8.3.1.Motivering van de op te leggen gevangenisstraf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft in de afzonderingsruimte van de Inforsa-kliniek een kussensloop vernield door deze met een aansteker in brand te steken. Daarnaast heeft verdachte een psychiatrische patiënt, waarmee hij bevriend was en kende uit de Inforsa-kliniek, aangerand terwijl zij op dat moment met uitdrogingsverschijnselen was opgenomen in het AMC. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan aanranding van een begeleider van de kliniek. Dit alles gebeurde terwijl hij onder invloed was van verdovende middelen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze vrouwen. Dergelijk handelen veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid. Verdachte heeft zich hierbij kennelijk laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en geen rekening gehouden met de gevoelens van aangeefsters. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] is gebleken dat zij nog dagelijks terug denkt aan de gebeurtenis en verdachte als goede vriend zag. Hij heeft haar vertrouwen beschaamd.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 april 2019 blijkt dat verdachte recent voor geweldsdelicten veroordeeld is. Het voorgaande weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. In strafverminderende zin neemt de rechtbank in aanmerking dat de bewezen verklaarde feiten verdachte verminderd toe te rekenen zijn, zoals hiervoor onder 7. is overwogen.
Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie heeft gevorderd, komt zij tot een lagere straf dan geëist. Vanwege de aard en ernst van de strafbare feiten is uitsluitend een vrijheidsbenemende straf van zes maanden op zijn plaats.
8.3.2.Motivering van de op te leggen maatregel
De TBS-maatregel kan door de rechter worden opgelegd als is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het is aan de rechtbank om dit vast te stellen. Die vaststelling kan worden gegrond op bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen die zijn vervat in door deze opgestelde rapporten.
Verdachte heeft zeer beperkt meegewerkt aan het in de onderhavige zaak gelaste onderzoek naar de persoon van verdachte door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum. Uit het PBC-rapport maakt de rechtbank het volgende op. Verdachte wordt in 2011 voor het eerst opgenomen in de GGZ, nadat hij meerdere bedreigingen heeft geuit naar een hulpverleningsteam. Hij wordt met een rechterlijke machtiging opgenomen in de Valeriuskliniek. Nadat hij vluchtpogingen heeft ondernomen wordt er dwangmedicatie ingezet. Hij wordt overgeplaatst naar een kliniek van Mentrum. Er wordt geen goed zicht op verdachte gekregen omdat hij nergens aan mee wil werken.
Eind 2011 wordt verdachte opgenomen in verband met een psychotische decompensatie en agressie naar zijn ambulante behandelaar. Met medicatie verdwijnt de achterdocht, maar zijn afwerende houding blijft. Men wil de rechterlijke machtiging verlengen, maar verdachte loopt weg en voorkomt daarmee de verlenging.
In 2013 verblijft verdachte in een Penitiair Psychiatrisch Centrum (PPC) waar hij lastig te hanteren is wegens achterdocht en bedreigingen.
In februari 2014 zou verdachte een jong meisje hebben lastig gevallen. Verdachte wordt opgenomen in de Kliniek Intensieve Behandeling (KIB) van Mentrum, waar paranoïde wanen worden gezien. Er is ook sprake van verbale agressie en seksueel manipulerend gedrag. Begin 2015 wordt hij opgenomen bij de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) Inforsa. De diagnose schizofrenie wordt gesteld, evenals middelenafhankelijkheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Op 28 mei 2015 wordt naar aanleiding van vier bedreigingen met de dood naar hulpverleners
een Pro Justitia rapportage over verdachte uitgebracht. De psychiater concludeert dat er bij verdachte sprake is van schizofrenie van het paranoïde type, cannabisafhankelijkheid en misbruik van cocaïne. Het advies is een gemaximeerde TBS om verdachte langs die weg te kunnen behandelen. De rechtbank legt verdachte echter een maatregel op grond van artikel 37 Sr op. Op 25 augustus 2015 wordt hij in dat kader in de FPK Inforsa opgenomen.
Hij is soms ongeoorloofd afwezig, waarbij op 1 maart 2016 één van de huidige ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten plaatsvindt (aanranding). Verdachte wordt wederom op medicatie ingesteld en de kliniek geeft aan dat er bij verdachte sprake is van schizofrenie van het paranoïde type. Op 22 april 2016 wordt verdachte aanhouden wegens aanranding van een medewerkster, wat ook onderdeel is van het huidige ten laste gelegde en bewezenverklaarde. Vanwege de aanranding van 22 april 2016 en zijn gespannen houding wordt verdachte overgeplaatst naar FPK de Kijvelanden. Over de behandeling die verdachte daar krijgt is weinig bekend. Eind augustus 2016 gaat verdachte terug naar Mentrum. Seksueel grensoverschrijdend gedrag staat op de voorgrond. Verdachte loopt een aantal keren weg uit de kliniek en komt vaak onder invloed van cannabis en cocaïne weer terug.
