ECLI:NL:RBAMS:2019:3940

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
13/751151-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing overleveringsdetentie in het kader van Europees aanhoudingsbevel

Op 29 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam, in de Internationale Rechtshulpkamer, een beslissing genomen over de opheffing van de overleveringsdetentie van een opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1990, die gedetineerd was in Nederland. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van de Duitse autoriteiten op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft geconstateerd dat het EAB niet is uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit, maar door het Duitse Openbaar Ministerie. Dit is in lijn met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 mei 2019, waarin werd vastgesteld dat een EAB dat niet door een rechter is uitgevaardigd, niet kan worden beschouwd als een 'rechterlijke beslissing' in de zin van de relevante Europese regelgeving.

De rechtbank heeft de raadsvrouw, mr. S.M. Hof, en de officier van justitie in de gelegenheid gesteld hun standpunten in te nemen over de voortduren van de overleveringsdetentie. De raadsvrouw pleitte voor opheffing van de detentie, terwijl de officier van justitie aangaf dat er contact was gelegd met de Duitse autoriteiten om het EAB te laten vervangen door een door een rechter ondertekend exemplaar. De officier van justitie verzocht om een zitting te houden indien de rechtbank anders zou overwegen.

Na afweging van de argumenten en de juridische context heeft de rechtbank besloten dat er geen aanleiding is om de beslissing aan te houden voor een zitting. De rechtbank heeft de overleveringsdetentie opgeheven, omdat het EAB niet voldoet aan de vereisten voor vrijheidsbeneming. Deze beslissing is genomen door rechter mr. C. Klomp, in tegenwoordigheid van griffier mr. A.T.P. van Munster.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751151-19
RK nummer: 19/1438
BESLISSING
De raadkamer van deze rechtbank heeft kennis genomen van het op overleveringsverzoek van de autoriteiten van Duitsland ten aanzien van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon]

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [plaats detentie] ,
Op 28 mei 2019 heeft de rechtbank per e-mail de raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie meegedeeld dat zij voornemens is om ten spoedigste (ambtshalve) een beslissing te nemen omtrent het voortduren van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon en dat de rechtbank alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid stelt een standpunt in te nemen hieromtrent.
De raadsvrouw heeft per e-mail van 28 mei 2019 betoogd dat de overleveringsdetentie moet worden opgeheven.
De officier van justitie heeft per e-mailbericht van 29 mei 2019 onder andere als volgt meegedeeld. Er is contact gelegd met de betrokken Duitse autoriteiten. Deze zijn thans bezig het EAB te laten vervangen door een door de rechter ondertekend exemplaar. Alsdan wordt het nieuwe EAB aan het IRC gestuurd.
De officier van justitie meent dat een vrijlating van de opgeëiste persoon niet in de rede zou moeten liggen. Mocht de Rechtbank anders overwegen, dan wordt verzocht om over deze zaken een zitting te houden, zodat partijen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt in rechte kenbaar te maken.
De rechtbank overweegt als volgt. Het EAB is uitgevaardigd door een Duits Openbaar Ministerie. Gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU 27 mei 2019, C-508/18 en C-82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456), moet worden aangenomen dat het EAB niet is uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit. Het EAB is dus niet een “rechterlijke beslissing” in de zin van artikel 1, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JHA, zodat het geen grondslag biedt voor vrijheidsbeneming.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de beslissing over het voortduren van de overleveringsdetentie aan te houden om op een behandeling ter zitting (opnieuw) de standpunten van partijen te vernemen.
De rechtbank zal de overleveringsdetentie opheffen.

BESLISSING:

HEFT OP de overleveringsdetentie.

Deze beslissing is genomen op 29 mei 2019 door:
mr. C. Klomp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier.