ECLI:NL:RBAMS:2019:396

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
13/650262-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op supermarkt met geweld en bedreiging, resulterend in gevangenisstraf

Op 2 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op een supermarkt, Dirk van den Broek, op 5 mei 2018. Tijdens deze overval bedreigde de verdachte de caissière met een mes en stak hij twee personen, een klant en een beveiliger, in hun benen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde diefstal met geweld. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden en DNA-onderzoek, waaruit bleek dat het DNA op een T-shirt dat tijdens de overval werd gebruikt, overeenkwam met dat van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de overval had gepleegd met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening en dat hij daarbij geweld had gebruikt tegen de slachtoffers. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte, dat eerdere geweldsdelicten bevatte. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële en materiële schade hadden geleden door de overval.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650262-18
Datum uitspraak: 2 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 19 december 2018 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsvrouw van verdachte aanwezig mr. M.C. van Megen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door dhr. [persoon] van Slachtofferhulp. De benadeelde partij [benadeelde partij 3] is eveneens verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Oosse. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen die door dhr. [persoon] en mr. A.M. Oosse ter terechtzitting zijn toegelicht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het plegen van een overval bij de Dirk van de Broek op 5 mei 2018 te Amsterdam (primair) dan wel aan het plegen van een poging daartoe (subsidiair).
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 5 mei 2018 heeft er een overval plaatsgevonden in de Dirk van den Broek gevestigd aan [adres vestiging] in Amsterdam. De overvaller heeft de caissière, [benadeelde partij 1] , met een mes bedreigd en een greep in de kassa gedaan. Vervolgens zijn een klant, [benadeelde partij 2] , en een beveiliger, [benadeelde partij 3] , de caissière op heldhaftige wijze te hulp geschoten. Zij hebben de overvaller vastgepakt en zijn met hem in een worsteling geraakt. Tijdens deze worsteling zijn [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] door de overvaller meermalen in hun been gestoken. De overvaller is vervolgens de winkel uit gevlucht en wist te ontkomen.
3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde diefstal met geweld. Verdachte heeft € 40,00 uit de kassa gepakt en daarmee een voltooide diefstal gepleegd. Dat dit geld later op de grond is gevallen en niet is meegenomen, doet daar niet aan af.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar haar schriftelijke pleitnotitie, kort gezegd, verzocht om verdachte integraal vrij te spreken. Het signalement van de overvaller is te beperkt, op de prints van de camerabeelden valt verdachte niet te herkennen, de historische telefoongegevens tonen geen exacte locatie aan van de gebruiker, niet staat vast dat verdachte ten tijde van het delict de gebruiker was van de telefoon en het T-shirt met celmateriaal van verdachte kan door een ander op de plaats delict zijn achtergelaten. Er is derhalve onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Indien de rechtbank toch tot het oordeel komt dat verdachte de overval heeft gepleegd, dan kan enkel de subsidiair ten laste gelegde poging diefstal bewezen worden verklaard, aldus de raadvrouw.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de wettige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de overval en overweegt hiertoe als volgt.
Op de camerabeelden is te zien dat de overvaller ter hoogte van de hoek van de Dirk van den Broek een doek van zijn hoofd af trekt en op het trottoir neergooit. Dit bleek een T-shirt te zijn en is door een medewerker van de Dirk van den Broek overgedragen aan de politie. Van dit T-shirt zijn vier bemonsteringen (AALN0033NL#01, #02, #03, #04) genomen. Deze bemonsteringen zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) vergeleken met het DNA in de DNA-databank. Uit het onderzoek van het NFI bleek onder meer dat het aanwezige DNA dat afkomstig is van de binnenzijde van de oksel en de binnenzijde van de kraag van het T-shirt afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Ook bleek uit het onderzoek van het NFI dat ten aanzien van de bemonstering van de binnenzijde van de oksel van het T-shirt een aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van speeksel. De rechtbank gaat er op grond van voornoemde bevindingen en gelet op de locaties van het aangetroffen DNA vanuit dat verdachte het T-shirt heeft gedragen. Gelet op de omstandigheid dat aan de binnenzijde van het T-shirt alleen van verdachte DNA is aangetroffen, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat iemand anders dan verdachte het shirt tijdens de overval heeft gedragen. Bovendien zijn door het NFI aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van speeksel in het T-shirt. Dit past bij de omstandigheid dat de overvaller het shirt voor zijn gezicht droeg.
