche van benzinestations tot onrust en angst onder medewerkers in die branche heeft geleid.
Ten slotte heeft verdachte een geladen vuurwapen bij zich gedragen om daarmee het personeel van tankstations angst aan te jagen. Deze omstandigheid levert zonder meer een gevaarlijke situatie op. Het ongecontroleerde bezit van wapens kan ook in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen.
Uit het over verdachte opgemaakte Psychologische Pro Justitia onderzoek van 17 december 2018 blijkt dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan worden vastgesteld. Hij wordt door de rechtbank dan ook als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd. Wel rapporteert de deskundige dat het geweten en het empathisch vermogen van verdachte zwak is ontwikkeld.
Uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 7 januari 2019 blijkt dat de reclassering de kans op recidive lager acht als zijn maatschappelijke situatie en de wijze waarop verdachte omgaat met zijn financiële problematiek worden verbeterd. In dat opzicht acht de reclassering het van belang dat verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgt met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en het meewerken aan een verdiepingsdiagnostiek bij de forensische polikliniek De Waag.
De rechtbank acht gelet op de ernst van de feiten een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstaf op zijn plaats en zal om die reden het reclasseringsadvies niet volgen.
De wet schrijft immers voor dat een voorwaardelijk deel slechts kan worden opgelegd bij gevangenisstraffen van ten hoogste vier jaren. Een gevangenisstraf van vier jaren zou naar het oordeel van de rechtbank geen recht doen aan de ernst van de feiten. Verdachte kan in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling eventueel worden begeleid door de reclassering.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de LOVS-oriëntatiepunten waarin voor een enkele winkeloverval een gevangenisstraf van twee jaar wordt vermeld. Verdachte heeft in een korte periode niet één maar vijf gewapende overvallen gepleegd, waarbij hij in vier gevallen daadwerkelijk geld heeft buitgemaakt. Daar komt nog bij dat verdachte de beschikking had over een vuurwapen met munitie. Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf houdt de rechtbank er rekening mee dat het bij één van de overvallen bij een poging is gebleven, dat verdachte alle feiten bij de politie heeft bekend en volledig heeft meegewerkt aan het opsporingsonderzoek. Verdachte geeft inmiddels aan tot het inzicht te zijn gekomen dat zijn handelen ernstige gevolgen voor de slachtoffers heeft gehad en heeft hij spijt betuigd. Hierin komt verdachte oprecht over.
De rechtbank ziet gelet op de ernst van de feiten aanleiding een enigszins hogere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank acht, alles in overweging nemende, een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar op zijn plaats.
Algemene overweging ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
In zijn algemeenheid overweegt de rechtbank dat in beginsel alleen recht op immateriële schadevergoeding (ook wel smartengeld genoemd) bestaat bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam of als een benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat van aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) sprake kan zijn indien het handelen van de verdachte bij de benadeelde partij heeft geleid tot geestelijk letsel. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het om meer moet gaan dan alleen psychisch onbehagen. Het bestaan van geestelijk letsel als gevolg van een persoonsaantasting zal in rechte moeten worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De benadeelde zal volgens de Hoge Raad in ieder geval voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan. Daarvoor is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Onder omstandigheden kunnen de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelde een uitzondering op het hiervoor genoemde uitgangspunt met zich meebrengen, zie de uitspraak van de Hoge Raad van 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij vordert ten aanzien van de onder 1 bewezen verklaarde afpersing een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie vordert toewijzing van de immateriële schadevergoeding.
De raadsman verzoekt om matiging van de vordering van de benadeelde partij nu een van de andere benadeelden in een soortgelijk geval een immateriële schadevergoeding van € 500,- heeft gevorderd.
Uit de toelichting van de vordering leidt de rechtbank het volgende af.
Benadeelde is tijdens haar werk op het tankstation door verdachte met een vuurwapen overvallen. Als gevolg van stressklachten door het misdrijf heeft benadeelde nek- en rugklachten gekregen. Benadeelde was na het incident boos op alles en iedereen en had in die periode een kort lontje. Tevens heeft zij geregeld een paniekaanval gekregen. Ondanks dat benadeelde goed begeleid wordt door het traumateam van het tankstation lukt het haar nog niet om te werken. Angst en gevoelens van onveiligheid overheersen bij benadeelde. Haar hele gezin is door deze gevolgen van het voorval ontwricht.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij gelet op de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelde partij, zoals hiervoor zijn aangehaald, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade ten bedrage van € 1.250,-, te vermeerderen met wettelijke rente, en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het niet toegewezen deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Zij kan dat deel van haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verder dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij vordert ten aanzien van de onder 2 bewezen verklaarde afpersing een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie vordert toewijzing van de immateriële schadevergoeding.
