In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 mei 2019 uitspraak gedaan over de tussentijdse toetsing van de voortzetting van de ISD-maatregel die eerder was opgelegd aan de veroordeelde. De ISD-maatregel was opgelegd voor de duur van twee jaren bij vonnis van 19 december 2017. De rechtbank heeft de officier van justitie, de raadsvrouw van de veroordeelde en een deskundige gehoord in een openbare zitting. De raadsvrouw heeft verzocht om beëindiging van de ISD-maatregel, stellende dat er geen noodzaak meer is voor voortzetting. De veroordeelde heeft werk gevonden bij de kaasmakerij van de kliniek en wil duidelijkheid over zijn toekomst. De deskundige daarentegen adviseert om de ISD-maatregel voort te zetten, omdat er een hoge kans op recidive bestaat als de maatregel wordt opgeheven. De officier van justitie steunt dit standpunt en benadrukt de noodzaak van de maatregel voor de beveiliging van de maatschappij.
De rechtbank heeft op basis van de ingediende stukken en het verhandelde op de zitting geoordeeld dat de voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk is. De rechtbank wijst erop dat de veroordeelde momenteel een langdurige klinische opname ondergaat en dat hij is gestart met cognitieve gedragstherapie. De rechtbank acht het van belang dat de veroordeelde de behandelingen doorloopt voordat hij in vrijheid wordt gesteld. Het verzoek om aftrek van voorarrest wordt afgewezen, omdat hierover eerder is beslist. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel wordt voortgezet.