ECLI:NL:RBAMS:2019:391

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
13/751220-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de executieoverlevering van een Nederlander in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 18 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraken gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Marokko, op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Köln. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 9 november 2018 en betreft de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke gevangenisstraf van 2 jaar en 2 maanden, opgelegd door de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft, wat van invloed is op de mogelijkheid van overlevering.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW) besproken, met name artikel 6, dat bepaalt dat de overlevering van Nederlanders niet is toegestaan, tenzij de daadwerkelijke overname van de tenuitvoerlegging van de straf gegarandeerd is. De rechtbank heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van deze bepalingen in relatie tot onderdanen van de uitvoerende lidstaat. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen na te gaan of aan deze voorwaarden is voldaan.

De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd en zal op een later tijdstip de zitting hervatten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. C. Klomp, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751220-17
RK-nummer: 18/7917
Datum uitspraak: 18 januari 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 november 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 juli 2018 door de
Staatsanwaltschaft Köln(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1989,
wonende op het adres: [adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, afgegeven door de Arrondissementsrechtbank Keulen en gedateerd 27 juni 2018, zaaksnummer: 120 Kls 3/17.
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon in deze zaak al zou zijn veroordeeld tot een (inmiddels) onherroepelijke vrijheidsstraf, met als gevolg dat de overlevering wordt verzocht ter fine van tenuitvoerlegging.
Op een daartoe strekkend verzoek van het Internationaal Rechtshulp Centrum Amsterdam heeft de openbaar aanklager van
Staatsanwaltschaft Kölnop 28 december 2018 een aanvullend EAB in de Duitse taal overgelegd dat het standpunt van de raadsman bevestigt. In de aanvulling wordt melding gemaakt van een op 18 december 2018 onherroepelijk geworden vonnis gewezen door
Landgericht Kölnen gedateerd 21 juni 2018, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 2 jaar en 2 maanden. Uit de aanvulling blijkt dat van deze straf nog 640 dagen resteren.
De overlevering wordt aldus verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van voornoemde vrijheidsstraf.
Dit vonnis betreft de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. Deze zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Executieoverlevering van Nederlanders; heropening onderzoek

De overlevering is gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een aan de opgeëiste persoon onherroepelijk opgelegde vrijheidsstraf. Nu de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, volgt uit artikel 6, tweede lid, van de OLW dat de overlevering niet wordt toegestaan, waarna de officier van justitie op grond van artikel 6, derde lid, van de OLW de uitvaardigende justitiële autoriteit in kennis zou moeten stellen van de bereidheid om de tenuitvoerlegging van het Duitse vonnis over te nemen.
Deze bepalingen geven uitvoering aan artikel 4, punt 6, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, dat betrekking heeft op onderdanen en ingezetenen van de uitvoerende lidstaat en op personen die in die lidstaat verblijven. Bij de omzetting van deze bepaling heeft de Nederlandse wetgever artikel 6, tweede en derde lid, OLW van overeenkomstige toepassing verklaard op die vreemdelingen die op grond van artikel 6, vijfde lid, OLW met Nederlanders gelijk worden gesteld, dus op ingezetenen van Nederland.
Over (de systematiek van) artikel 4, punt 6 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ zijn door de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) in de zaak Popławski, welke vragen bij arrest van 29 juni 2017 (C-579/15, ECLI:EU:C:2017:503) zijn beantwoord. Uit de beantwoording volgt dat de rechtbank de executieoverlevering van met Nederlanders gelijk te stellen vreemdelingen slechts mag weigeren als ten tijde van die beslissing de daadwerkelijke overname van de tenuitvoerlegging van de straf gegarandeerd is. Anders is die weigering in strijd met het Unierecht.
Het Hof van Justitie heeft zich in het arrest niet uitgelaten over de weigering van de executieoverlevering van
onderdanenvan de uitvoerende lidstaat. Het is dus de vraag of de uitleg die het Hof van Justitie aan artikel 4, punt 6, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ heeft gegeven ook opgaat als de executieoverlevering van een Nederlander wordt gevraagd.
Wanneer vast staat dat bij weigering van de executieoverlevering van een Nederlander de daadwerkelijke overname van de straf gegarandeerd is, dan valt niet in te zien hoe die weigering in strijd zou kunnen zijn met het Unierecht, ongeacht hoe artikel 4, punt 6, Kaderbesluit 2002/584/JBZ moet worden uitgelegd met betrekking tot onderdanen van de uitvoerende lidstaat. Wanneer daarentegen de daadwerkelijke overname van de tenuitvoerlegging niet gegarandeerd is, dan is het antwoord op de vraag hoe artikel 4, punt 6, van Kaderbesluit 2002/5684/JBZ moet worden uitgelegd met betrekking tot onderdanen van de uitvoerende lidstaat wel relevant voor deze zaak.
De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen:
- bij AIRS na te gaan of, bij weigering van de executieoverlevering uitsluitend op grond van artikel 6, tweede lid in verbinding met artikel 6, vijfde lid, OLW de daadwerkelijke overname van de tenuitvoerlegging van de straf gegarandeerd is en
- daarover op de volgende zitting een standpunt in te nemen.

5.Beslissing

HEROPENTen schorst het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen:
- bij AIRS na te gaan of, bij weigering van de executieoverlevering uitsluitend op grond van artikel 6, tweede lid in verbinding met artikel 6, vijfde lid, OLW de daadwerkelijke overname van de tenuitvoerlegging van de straf gegarandeerd is en
- daarover op de volgende zitting een standpunt in te nemen.
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van de opgeëiste persoon.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 januari 2019.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.