De verdediging heeft aangevoerd dat het shirt een verplaatsbaar object is en dat verdachte geregeld logees in huis had aan wie hij mogelijk het T-shirt heeft uitgeleend. In dat scenario is het echter niet goed verklaarbaar dat aan de binnenkant van het shirt, onder meer in een speekselspoor, alleen het DNA-profiel van verdachte is aangetroffen. De rechtbank verwerpt dan ook het bewijsverweer.
Ook overweegt de rechtbank dat het telefoonnummer dat bij verdachte in gebruik was op het moment van de overval aanstraalde op een paal vlakbij de Dirk van de Broek aan [adres vestiging] . Dat dit nummer bij verdachte in gebruik was is, door verdachte op de zitting ook bevestigd. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat deze plaatsbepaling niet heel precies is. Op grond van deze historische telecom gegevens kan echter in ieder geval wel worden vastgesteld dat verdachte zich rond het moment van de overval in het oostelijke gedeelte van Amsterdam Noord bevond, ver uit de buurt van zijn woning aan [adres] .
Op de prints van de camerabeelden op blz. 43 en 44 van het dossier is het gezicht van de overvaller te zien. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van die prints niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de persoon is die daarop te zien is. Wel heeft de rechtbank waargenomen dat er geen opvallende verschillen zijn tussen verdachte en de overvaller op de beelden en dat het uiterlijk van verdachte goed past bij het uiterlijk van de overvaller op voornoemde prints.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat huidskleur van de persoon op de foto’s enkele tinten donkerder is dan de huidskleur van verdachte. De rechtbank gaat daaraan voorbij omdat de ervaring leert dat een huidskleur per foto verschillend kan zijn door bijvoorbeeld variatie in de belichting. De rechtbank overweegt ook dat in detentie is gemeten dat verdachte een opmerkelijke lengte heeft van 1.66 meter. Op prints van de camerabeelden van de overval (met name op p. 39 van het dossier) is bij de worsteling tussen aangever [benadeelde partij 2] en de overvaller te zien dat de overvaller aanzienlijk kleiner is dan [benadeelde partij 2] . [benadeelde partij 2] is 1.78 meter lang. In de lichaamslengte van verdachte ziet de rechtbank dan ook een aanwijzing dat verdachte de overvaller op de camerabeelden kan zijn.
Verdachte heeft voor de bovengenoemde omstandigheden zelf geen aannemelijke en duidelijke verklaring gegeven. Het is niet aannemelijk geworden dat iemand anders dan verdachte het T-shirt dat is gebruikt bij de overval heeft gedragen, blijkens zijn historische telecomgegevens bevond verdachte zich rond het moment van de overval in het stadsdeel waar de overval plaatsvond en het uiterlijk en de lengte van verdachte passen goed bij de persoon op de camerabeelden. De rechtbank is van oordeel dat als de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang worden bezien, het niet anders kan zijn dan dat verdachte de overvaller is geweest.
Verder is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat sprake is van een voltooide diefstal. Verdachte heeft onder bedreiging met een mes twee briefjes van € 20,- uit de kassa weggenomen. Op dat moment had hij de beschikkingsmacht over het geld. Er was dan ook sprake van een voltooide diefstal. Dat de twee briefjes vervolgens ergens in de winkel tijdens de vlucht van verdachte op de grond zijn gevallen, doet daar niet aan af.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
primair:
op 5 mei 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de kassa heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 40 euro toebehorende aan winkelbedrijf Dirk van de Broek vestiging [adres vestiging] ,
welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] (caissière) en [benadeelde partij 2] (klant) en [benadeelde partij 3] (beveiliger), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte
- een mes aan die [benadeelde partij 1] heeft getoond en heeft gezegd "overval, overval" en
- nadat hij, verdachte was vastgegrepen met het mes stekende bewegingen heeft gemaakt en
- die [benadeelde partij 2] meermalen met het mes in diens linker been heeft gestoken en
- die [benadeelde partij 3] met het mes in diens rechter been heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straf