De raadsman verzoekt om matiging van de vordering van de benadeelde partij nu een van de andere benadeelden in een soortgelijk geval een immateriële schadevergoeding van € 500,- heeft gevorderd.
Uit de toelichting van de vordering leidt de rechtbank het volgende af.
Benadeelde is tijdens haar werk op het tankstation door verdachte met een vuurwapen overvallen. Benadeelde is verstijfd toen zij in de loop van het vuurwapen keek. Benadeelde is de dag na het incident weer aan het werk gegaan. Zij durfde echter nog geen kassadiensten te draaien en heeft de eerste drie weken andere werkzaamheden verricht in het tankstation. Benadeelde merkt dat zij tijdens haar werk ook nu nog steeds schrikt van plotselinge geluiden en mensen met dezelfde uiterlijke kenmerken als verdachte. Het incident heeft tot op heden een grote impact op benadeelde. Zij is prikkelbaar en kortaf naar mensen die dicht bij haar staan. Benadeelde voelt zich somber en zij heeft het gevoel dat ze op de automatische piloot leeft. Benadeelde kan het beeld van het vuurwapen niet uit haar hoofd krijgen. Benadeelde is inmiddels door haar huisarts doorverwezen naar een psycholoog.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij gelet op de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelde partij, zoals hiervoor zijn aangehaald, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade ten bedrage van € 1.250,-, te vermeerderen met wettelijke rente, en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het niet toegewezen deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Zij kan dat deel van haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verder dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij vordert ten aanzien van de onder 3 bewezen verklaarde afpersing een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie vordert de toewijzing van de immateriële schadevergoeding.
De raadsman verzoekt om matiging van de vordering van de benadeelde partij nu een van de andere benadeelden in een soortgelijk geval een immateriële schadevergoeding van € 500,- heeft gevorderd.
Uit de toelichting van de vordering leidt de rechtbank het volgende af.
Benadeelde is tijdens haar werk op het tankstation door verdachte met een vuurwapen overvallen. Pas toen verdachte weg was en de deuren van het tankstation dicht waren heeft zij zich gerealiseerd wat er was gebeurd en kwam de shock. Zij was ten tijde van het incident zwanger en was daardoor bang voor haar eigen veiligheid en voor haar ongeboren kind.
Benadeelde heeft de eerste twee weken na het misdrijf niet kunnen werken. Zij was heel erg bang en durfde haar huis niet uit. Ze sliep slecht. Benadeelde slaapt tot op heden erg onrustig en wordt vaak wakker en denkt dan aan het misdrijf.
Benadeelde is op 26 oktober 2018 weer begonnen met werken. Zij is begonnen met een aantal uren per dag op een ander tankstation. Ze wil niet meer op het tankstation werken waar de overval heeft plaatsgevonden en vindt het moeilijk om mensen te vertrouwen.
Mede doordat benadeelde haar werk niet meer kan uitvoeren zoals ze deed voor de overval heeft zij onlangs te horen gekregen dat haar arbeidscontract niet zal worden verlengd.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij gelet op de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelde partij, zoals hiervoor zijn aangehaald, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade ten bedrage van € 1.250,-, te vermeerderen met wettelijke rente, en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het niet toegewezen deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Zij kan dat deel van haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verder dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij vordert ten aanzien van de onder 4 bewezen verklaarde poging tot afpersing en poging tot diefstal met geweld, een bedrag van € 291,- aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie vordert de toewijzing van zowel de materiële als de immateriële schadevergoeding.
De raadsman verzoekt om matiging van de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij nu een van de andere benadeelden in een soortgelijk geval een bedrag van € 500,- heeft gevorderd. Voor wat betreft de gevorderde materiële schade refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
Voor wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding voor het bedrag van € 291,-, die ziet op de kosten van de door de benadeelde partij ondergane behandelingen tegen zijn rugpijn, overweegt de rechtbank dat de vordering met stukken is onderbouwd en dat de benadeelde partij deze niet heeft betwist. De rechtbank zal deze dan ook toewijzen.
