ECLI:NL:RBAMS:2019:401

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
13/706003-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met een mini-knuppel en vrijspraak poging doodslag

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 6 januari 2018 in Amsterdam, waar de verdachte met een mini-knuppel op het hoofd van het slachtoffer sloeg. De rechtbank heeft op 2 januari 2019 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 19 december 2018 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Kersting. De officier van justitie, mr. P.C. Velleman, heeft de vordering ingediend. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet met voldoende kracht heeft geslagen om te kunnen spreken van poging tot doodslag of zware mishandeling. De rechtbank heeft de vrijspraak van deze tenlasteleggingen uitgesproken, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet de kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard door met de knuppel te slaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van veertig uren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.172,93, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/706003-18
Datum uitspraak: 2 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] ) op [geboortedag] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 19 december 2018 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsman van verdachte aanwezig mr. H.G. Kersting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.C. Velleman, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
De benadeelde partij [benadeelde partij] is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door [naam persoon Slachtofferhulp] van Slachtofferhulp. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij die door [naam persoon Slachtofferhulp] ter terechtzitting is toegelicht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 06 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht met een knuppel, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp die [benadeelde partij] op/tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam te slaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 06 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel een hoofdwond van 3 cm, heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde partij] met dat opzet met kracht met een knuppel, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam te slaan;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 06 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht met een knuppel, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam te slaan;
2.
hij op of omstreeks 06 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een knuppel, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daarin in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.Voorvragen

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard nu het Openbaar Ministerie ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde zowel in het primaire als in het meer subsidiaire feit een poging tot zware mishandeling heeft tenlastegelegd. De dagvaarding is daarom een obscuur libel. Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat verdachte dit zelfde feit ook al primair ten laste is gelegd. Vervolging voor het meer subsidiair ten laste gelegde is daarom in strijd met het ne bis in idem beginsel, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt het nietigheidsverweer en overweegt dat, ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, kennelijk abusievelijk ook onder het primaire feit een poging zware mishandeling is tenlastegelegd. Evident is beoogd om primair poging doodslag, subsidiair zware mishandeling en meer subsidiair poging tot zware mishandeling ten laste te leggen. Verdachte wist dat dit de verwijten zijn waartegen hij zich heeft te verdedigen. Er is dan ook geen sprake van een obscuur libel. De dagvaarding is geldig.
De rechtbank zal bij haar beoordeling van het primair ten laste gelegde de zinsnede “althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen” buiten beschouwing laten. Hieruit volgt dat er ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde geen sprake is van vervolging voor een zelfde feit als primair ten laste is gelegd. De rechtbank verwerpt dan ook het ontvankelijkheidsverweer. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar zijn schriftelijke pleitnotitie, kort gezegd, verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen is niet gebleken dat verdachte met een dusdanige kracht tegen het hoofd van aangever heeft geslagen, dat dit handelen een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood oplevert. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het voorwerp waarmee verdachte heeft geslagen een mini-knuppel betrof, die de zus van verdachte als souvenir uit Spanje had meegenomen, en niet een daadwerkelijke honkbalknuppel. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het overlijden van aangever. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging doodslag.
Voorts is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het letsel dat aangever heeft opgelopen, te weten een hoofdwond van 3 centimeter, niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring die verdachte op de zitting heeft afgelegd, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit, te weten aan poging tot zware mishandeling. Zij overweegt daartoe dat verdachte door met kracht te slaan met een knuppel tegen het hoofd van aangever, alwaar zich kwetsbare delen bevinden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank is tevens van oordeel dat uit de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring die verdachte op de zitting heeft afgelegd, blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1, meer subsidiair:
op 6 januari 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht met een knuppel op het hoofd heeft geslagen;
ten aanzien van feit 2:
op 6 januari 2018 te Amsterdam een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een knuppel, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van verdachte

Putatief noodweer(-exces)
Ten aanzien van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman een beroep op putatief noodweer(-exces) gedaan. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Van putatief noodweer is sprake indien de verdachte abusievelijk in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij zich moest verdedigen, bijvoorbeeld omdat de verdachte zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld. Daarbij geldt dat een beroep op putatief noodweer alleen voor honorering in aanmerking komt wanneer de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het verkeren in een noodweersituatie. De vergissing die verdachte heeft begaan toen hij zich wilde verweren moet begrijpelijk zijn.
Verdachte en aangever kwamen elkaar op de bewuste dag tegen in een winkelcentrum. Aangever liep met een fiets aan de hand en verdachte liep met een boodschappenkarretje. In dat karretje had verdachte een knuppel gelegd. Deze had hij meegenomen voor het geval dat hij aangever zou tegenkomen; dit gezien een incident de dag er voor, waarbij aangever dreigend naar hem had gezwaaid met een fietsbeugelslot. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat aangever zijn fiets op de standaard zette, zijn heuptasje voor zijn buik schoof en de rits van het tasje opendeed. Verdachte was bang dat aangever iets uit het tasje wilde pakken waarmee hij verdachte kon aanvallen. Deze verklaring van verdachte over het handelen van aangever vindt geen steun in overige bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen of camerabeelden. Aangever zelf heeft verklaard dat hij verdachte al was gepasseerd en toen een klap op zijn hoofd kreeg. Hij verklaart niets over een heuptasje.
De rechtbank is gezien deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een situatie waarin verdachte redelijkerwijs kon en mocht menen dat er een aanranding als hiervoor bedoeld dreigde. Het beroep op putatief noodweer(-exces) wordt dan ook verworpen. Er zijn ook overigens geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman primair het toepassen van artikel 9a Wetboek van Strafrecht, schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, bepleit en subsidiair het opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft het slachtoffer met kracht met een knuppel op zijn hoofd geslagen. Als gevolg daarvan heeft verdachte een wond van drie centimeter op zijn hoofd opgelopen. Verdachte heeft dan ook op ontoelaatbare wijze het recht in eigen hand genomen en met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte verdient hiervoor dan ook een straf.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat hij zich, blijkens zijn strafblad van 27 november 2018, niet eerder schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat een taakstraf in dit geval passend is.
De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat er een conflict speelde tussen verdachte en het slachtoffer en acht een voorwaardelijke gevangenisstraf van belang om verdachte ervan te weerhouden opnieuw het recht in eigen handen te nemen.
Op grond van het voorgaande, acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 572,93 aan materiële schadevergoeding en € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 6 januari 2018, tot aan de dag der voldoening.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien de materiële schadevergoeding geheel kan worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze tot een bedrag van € 600,00 kan worden toegewezen.
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt en het beroep op putatief noodweer en noodweerexces wordt afgewezen, om het gevorderde bedrag ten aanzien van de immateriële schade te matigen gelet op de rol van de benadeelde partij en op de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is ten aanzien van de materiële schadeposten niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 6 januari 2018, tot aan de dag der voldoening.
Vast staat ook dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Eventuele psychische schade is op basis van de door genoemde benadeelde partij aangevoerde gegevens onvoldoende onderbouwd. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, en gelet op het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 600,00.
Het overige deel van het immaterieel verzochte bedrag zal niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.172,93 (duizend honderdtweeënzeventig euro en drieënnegentig cent)).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht
27 en 54 van de Wet wapens en munitie

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij], toe tot een bedrag van € 1.172,93 (duizend honderdtweeënzeventig euro en drieënnegentig cent), bestaande uit € 572,93 materiële en € 600,00 immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 6 januari 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen de som van € 1.172,93 (duizend honderdtweeënzeventig euro en drieënnegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 6 januari 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en P.J.H. van Dellen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 januari 2019.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.