6.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafmaat geen standpunt ingenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt en heeft daarbij de caissière bedreigd met een groot mes en twee te hulp schietende personen in hun been gestoken. Dat is een zeer ernstig feit en draagt bij aan de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. De rechtbank heeft de oriëntatiepunten die strafrechters in Nederland hanteren (de LOVS oriëntatiepunten) tot uitgangspunt genomen. Voor een overval op een winkel waarbij meer dan alleen licht geweld is gebruikt, geldt als oriëntatiepunt 36 maanden gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat strafverzwarende omstandigheden aanwezig zijn. Verdachte heeft zeer fors geweld gebruikt. Hij heeft met een mes meermalen ingestoken op twee omstanders, met alle risico’s van dien op aanzienlijk en blijvend letsel. Beide slachtoffers hebben ook daadwerkelijk flinke steekwonden opgelopen.
De rechtbank heeft voorts ten nadele van verdachte rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 27 november 2018. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van geweldsdelicten en vermogensdelicten is veroordeeld.
Op grond van het voorgaande vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit. Zij zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van vier jaar. In de persoon van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen, temeer nu hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor het feit en de gevolgen daarvan.

7.Het beslag

Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. Kleding Kl: zwart (5568992)
dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezen geachte is begaan.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. Zaktelefoon Iphone (5628000)
3. Zaktelefoon Samsung (5628001)
dienen te worden teruggegeven aan verdachte.

8.De vorderingen benadeelde partij

8.1
Ten aanzien van [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 770,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering daar zij vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat de psychische schade niet aannemelijk is gemaakt of is aangetoond door een verklaring van een psychologische deskundige.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Een rapport met betrekking tot de geestelijke gesteldheid is in dit geval niet noodzakelijk, gezien de aard en ernst van het misdrijf. Er is door verdachte geweld gebruikt en er is onverhoeds met een mes gedreigd. Het is evident dat de benadeelde partij, zeker als deze zich bevindt in de omgeving waar zij zich veilig moet kunnen voelen (namelijk op de werkvloer) en ook nog eens getuige is van (bedreiging met) fors geweld, hier geestelijk letsel aan overhoudt.
Het gevorderde bedrag van € 770,00 komt de rechtbank alleszins redelijk voor en zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 770,00 (zevenhonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag der algehele voldoening..
8.2
Ten aanzien van [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 1.087,42 aan materiële schadevergoeding en € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering daar zij vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen nu voor wat betreft de ernst van de wonden en de psychische schade niets ter onderbouwing is aangevoerd. Ten aanzien van de materiële schade refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is ten aanzien van dit deel niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, komt het gevorderde bedrag van € 1.000,00 de rechtbank alleszins redelijk over en dit bedrag zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.087,42 (tweeduizendzeventachtig euro en tweeënveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
8.3
Ten aanzien van [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 580,44 aan materiële schadevergoeding en € 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering daar zij vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering nu onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij letsel heeft overgehouden aan de overval en de psychische schade niet door een deskundige is vastgesteld. Ten aanzien van de reis- en parkeerkosten, de telefoon-, porto-, kopieer-, en printkosten en de ziektekosten heeft de raadsvrouw verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de kosten voor het ziekenhuisverblijf refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank acht de posten daggeld voor het ziekenhuis van € 60,00, de reis- en parkeerkosten van € 100,44, de telefoon-, porto-, kopieer-, en printkosten van € 25,00 en de ziektekosten van € 395,00 aannemelijk en in redelijkheid gemaakte kosten en zal deze toewijzen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 580,44 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
Vast staat ook dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank kan echter niet vaststellen in hoeverre de klachten van de benadeelde blijvend zijn. Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en gelet op het letsel en de omstandigheden waaronder het is toegebracht, stelt de rechtbank de immateriële schadevergoeding op € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.580,44 (drieduizend vijfhonderdtachtig euro en vierenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair bewezen verklaarde:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichtzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
verbeurd:
1. Kleding Kl:zwart (5568992)
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
2. Zaktelefoon Iphone (5628000)
3. Zaktelefoon Samsung (5628001)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1], toe tot een bedrag van € 770,00 (zevenhonderdzeventig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] , te betalen de som van € 770,00 (zevenhonderdzeventig), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2], toe tot een bedrag van € 2.087,42 (tweeduizend zeventachtig euro en tweeënveertig cent), bestaande uit € 1.087,42 materiële en € 1.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 5 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] , te betalen de som van € 2.087,42 (tweeduizend zeventachtig euro en tweeënveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3], toe tot een bedrag van € 3.580,44 (drieduizend vijfhonderdtachtig euro en vierenveertig cent), bestaande uit € 580,44 materiële en € 3.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] , te betalen de som van € 3.580,44 (drieduizend vijfhonderdtachtig euro en vierenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 5 mei 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en P.J.H. van Dellen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 januari 2019.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.