ECLI:NL:RBAMS:2019:3878

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2019
Publicatiedatum
31 mei 2019
Zaaknummer
13/654027-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde uitvoer van harddrugs door bolletjesslikker

Op 31 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 maart 2019 in Amsterdam werd aangehouden. De verdachte, die als bijrijder in een auto zat, werd verdacht van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, waaronder 247 gram heroïne en 1139 gram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een melding van de autoriteiten, werd aangehouden vlak voordat de auto Nederland zou verlaten. Tijdens het onderzoek heeft de verdachte verklaard dat hij onder dwang en bedreiging de drugs had geslikt, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze verklaring. De officier van justitie beschouwde de verdachte als medepleger van de drugshandel en eiste een gevangenisstraf van 12 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte welbewust handelde en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 10 maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte had bijgedragen aan de handel in verdovende middelen, wat schadelijk is voor de samenleving. De op te leggen straf was gebaseerd op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654027-19 (Promis)
Datum uitspraak: 31 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1975,
wonende op het adres: [adres] te [woonplaats] ( [land] ).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Hara en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. J.M.M. Heilbron, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzitting – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (ongeveer) 247 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en / of (ongeveer) 1139 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 247 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of (ongeveer) 1139 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 26 maart 2019 kwam er bij het onderzoeksteam een TCI-melding binnen dat een Nigeriaanse man voornemens was om een hoeveelheid verdovende middelen, inwendig, middels slikbollen naar het buitenland te brengen. De man, van wie een signalement gegeven werd, zou in een Nissan Qashqai met kenteken [kenteken] vanuit Amsterdam onderweg zijn naar de Belgische grens. Op basis van deze melding is verdachte, die aan het beschreven signalement voldeed, als bijrijder van de Nissan aangehouden vlak voordat de auto het Nederlands grondgebied zou verlaten. In de daarop volgende dagen heeft verdachte in totaal 101 slikbollen uitgescheiden. Uit onderzoek is gebleken dat de slikbollen bestonden uit 247 gram van een materiaal bevattende heroïne en 1139 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Verdachte heeft verklaard dat hij in Ierland iemand had ontmoet die hem financieel kon helpen als hij naar Nederland zou komen. Hierop is verdachte op 26 maart 2019 vanuit Ierland naar Nederland gevlogen. Hij zou in een appartement in de buurt van Bijlmer Arena onder dwang een medicijn om makkelijker te slikken en de bollen hebben geslikt. Hij deed dit omdat er zou zijn gedreigd dat er anders iets met zijn familie zou gebeuren.
De rechtbank dient, kort gezegd, de vraag te beantwoorden of verdachte de drugs opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, dan wel of verdachte de drugs opzettelijk heeft vervoerd of aanwezig heeft gehad.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde uitvoer van heroïne en cocaïne bewezen. Zij wijst daarbij op de verklaring van verdachte, waaruit volgens haar blijkt dat hij het doel had om de drugs te transporteren naar België. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte dat hij zou zijn gedrogeerd onaannemelijk, nu hij concreet heeft verklaard dat hij kon zeggen waar de snorder hem naartoe moest brengen. De verklaring van verdachte dat hij werd bedreigd, vindt volgens de officier van justitie geen steun in het dossier. Zij merkt daarbij op dat verdachte op geen enkel moment een poging heeft ondernomen om hulp in te schakelen, terwijl hij wist dat hij een grote hoeveelheid drugs in zijn lichaam had.
