ECLI:NL:RBAMS:2019:3905

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
13-751228-19 RK 19-2064
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in een Europees aanhoudingsbevel na arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 31 mei 2019, wordt de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) behandeld, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de hoofdofficier van justitie te Kleve, Duitsland, op 18 januari 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1965, is in Nederland ingeschreven en wordt verdacht van strafbare feiten volgens Duits recht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het onderzoek ter zitting heropend om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over een recent arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 27 mei 2019. Dit arrest heeft implicaties voor de status van de openbare aanklagers in Duitsland als rechterlijke autoriteiten in het kader van de uitgifte van een EAB. De rechtbank heeft besloten het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen en de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk voor de Turkse taal te bevelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751228-19
RK nummer: 19/2064
Datum uitspraak: 31 mei 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 april 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 januari 2019 door de hoofdofficier van justitie te Kleve (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] , Turkije, op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Kilinç, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Geldern, Duitsland van 12 oktober 2018 met
dossiernummer 6 Gs 154/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
4.
Prejudiciële procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie
Het EAB is uitgevaardigd door de
Staatsanwaltschaft Kleve.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) heeft bij arrest van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (zaak OG) en C-82/19 PPU (zaak PI) de vragen beantwoord van de Ierse
Supreme Courten de Ierse
High Court, of het openbaar ministerie in Lübeck en het openbaar ministerie in Zwickau in Duitsland rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.
In het arrest is door het HvJ geoordeeld onder punt 88 tot en met 90:

88 It follows from the foregoing that, in so far as the public prosecutors’ offices at issue in the main proceedings are exposed to the risk of being influenced by the executive in their decision to issue a European arrest warrant, those public prosecutors’ offices do not appear to meet one of the requirements of being regarded as an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Framework Decision 2002/584, namely the requirement that it be guaranteed that they act independently in issuing such an arrest warrant.
89 In the present case, it is, in that regard, irrelevant, for the reasons stated in paragraph 73 of the present judgment, that, in connection with the issuing of the European arrest warrants at issue in the main proceedings, no instruction in a specific case was issued to the public prosecutor’s office in Lübeck or in Zwickau from the ministers for justice of the Länder concerned.
90 In the light of all the foregoing, the answer to the questions referred is that the concept of an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Framework Decision 2002/584, must be interpreted as not including public prosecutors’ offices of a Member State which are exposed to the risk of being subject, directly or indirectly, to directions or instructions in a specific case from the executive, such as a Minister for Justice, in connection with the adoption of a decision to issue a European arrest warrant.
Het HvJ heeft voor recht verklaard:

2. The concept of an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Council Framework Decision 2002/584/JHA of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States, as amended by Council Framework Decision 2009/299/JHA of 26 February 2009, must be interpreted as not including public prosecutors’ offices of a Member State which are exposed to the risk of being subject, directly or indirectly, to directions or instructions in a specific case from the executive, such as a Minister for Justice, in connection with the adoption of a decision to issue a European arrest warrant.
Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen om de verdediging en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om zich over voornoemd arrest uit te laten in de onderhavige zaak.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Turkse taal tegen een nader te bepalen dag en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.