ECLI:NL:RBAMS:2019:3933

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
13/029452-19 (A) en 13/254272-18 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevuiling cel, wederspannigheid en mishandeling van vader

Op 29 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1967, die zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende strafbare feiten. De zaak betreft twee parketnummers: 13/029452-19 (A) en 13/254272-18 (B). De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld na een terechtzitting op 16 mei 2019. De officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, heeft vorderingen gedaan, en de verdediging werd gevoerd door mrs. L.M. Oldenburg en I. Güclü. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van zijn vader, wederspannigheid tegen een politieagent, en het onbruikbaar maken van een politiecellencomplex.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat de rechtbank bevoegd is. De tenlastelegging omvat onder andere de mishandeling van de vader van de verdachte met een glazen asbak en het verzetten tegen een ambtenaar. De rechtbank heeft de poging tot zware mishandeling niet bewezen geacht, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de andere feiten. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte in beschonken toestand handelde, maar dat dit niet zijn toerekeningsvatbaarheid uitsluit.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de vader van de verdachte en de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, en mrs. S. van Eunen en R.A.J. Hübel, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/029452-19 (A) en 13/254272-18 (B)
Datum uitspraak: 29 mei 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.M. Hoogerheide, en van wat verdachte en de raadslieden, mrs. L.M. Oldenburg en I. Güclü, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Feit 1. Wederspannigheid tegen een hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam op 3 februari 2019, terwijl dit feit enig lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad
Feit 2. Onbruikbaar maken dagverblijf van politiebureau op 3 februari 2019
Zaak B
- Primair: Poging tot zware mishandeling van zijn vader op 11 december 2018
- Subsidiair: Mishandeling van zijn vader
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het in zaak B primair ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet kunnen worden aangemerkt als gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aangezien verdachte eenmaal met een asbak tegen het hoofd van het aangever heeft geslagen, niet is gebleken dat dit een harde klap was en omtrent het gewicht van de asbak evenmin afdoende informatie beschikbaar is
4.2.
Bewijsoverweging ten aanzien van zaak B
De raadsvrouw mr. Güclü heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak B tenlastegelegde feit aangezien de verklaring van de vader van verdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs nu hij niet is gewezen op zijn verschoningsrecht op het moment dat hij door de verbalisant is gehoord.
De rechtbank verwerpt het verweer nu geen sprake is geweest van een verhoorsituatie waarin aangever had moeten worden gewezen op zijn verschoningsrecht als vader van verdachte. De verklaring van de vader van verdachte kunnen derhalve bijdragen aan het bewijs.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
op 3 februari 2019 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar,
[persoon 1] , hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten het uitvoeren van arrestantenzorg,
door met kracht tegen de deur van het arrestantenverblijf te duwen, waardoor die deur tegen het lichaam van [persoon 1] aan kwam en het duwen tegen het hoofd en de nek van die [persoon 1] , terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten kneuzingen aan het hoofd, bij die [persoon 1] ten gevolge heeft gehad;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
op 3 februari 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een dagverblijf op het politiebureau Zuid- [adres 2] , dat aan de Nationale
Politie, politie-eenheid Amsterdam toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt;
ten aanzien van het in zaak B subsidiair ten laste gelegde
op 11 december 2018 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [persoon 2] , zijnde de vader van de verdachte, met een glazen asbak tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [persoon 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde.
De raadsvrouw mr.Güclü heeft aangevoerd dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde mishandeling van zijn vader niet toerekeningsvatbaar was. Verdachte was in zodanige beschonken toestand dat hij de gevolgen van zijn handelen niet kon overzien, op grond waarvan hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit niet in staat was de gevolgen van zijn handelen te overzien en geen keus had dit handelen na te laten. Dat verdachte het feit heeft gepleegd in beschonken toestand komt voor zijn eigen rekening en risico. Het feit kan verdachte derhalve volledig worden toegerekend.
7.2.
Er is voor het overige geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid tegen een politieagent in het dagverblijf van de politie. Verdachte duwde de celdeur open, op het moment dat deze werd geopend door een agent om verdachte water te geven waarom hij had gevraagd, ogenschijnlijk om te kunnen ontsnappen. Hierna ontstond een worsteling met de agent waarbij verdachte tegen haar hoofd duwde. Aangeefster had als gevolg van het handelen van verdachte spierpijn en hoofdpijn en zij had een bult achterop haar hoofd. Zij heeft de eerste nachten na het voorval slecht kunnen slapen. Zij was boos en haar gevoel voor rechtvaardigheid is aangetast.
Nadat verdachte door de agenten in zijn cel terug is gezet heeft hij in de cel geürineerd.
Daarnaast heeft hij in beschonken toestand zijn vader van 83 jaar oud met een glazen asbak tegen het hoofd geslagen waaraan zijn vader een verdikking en een rode plek bij zijn slaap heeft overgehouden.
Het betreft nare feiten waarbij de inname van alcohol een grote rol heeft gespeeld. Verdachte lijkt thans enig inzicht te hebben ontwikkeld in de onjuistheid van zijn gedrag.
De rechtbank heeft in dit verband ook acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij in het verleden meerdere keren is veroordeeld voor ernstige (gewelds)misdrijven.
De reclassering beschrijft verdachte in het rapport van 13 mei 2019 als een man met twee gezichten. Enerzijds een rustige, vriendelijke en beheerste man. Anderzijds een man met een kort lontje, beperkte impulscontrole en met zowel verbale als fysieke agressieve uitingen wanneer hij onder invloed is van alcohol.
De onderliggende oorzaak van zijn buitensporige alcoholgebruik dient volgens de reclassering verder onderzocht en behandeld te worden. De reclassering stelt op grond hiervan voor om verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling met een eventuele kortdurende klinische opname en het meewerken aan middelencontrole. De rechtbank volgt dit advies.
De rechtbank heeft ten aanzien van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van Voorzitters van de Strafsectoren .
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting enigszins af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en zal een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daaraan verbonden de hierna te vermelden bijzondere voorwaarden.
ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij vordert ten aanzien van de in zaak A onder 1 bewezen verklaarde wederspannigheid, een bedrag van € 600,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie vordert de toewijzing van dit bedrag. De raadsvrouw verzoekt, indien het feit bewezen wordt verklaard, om matiging van de schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van € 250,-.
Uit de toelichting op de vordering leidt de rechtbank af dat [persoon 2] drie weken na het incident nog steeds pijn heeft aan haar rechterknie en dat zij ook mentale gevolgen heeft ondervonden van het incident.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezen verklaarde feit, lichamelijk letsel opgelopen. Dit geeft haar op de voet van art. 6:106 lid 1onder b BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank acht de toewijzing van een bedrag van € 250,- billijk.
De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met wettelijke rente.
Voor het niet toegewezen deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Zij kan dat deel van haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verder dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
ten aanzien van de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam
De benadeelde partij vordert ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde onbruikbaar maken van een politiecel, een bedrag van € 58,08,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie vordert toewijzing van dit bedrag.
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank indien zij tot een bewezenverklaring van dit feit komt.
De gevorderde materiële schadevergoeding ziet op de door de benadeelde gemaakte schoonmaakkosten van het door verdachte bevuilde dagverblijf. De vordering is met stukken onderbouwd en de verdachte heeft deze niet betwist. De rechtbank zal deze dan ook toewijzen, zij het zonder de BTW aangezien deze aftrekbaar is.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verder dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 181, 300, 304, en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 in zaak A:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel tot gevolg hebben;
ten aanzien van feit 2 in zaak A:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
ten aanzien van het subsidiaire feit in zaak B:
mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) weken.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (weken), van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4. Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde zal zich melden binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd bij reclassering Inforsa, gevestigd aan de [adres 3]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
5. Ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname
Veroordeelde laat zich behandelen door het Forensisch Ambulant Zorgteam van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra daar
mogelijkheid toe wordt geboden door de zorgverlener. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
6. Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan reclassering Inforsa om toezicht te houden op de naleving van de genoemde voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 250,- (tweehonderdenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 3 februari 2019, tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 250,- (tweehonderdenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 3 februari 2019, tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
5 (vijf) dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
ten aanzien van de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam
Wijst de vordering van de benadeelde partij, gevestigd te Amsterdam toe tot een bedrag van
€ 48,00 (achtenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 3 februari 2019, tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 48,00 (achtenveertig euro ), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 3 februari 2019, tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
1 (één) dagvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in zaak A
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2019.
[...]