ECLI:NL:RBAMS:2019:3855

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
AMS - 18 _ 3690
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestuurlijke boete wegens overtreding van de Huisvestingswet met betrekking tot illegale B&B-verhuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bestuurlijke boete van € 24.000,- die aan eiseres was opgelegd wegens overtreding van artikel 21 van de Huisvestingswet. De boete was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, naar aanleiding van de illegale verhuur van twee samengevoegde panden als Bed and Breakfast (B&B). Eiseres, die haar hoofdverblijf elders had, heeft tegen de besluiten van de gemeente bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zelf het initiatief had genomen om de panden als B&B te gebruiken en dat zij een onderzoeksplicht had om te verifiëren of dit toegestaan was. De rechtbank oordeelde dat de overtredingen verwijtbaar waren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot matiging van de boete. Het beroep tegen het besluit van 13 februari 2018 werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit beroep buiten de termijn was ingediend. Het beroep tegen het besluit van 16 april 2018 werd ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de gemeente bevoegd was om de boete op te leggen, en dat de beslissing van de gemeente zorgvuldig was genomen, ook al was de eigenaar van de panden niet beboet. Eiseres had onvoldoende onderbouwd dat zij in haar belangen was geschaad door het niet beboeten van de eigenaar. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de mededeling dat tegen deze uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3690
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.L.M. Lohman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: R.H. Lo-Fo-Sang).

Procesverloop

Met het besluit van 17 maart 2017 heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 24.000,- wegens overtreding van artikel 21 van de Huisvestingswet.
Met het besluit van 13 februari 2018 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op 16 april 2018 heeft verweerder een nieuw bestreden besluit genomen (bestreden besluit II) en het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard. Ook heeft verweerder primair het verzoek om een dwangsom afgewezen en subsidiair de ingebrekestelling niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft op 25 mei 2018 tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft bij brief van 29 mei 2018 laten weten dat het beroep van eiseres tegen bestreden besluit I mede geacht wordt te zijn gericht tegen bestreden besluit II.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [de persoon] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 13 februari 2018 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 16 april 2018 ongegrond.

Overwegingen

Verweerder heeft twee besluiten op bezwaar genomen, op 13 februari 2018 en op 16 april 2018. Bij het besluit van 16 april 2018 heeft verweerder het besluit van 13 februari 2018 niet ingetrokken. De rechtbank heeft in de brief van 29 mei 2018 meegedeeld dat het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 16 april 2018. Het beroep tegen het besluit van 13 februari 2018 is ingesteld buiten de beroepstermijn van zes weken op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Er is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan deze termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn. Het beroep tegen dit besluit is daarom niet-ontvankelijk, nog los van het feit dat er geen procesbelang is, omdat het besluit van 16 april 2018 inhoudelijk dezelfde beslissing behelst.
Verweerder heeft op 9 februari 2018 een overtreding geconstateerd, namelijk dat de twee woningen op [adres 1] en [adres 2] geheel of gedeeltelijk in gebruik zijn genomen door toeristen. De woningen zijn deels met elkaar verbonden, zonder de daartoe vereiste vergunningen van de gemeente. Eiseres heeft bevestigd dat zij beide woningen als B&B verhuurde en dat zij zelf hoofdverblijf had aan de [straat] . Daarmee kon zij op die datum als feitelijk overtreder worden aangemerkt voor beide panden, nu de panden kadastraal als twee afzonderlijke panden beschreven zijn en eiseres voor beide panden een huurovereenkomst had. Van een juridische samenvoeging was geen sprake. De overtredingen zijn ook verwijtbaar, nu eiseres zelf heeft aangegeven dat zij bewust de panden huurde om daarin B&B te bedrijven. Zij had dienen te onderzoeken of dit was toegestaan, hetgeen zij heeft nagelaten. Dat eiseres een [buitenlandse] achtergrond heeft doet hieraan niet af. Zij had hulp kunnen inschakelen om haar goed te informeren. De illegale verhuur was daarom voor haar eigen rekening en risico.
De gemeente was daarom bevoegd om een boete op te leggen.
Dat gemeente alleen eiseres een boete heeft opgelegd en niet de toenmalige eigenaar, acht de rechtbank –anders dan eiseres stelt– niet onzorgvuldig. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kunnen zowel de eigenaar als de verhuurder worden beboet voor hetzelfde bedrag. Verweerder heeft genoegzaam gemotiveerd dat de eigenaar niet beboet is, omdat de panden op dezelfde dag als de geconstateerde overtredingen waren overgedragen aan een nieuwe eigenaar. Dat doet evenwel niet af aan de verwijtbaarheid van eiseres. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat zij in haar belangen is geschaad nu de eigenaar niet beboet is. Eiseres heeft op de zitting aangevoerd dat in dat geval bewijs over de daadwerkelijke onttrekking en samenvoeging boven tafel zouden zijn gekomen. Hoe dat destijds is gegaan, doet evenwel niet ter zake. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen na een tweede hoorzitting, toen bleek dat de gegevens van de eerste hoorzitting onvindbaar waren.
Verweerder heeft het beroep op de ingebrekestelling terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij na de ingebrekestelling van 9 februari 2018 op 13 februari 2018 een besluit heeft genomen. Dit is aldus binnen de gestelde termijn. Dat dit besluit mogelijk gebrekkig was omdat de zienswijze uit de hoorzitting niet was meegewogen, doet aan het karakter van het besluit niet af. De motivering komt inhoudelijk overeen met het besluit van 16 april 2018, waarin die zienswijze wel is meegewogen. Het besluit van 13 februari 2018 kan daarom niet worden aangemerkt als lege of loze beslissing.
5. Eiseres heeft subsidiair aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot matiging van de boete omdat zij als katvanger is gebruikt. Zoals onder punt 2 is geoordeeld heeft zij echter zelf het initiatief genomen de panden als B&B te gaan gebruiken en had zij daartoe een onderzoeksplicht. De overtredingen zijn daarmee verwijtbaar en niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder met toepassing van de hardheidsclausule de boete had dienen te matigen of op nihil dienen te stellen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier, op 22 mei 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.