ECLI:NL:RBAMS:2019:3937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
13/751310-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de opheffing van de overleveringsdetentie in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 29 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam, in de Internationale Rechtsulpkamer, een beslissing genomen over de opheffing van de overleveringsdetentie van een opgeëiste persoon, geboren in Polen en thans gedetineerd in Nederland. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van de autoriteiten van Duitsland, waarbij het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) op 28 mei 2019 door een Duitse rechter is uitgevaardigd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de argumenten van de raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, die betoogde dat de overleveringsdetentie opgeheven moest worden, en de officier van justitie, die het EAB en de noodzaak van detentie verdedigde.

De rechtbank overweegt dat het EAB, dat oorspronkelijk op 11 april 2019 was uitgevaardigd, niet door een rechterlijke autoriteit is afgegeven, zoals vereist volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit betekent dat het EAB geen rechtsgrond biedt voor de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon. De rechtbank wijst erop dat het EAB van 11 april 2019 niet is ingetrokken en dat er geen nieuwe aanhouding heeft plaatsgevonden op basis van het EAB van 28 mei 2019. Hierdoor blijft de overleveringsdetentie berusten op het EAB dat geen rechtsbasis biedt voor detentie.

Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank besloten om de overleveringsdetentie op te heffen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. A.T.P. van Munster, en is gepubliceerd op 29 mei 2019.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751310-19
RK nummer: 19/2348
BESLISSING
De raadkamer van deze rechtbank heeft kennis genomen van het op overleveringsverzoek van de autoriteiten van Duitsland ten aanzien van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon]

geboren te [geboorteplaats] (Polen) [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [plaats detentie] .
Op 28 mei 2019 heeft de rechtbank per e-mail de raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie meegedeeld dat zij voornemens is om ten spoedigste (ambtshalve) een beslissing te nemen omtrent het voortduren van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon en dat de rechtbank alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid stelt een standpunt in te nemen hieromtrent.
De raadsman heeft per e-mail van 28 mei 2019 betoogd dat de overleveringsdetentie moet worden opgeheven.
De officier van justitie heeft per e-mailbericht van 29 mei 2019 toegestuurd een door een Duitse rechter ondertekend EAB van 28 mei 2019, in de Duitse taal plus een vertaling van het EAB, bestaande uit 5 bladzijdes. De officier van justitie heeft meegedeeld dat daaraan kan worden toegevoegd dat bij onderdeel i) staat aangegeven dat het EAB is uitgevaardigd door rechter Wehmeyer van het Amtsgericht in Mönchengladbach, met dossier kenmerk: 59 Gs 345/19 (300 Js 1117/19).
Tevens heeft de officier van justitie meegestuurd een correctie/aanvulling van de vordering in behandeling neming. Daarin staat o.a. het volgende vermeld:
Daar waar in de vordering staat: “11 april 2019”, dient dit te worden gelezen als: “28 mei 2019”.
De officier van justitie meent dat er geen reden is om de opgeëiste persoon in vrijheid te stellen, gelet op het ontvangen EAB en het vluchtgevaar in deze zaak. Mocht de rechtbank anders overwegen, dan verzoekt de officier van justitie om over deze zaken een zitting te houden, zodat partijen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt in rechte kenbaar te maken.
De rechtbank overweegt als volgt. Het EAB is uitgevaardigd door een Duits Openbaar Ministerie. Gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU 27 mei 2019, C-508/18 en C-82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456), moet worden aangenomen dat het EAB van 11 april 2019 niet is uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit. Het EAB is dus niet een “rechterlijke beslissing” in de zin van artikel 1, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JHA, zodat het geen grondslag biedt voor vrijheidsbeneming.
Het standpunt van de officier van justitie dat met de correctie/aanvulling van 29 mei 2019 het nieuw uitgevaardigde EAB van 28 mei 2019 de grondslag wordt van de eerder ingediende vordering van 12 april 2019, volgt de rechtbank niet, gelet op de onmogelijkheid dat een vordering tot het in behandeling nemen van een EAB dateert van een eerdere datum dan de grondslag van die vordering, te weten het EAB. Nu niet blijkt dat het EAB van 11 april 2019 is ingetrokken noch dat de opgeëiste persoon inmiddels is aangehouden op grond van het EAB van 28 mei 2019, berust de overleveringsdetentie nog steeds op het EAB van 11 april 2019, dat, zoals hiervoor overwogen, geen rechtsbasis voor vrijheidsbeneming vormt.
Mede daarom ziet de rechtbank geen aanleiding de beslissing over het voortduren van de overleveringsdetentie aan te houden om op een behandeling ter zitting (opnieuw) de standpunten van partijen te vernemen.
De rechtbank zal de overleveringsdetentie opheffen.

BESLISSING:

HEFT OP de overleveringsdetentie.

Deze beslissing is genomen op 29 mei 2019 door:
mr. C. Klomp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier.