ECLI:NL:RBAMS:2019:3942
Rechtbank Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Beslissing over de opheffing van de overleveringsdetentie in het kader van een Europees aanhoudingsbevel
Op 29 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam, in de internationale rechtszaal, een beslissing genomen over de opheffing van de overleveringsdetentie van een opgeëiste persoon, geboren in Polen en thans gedetineerd in Nederland. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van de Duitse autoriteiten, waarbij een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) was uitgevaardigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB niet is uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit, zoals vereist volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). Dit oordeel is gebaseerd op het arrest van het HvJ EU van 27 mei 2019, waarin werd geconcludeerd dat het EAB van 11 april 2019 niet voldoet aan de vereisten van artikel 1 van het Kaderbesluit 2002/584/JHA, en dus geen rechtsgrond biedt voor vrijheidsbeneming.
De officier van justitie had betoogd dat de opgeëiste persoon in detentie moest blijven, verwijzend naar het EAB en het vluchtgevaar. Echter, de rechtbank oordeelde dat het EAB van 11 april 2019, dat de basis vormde voor de detentie, niet rechtsgeldig was. De rechtbank verwierp ook het standpunt van de officier van justitie dat een nieuw EAB van 28 mei 2019 de basis vormde voor de eerdere vordering, omdat een vordering niet kan dateren van een eerdere datum dan de grondslag van die vordering.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overleveringsdetentie op te heffen, omdat er geen rechtsgrond was voor de voortzetting van de detentie. Deze beslissing werd genomen door rechter mr. C. Klomp, in aanwezigheid van griffier mr. A.T.P. van Munster.