Het handelen van verdachte dient volgens de officier van justitie te worden gekwalificeerd als verlengde uitvoer van heroïne en cocaïne. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De bijdrage die verdachte als koerier heeft geleverd is van voldoende gewicht om hem als medepleger aan te merken.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van zowel het primaire als het subsidiaire feit vrijspraak bepleit, nu verdachte volgens haar geen opzet had op de uitvoer, dan wel het aanwezig hebben van de drugs. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte niet wist dat hij drugs ging vervoeren toen hij naar Nederland kwam. Verdachte heeft stellig verklaard dat hij in het appartement werd gedrogeerd en dat hij de drugs onder dwang en bedreiging tot zich heeft genomen. Hij heeft tevens vanaf het begin consistent verklaard dat hij zich heeft verzet toen hij de bolletjes moest slikken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om aansluiting te zoeken bij het subsidiair ten laste gelegde feit. Er zou dan slechts bewezen kunnen worden verklaard dat verdachte de hoeveelheid verdovende middelen aanwezig heeft gehad.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat verdachte geen opzet had op de uitvoer van de drugs en overweegt daartoe als volgt.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de verklaring van verdachte dat hij zou zijn gedrogeerd en gedwongen tot het slikken van de drugs. Deze verklaring wordt juist weersproken door de bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een medicijn kreeg waardoor hij de bolletjes makkelijker kon slikken. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij buiten, nadat hij in het appartement de bolletjes had geslikt, de bestuurder van een voertuig met een Belgisch kenteken heeft aangesproken en hem heeft gevraagd of hij verdachte een lift naar België kon geven. De bestuurder van de auto heeft verklaard dat verdachte naar hem toe kwam en vroeg of hij de snorder was. Toen verdachte vervolgens in de auto stapte, zei hij dat hij naar Brussel Noord wilde. Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat verdachte welbewust in de auto is gestapt. Verdachte had weliswaar medicijnen geslikt, maar deze medicijnen dienden naar eigen zeggen slechts ter vergemakkelijking van het slikken van de drugs.
De raadsvrouw heeft tevens aangevoerd dat verdachte niet wist voor welke klus hij naar Nederland kwam. De rechtbank hecht aan deze verklaring geen geloof. De rechtbank merkt daarbij ten overvloede op dat, zelfs al zou deze verklaring juist zijn, dit niet in de weg staat aan bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Dit kan namelijk niet afdoen aan het feit dat verdachte eenmaal in Nederland in het appartement in de Bijlmer de bolletjes heeft geslikt en hij vervolgens bij voldoende bewustzijn op pad is gegaan, terwijl hij op geen enkel moment geprobeerd heeft om hulp van buitenaf in te schakelen. De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte de drugs opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 26 maart 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 247 gram van een materiaal bevattende heroïne en 1.139 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft gepleit voor een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, nu de persoonlijke omstandigheden van verdachte hiertoe aanleiding geven. Zij wijst daarbij op de financiële problemen die hebben geleid tot het aannemen van de klus, de omstandigheid dat verdachte de drugs onvrijwillig tot zich heeft genomen en het feit dat hij kostwinner van een gezin met 3 kinderen is.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de uitvoer van harddrugs naar het buitenland. Hierdoor wordt de handel in verdovende middelen in stand gehouden. De uitvoerders van die verdovende middelen kunnen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is verder van belang dat harddrugs stoffen zijn die verslavend werken, schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en waarvan het gebruik vanwege de randverschijnselen schade voor de samenleving in Nederland en in het buitenland oplevert. Verdachte heeft aan die overlast bijgedragen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte in Ierland ook niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Op het opzettelijk buiten het grondgebied brengen van verdovende middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, staat volgens die oriëntatiepunten voor een hoeveelheid van 1000 tot 1500 gram een strafbedreiging van 8 tot 12 maanden gevangenisstraf, uitgaande van de standaardsituatie. De rechtbank neemt dit gegeven als uitgangspunt en wijst erop dat bij verdachte een hoeveelheid van 1386 gram is aangetroffen.
Gelet op de genoemde oriëntatiepunten acht de rechtbank een gevangenisstraf van 10 maanden passend en geboden. Deze straf wijkt enigszins af van de eis van de officier van justitie. Dit komt omdat de officier van justitie bij haar strafeis aansluiting heeft gezocht bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, welke doorgaans hoger uitvallen dan de oriëntatiepunten van de rechtbank.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2019.
[...]