Op 12 juni 2017 wordt verdachte opnieuw opgenomen in Mentrum, om te stabiliseren
en te starten met medicatie. Hij onttrekt zich wederom aan de behandeling. Na heropname
en de inzet van psychofarmaca verbetert zijn psychische conditie en raken paranoïde wanen
en achterdocht naar de achtergrond. Op 7 december 2017 wordt verdachte opgenomen in de KIB van Mentrum. Hij is voor enige tijd psychosevrij en abstinent van middelen. Verdachte krijgt meer vrijheden. Op 9 maart 2018 keert verdachte niet terug van verlof. Hij drinkt alcohol en gebruikt cannabis. In de nacht van 12 op 13 maart 2018 meldt verdachte zich weer bij de kliniek. Er is geen kamer meer vrij voor hem en hij wordt daarom in de afzonderingsruimte geplaatst, waar hij op 13 maart 2018 een kussensloop in brand steekt. Dit feit is ten laste gelegd en bewezenverklaard.
Psychiater C.J. Kerssens en psycholoog P.E. Geurkink concluderen dat er bij verdachte sprake is van schizofrenie met daarnaast een stoornis in het gebruik van middelen, in de vorm van alcohol, cocaïne en XTC. Bij verdachte zien rapporteurs meerdere risicofactoren voor geweldsdelicten en schatten de kans op herhaling hoog in, terwijl er nauwelijks tot geen beschermende factoren zijn.
De inschatting is dat de behandeling van verdachte een proces is van enkele jaren waarbij de duur van een jaar zeker als ontoereikend wordt gezien, wat ook al eerder is gebleken. Er zijn al meerdere dwangmiddelen toegepast zonder voldoende resultaat. Verdachte kreeg eerder een artikel 37 Sr opgelegd, terwijl een gemaximeerde TBS was geadviseerd. Ook een behandeling en begeleiding in het kader van de Top600 is mislukt. Huidige tenlasteleggingen vonden plaats tijdens een rechterlijke machtiging in een psychiatrische kliniek, wat aangeeft dat gekozen dient te worden voor een sterke structuur met een hoog beveiligingsniveau en een langere behandelduur van meerdere jaren. Een behandeling in een voorwaardelijk juridisch kader is gedoemd te mislukken door zijn ontbrekend ziektebesef, gebrek aan inzicht, gebrek aan motivatie, gebrek aan responsiviteit op behandeling (zelfs in een psychiatrische kliniek) en zijn ernstige verslaving.
De rapporteurs adviseren verdachte te behandelen in het kader van een TBS met bevel tot verpleging van overheidswege, waarvan rapporteurs van mening zijn dat dit de enige haalbare optie is om het recidivegevaar op de langere termijn te verminderen en verdachte de beste kansen biedt op herstel.
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het PBC-rapport vast dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste van hem bewezen geachte feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een TBS met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Niet alleen is gebleken dat bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of ziekelijke stoornis, maar ook dat sprake is van een aanzienlijk recidivegevaar, gelet op de behandelgeschiedenis van verdachte en conclusies in het PBC-rapport. Eerdere ingrepen hebben niet geholpen. De feiten zijn ernstig van aard en leveren een gevaar voor anderen op.
Gelet op de aard van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn
begaan, de inhoud van het PBC-rapport en de problematiek van verdachte, is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte nu onmiskenbaar een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen, en dat behandeling noodzakelijk en vereist is om herhaling van een geweldsdelict te voorkomen. Om het gevaar voor recidive te kunnen beteugelen, om de problematiek van verdachte zoveel mogelijk te beperken en ter optimale bescherming van de maatschappij, is de rechtbank van oordeel dat alleen kan worden volstaan met de maatregel van TBS met dwangverpleging.
De bewezen verklaarde feiten in zaak B (feit 1 meer subsidiair en feit 2) betreffen misdrijven als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, Sr (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld). Aan de wettelijke voorwaarden voor het kunnen opleggen van TBS is dan ook voldaan. Voor deze feiten wordt de maatregel opgelegd.
Verdachte zit in voorlopige hechtenis op grond van een bevel in het kader van zaak A. Gelet op de duur van de opgelegde gevangenisstraf en het feit dat de bewezenverklaarde vernieling geen feit is waarvoor TBS kan worden opgelegd, heft de rechtbank op grond van artikel 67a, derde lid Sv het lopende bevel voorlopige hechtenis op. Dit leidt echter niet tot vrijlating van verdachte omdat de rechtbank de gevangenneming beveelt in het kader van zaak B. De rechtbank acht de voorlopige hechtenis noodzakelijk in verband met het recidivegevaar en toepassing van artikel 67a, derde lid Sv is aangaande de feiten van zaak B niet aan de orde gelet op de oplegging van TBS voor deze feiten.