Uitspraak
[opgeëiste persoon]
BESLISSING:
doch niet eerder dan nadat hij elk op zijn naam gesteld reisdocument heeft ingeleverd bij de officier van justitie, onder de navolgende voorwaarden:
Rechtbank Amsterdam
Op 29 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam, in de internationale rechtszaal, een beslissing genomen over de schorsing van de overleveringsdetentie van een opgeëiste persoon in het kader van een Duits Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een Nederlandse detentieplaats. De rechtbank had eerder de raadsman en de officier van justitie geïnformeerd over haar voornemen om een beslissing te nemen over de voortduren van de overleveringsdetentie. De raadsman betoogde dat de detentie moest worden opgeheven, terwijl de officier van justitie het EAB en het vluchtgevaar aanhaalde als redenen om de detentie voort te zetten.
De rechtbank overwoog dat het EAB van 8 oktober 2018 was uitgevaardigd door een Duits Openbaar Ministerie, wat volgens een recent arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie niet kan worden beschouwd als een uitvaardigende rechterlijke autoriteit. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de rechtsgrond voor de overleveringsdetentie mogelijk niet meer geldig was. De rechtbank besloot daarom om de overleveringsdetentie te schorsen, maar stelde voorwaarden aan de schorsing, waaronder het inleveren van reisdocumenten en het opgeven van een verblijfadres aan de officier van justitie.
De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, en de opgeëiste persoon werd verplicht om zich te houden aan verschillende voorwaarden, zoals het zich wekelijks melden bij de politie en het niet verlaten van Nederland. De rechtbank benadrukte dat de schorsing van de detentie niet eerder inging dan na inlevering van de reisdocumenten.