Op 31 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 maart 2019 in Amsterdam werd aangehouden. De verdachte, die als bijrijder in een auto zat, werd verdacht van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, waaronder 247 gram heroïne en 1139 gram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een melding van de autoriteiten, werd aangehouden vlak voordat de auto Nederland zou verlaten. Tijdens het onderzoek heeft de verdachte verklaard dat hij onder dwang en bedreiging de drugs had geslikt, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze verklaring. De officier van justitie beschouwde de verdachte als medepleger van de drugshandel en eiste een gevangenisstraf van 12 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte welbewust handelde en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 10 maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte had bijgedragen aan de handel in verdovende middelen, wat schadelijk is voor de samenleving. De op te leggen straf was gebaseerd op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.