Ter beoordeling ligt voorts voor de gevorderde immateriële schadevergoeding voor het bedrag van € 2.500,- als gevolg van geleden psychische schade.
Uit de toelichting van de vordering leidt de rechtbank het volgende af.
Benadeelde is tijdens zijn werk op het tankstation door verdachte met een vuurwapen overvallen.
Benadeelde is zich rot geschrokken van het geweld dat hem plotseling overkwam en handelde vanuit een soort instinctieve overlevingsdrang. Hij heeft sinds de overval moeite om het werk op te pakken op de manier zoals hij dat van zichzelf gewend is. Hij is klanten met andere ogen gaan bekijken, heeft meer argwaan en is voorzichtiger geworden tijdens het werk. Als gevolg van de door de overval veroorzaakte stress zijn zijn hoofdpijn-, rug- en nekklachten verergerd. Het is een pijn die maar blijft zeuren. Soms is de pijn zo erg dat hij niet in staat is om te werken.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij gelet op de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelde partij, zoals hiervoor zijn aangehaald, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade ten bedrage van € 1.250,-.
Voor vergoeding komt in aanmerking in totaal het bedrag van
€ 1.541,-. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met wettelijke rente.
Voor het niet toegewezen deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Hij kan dat deel van zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verder dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij vordert ten aanzien van de onder 5 bewezen verklaarde afpersing een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie vordert de toewijzing van de immateriële schadevergoeding.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Uit de toelichting van de vordering leidt de rechtbank het volgende af.
Benadeelde is tijdens zijn werk op het tankstation door verdachte met een vuurwapen overvallen. Benadeelde bleef rustig maar voelde dat hij aan het trillen was.
Benadeelde heeft zich tijdens de gewapende overval niet beseft hoe ernstig de situatie was.
Later toen benadeelde aangifte deed op het politiebureau hoorde hij dat het vuurwapen echt was en geladen. De eerste week merkte hij dat hij schrikachtiger was. Zo schrok hij wanneer hij personen aan zijn balie had die dezelfde uiterlijke kenmerken vertoonden als verdachte.
Hij heeft het voorval inmiddels wel een plek kunnen geven.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij gelet op de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelde partij, zoals hiervoor zijn aangehaald, recht heeft de vergoeding van de immateriële schade ten bedrage van
€ 500,-,zoals gevorderd.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verder dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 56, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten
1 (diefstal met geweld), 2 (diefstal met geweld), 3 (diefstal met geweld), 5 (diefstal met geweld)niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten
1 (afpersing), 2 (afpersing), 3 (afpersing), 4 (poging tot afpersing en poging tot diefstal met geweld)en
5 (afpersing)heeft begaan, alsmede dat verdachte feit 6 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten
afpersing
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit
de voortgezette handeling van poging tot afpersing
en
poging tot diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de wet Wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de wet wapens en munitie
Gevangenisstraf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, wonende te [woonplaats] toe tot een bedrag van
€ 1.250,- (twaalfhonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 september 2018, tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.250,- (twaalfhonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 september 2018, tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
22 (tweeëntwintig) dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, wonende te [woonplaats] toe tot een bedrag van
€ 1.250,- (twaalfhonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 30 september 2018, tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.250,- (twaalfhonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 30 september 2018, tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
22 (tweeëntwintig) dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, wonende te [woonplaats] toe tot een bedrag van
€ 1.250,- (twaalfhonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 6 oktober 2018, tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.250,- (twaalfhonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 6 oktober 2018, tot aan de dag van voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
22 (tweeëntwintig) dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, wonende te [woonplaats] toe tot een bedrag van
€ 1.541,- (vijftienhonderd en eenenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 oktober 2018, tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.541,- (vijftienhonderd en eenenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 oktober 2018, tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
25 (vijfentwintig) dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, wonende te [woonplaats] toe tot een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 oktober 2018, tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 oktober 2018, tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
10 (tien) dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A.J. Hübel voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en O.P.M. Fruytier, rechters
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2019.