ECLI:NL:RBAMS:2019:3944

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
13/751892-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de overleveringsdetentie in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 29 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam, in de internationale rechtszaal, een beslissing genomen over de schorsing van de overleveringsdetentie van een opgeëiste persoon in het kader van een Duits Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een Nederlandse detentieplaats. De rechtbank had eerder de raadsman en de officier van justitie geïnformeerd over haar voornemen om een beslissing te nemen over de voortduren van de overleveringsdetentie. De raadsman betoogde dat de detentie moest worden opgeheven, terwijl de officier van justitie het EAB en het vluchtgevaar aanhaalde als redenen om de detentie voort te zetten.

De rechtbank overwoog dat het EAB van 8 oktober 2018 was uitgevaardigd door een Duits Openbaar Ministerie, wat volgens een recent arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie niet kan worden beschouwd als een uitvaardigende rechterlijke autoriteit. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de rechtsgrond voor de overleveringsdetentie mogelijk niet meer geldig was. De rechtbank besloot daarom om de overleveringsdetentie te schorsen, maar stelde voorwaarden aan de schorsing, waaronder het inleveren van reisdocumenten en het opgeven van een verblijfadres aan de officier van justitie.

De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, en de opgeëiste persoon werd verplicht om zich te houden aan verschillende voorwaarden, zoals het zich wekelijks melden bij de politie en het niet verlaten van Nederland. De rechtbank benadrukte dat de schorsing van de detentie niet eerder inging dan na inlevering van de reisdocumenten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751892-18
RK nummer: 19/1492
BESLISSING
De raadkamer van deze rechtbank heeft kennis genomen van het op overleveringsverzoek van de autoriteiten van Duitsland ten aanzien van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon]

geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] .
Op 28 mei 2019 heeft de rechtbank per e-mail de raadsman, mr. A.M.I. Spauwen, advocaat te Sittard (die de zaak heeft overgedragen en deze mail heeft doorgestuurd aan mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht) en de officier van justitie meegedeeld dat zij voornemens is om ten spoedigste (ambtshalve) een beslissing te nemen omtrent het voortduren van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon en dat de rechtbank alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid stelt een standpunt in te nemen hieromtrent.
De raadsman mr. Penn heeft per e-mail van 29 mei 2019 betoogd dat de overleveringsdetentie moet worden opgeheven.
De officier van justitie heeft per e-mailbericht van 29 mei 2019 toegestuurd een door een Duitse rechter ondertekend EAB van 29 mei 2019, in de Duitse taal plus een vertaling van het EAB, bestaande uit 7 bladzijdes. De officier van justitie heeft meegedeeld dat daaraan kan worden toegevoegd dat bij onderdeel i) staat aangegeven dat het EAB is uitgevaardigd door rechter Wolf van het Landgericht in München, met dossier kenmerk: 365 RVs 187320/14. Tevens heeft de officier van justitie meegestuurd een correctie/aanvulling van de vordering in behandeling neming. Daarin staat o.a. het volgende vermeld:
Daar waar in de vordering staat: “28 februari 2019” en “8 oktober 2018”, dient dit te worden gelezen als: “29 mei 2019”.
De officier van justitie meent dat er geen reden is om de opgeëiste persoon in vrijheid te stellen, gelet op het ontvangen EAB en het vluchtgevaar in deze zaak. Mocht de rechtbank anders overwegen, dan verzoekt de officier van justitie om over deze zaken een zitting te houden, zodat partijen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt in rechte kenbaar te maken.
De rechtbank overweegt als volgt. Het EAB van 8 oktober 2018 is uitgevaardigd door een Duits Openbaar Ministerie en strekt tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Uit een recent arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat een Duits Openbaar Ministerie geen uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan zijn (HvJ EU 27 mei 2019, C-508/18 en C-82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456). In die zaak ging om EAB’s die tot strafvervolging strekten. Het valt echter op voorhand niet uit te sluiten dat de reikwijdte van deze rechtspraak zich ook over executie-EAB’s uitstrekt. Daarover zal de rechtbank zich bij de inhoudelijke behandeling van dit EAB – en van vergelijkbare EAB’s – moeten buigen. In afwachting van haar oordeel over dit punt, ziet de rechtbank aanleiding om de overleveringsdetentie te schorsen.
Het standpunt van de officier van justitie dat met de correctie/aanvulling van 29 mei 2019 het nieuw uitgevaardigde EAB van 29 mei 2019 de grondslag wordt van de eerder ingediende vordering van 7 maart 2019, volgt de rechtbank niet, gelet op de onmogelijkheid dat een vordering tot het in behandeling nemen van een EAB dateert van een eerdere datum dan de grondslag van die vordering, te weten het EAB. Nu niet is gebleken dat het EAB van 8 oktober 2018 is ingetrokken noch dat de opgeëiste persoon inmiddels is aangehouden op grond van het EAB van 29 mei 2019, berust de overleveringsdetentie nog steeds op het EAB van 28 oktober 2018, waarvan niet is uitgesloten dat het geen rechtsbasis voor vrijheidsbeneming vormt.
Mede daarom ziet de rechtbank geen aanleiding de beslissing over het voortduren van de overleveringsdetentie aan te houden om op een behandeling ter zitting (opnieuw) de standpunten van partijen te vernemen.

BESLISSING:

Beveelt de schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon met ingang van heden,
doch niet eerder dan nadat hij elk op zijn naam gesteld reisdocument heeft ingeleverd bij de officier van justitie, onder de navolgende voorwaarden:
de opgeëiste persoon zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de overleveringsdetentie onttrekken, als het bevel tot schorsing wordt opgeheven;
de opgeëiste persoon zal zonder nadere oproeping verschijnen op de uitspraak van deze rechtbank op het overleveringsverzoek;
de opgeëiste persoon zal aan iedere oproeping in deze zaak van de kant van justitie of politie gevolg geven;
de opgeëiste persoon zal binnen vijf dagen na de schorsing een verblijfadres opgeven aan de officier van justitie en op dat adres verblijven en bereikbaar zijn;
de opgeëiste persoon zal de rechtbank en de officier van justitie schriftelijk van iedere adreswijziging op de hoogte stellen;
de opgeëiste persoon zal zich eenmaal per week melden op een door de officier van justitie aan te wijzen politiebureau op een door de officier van justitie te bepalen dag en tijdstip;
de opgeëiste persoon zal Nederland niet verlaten.
Deze beslissing is genomen op 29 mei 2019 door:
mr. C. Klomp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier.