ECLI:NL:RBAMS:2019:3915

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
13-751984-18 RK 19-1718
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van Europees Aanhoudingsbevel uit Polen en niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie

Op 17 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Łomża, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 22 februari 2019 en betrof de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1980 in Polen. Tijdens de openbare zitting op 17 mei 2019 was de officier van justitie, mr. R. Vorrink, aanwezig, evenals de opgeëiste persoon, die werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.S. Kessel, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist was en dat hij de Poolse nationaliteit had. Het EAB was gebaseerd op een vonnis van de regionale rechtbank in Łomża van 23 april 2007, waarin de opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar voor het toebrengen van lichamelijk letsel aan een ander. Echter, vlak voor de zitting ontving de rechtbank een bericht van het Internationaal Rechtshulp Centrum dat de tenuitvoerlegging van het vonnis door de rechtbank in Łomża voor een periode van zes maanden was uitgesteld, tot 16 november 2019.

Hierdoor kwam de grondslag aan het EAB te vervallen, aangezien het niet langer betrekking had op een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis. De rechtbank heeft in overeenstemming met de officier van justitie en de raadsman geoordeeld dat de officier van justitie niet ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering. De rechtbank heeft vervolgens de beslissing genomen dat de geschorste overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is beëindigd. De uitspraak is gedaan door mr. I. Verstraeten-Jochemsen als voorzitter, samen met mrs. O.P.M. Fruytier en M.T.C. de Vries, en is direct uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751984-18
RK nummer: 19/1718
Datum uitspraak: 17 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juni 2018 door
the District Court in Łomża IInd Penal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig had om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis
(‘valid decision’), gewezen door
the Regional Courtin Łomża, van 23 april 2007.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij bovengenoemd vonnis aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat als volgt is omschreven in onderdeel e) van het EAB:
On 21st December 2006 in Łomża, he caused bodily injury to [naam] by hitting him in the head against the wall of a building. As a result, the wronged person sustained a massive head contusion with a significant post-traumatic edema of the right hemisphere, and numerous post-traumatic hemorrhagic foci, post-traumatic subarachnoid haemorrhage, cerebral hematoma of the right frontoparietal region, bilateral periorbital ecchymosis with a contused wound of the left eye corner, wounds of the parietal and the right occipital part of the head, slicing excorioation of the epidermis of the area of the right mandibular ramus, which is a real life-threatening condition.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

De rechtbank stelt vast dat vlak voor aanvang van de zitting door tussenkomst van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) een bericht werd ontvangen afkomstig van de
National Desk Assistant – Poland, Eurojust. Het bericht houdt in dat
the Circuit Courtin Łomża op 16 mei 2019 de tenuitvoerlegging van het vonnis voor een periode van zes maanden heeft uitgesteld, tot 16 november 2019.
Dit bericht is voor de officier van justitie aanleiding geweest haar niet-ontvankelijkheid te vorderen.
De rechtbank stelt vast dat met deze beslissing van
the Circuit Courtin Łomża, gelet op het bepaalde in artikel 7, eerste lid onder b, OLW de grondslag aan het EAB is komen te ontvallen nu dit niet langer ziet op een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis. Om die reden is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.

5.Beslissing

VERKLAART DE OFFICIER VAN JUSTITIE NIET ONTVANKELIJKin haar vordering.
STELT VASTdat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en direct uitgesproken ter openbare zitting van 17 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.