ECLI:NL:RBAMS:2019:3827

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
C/13/657208 / HA RK 18-365
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing testamentair bewind en beoordeling van de voorwaarden voor beëindiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van een testamentair bewind. De verzoeker, [verzoeker], heeft het verzoek ingediend op basis van de bepaling in het testament van zijn overleden vader, waarin staat dat het bewind kan worden opgeheven indien aannemelijk is dat hij de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze kan besturen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerste voorwaarde, namelijk dat er meer dan vijf jaar is verstreken sinds het overlijden van de erflater, is voldaan. Echter, de rechtbank oordeelt dat de verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat hij aan de tweede voorwaarde voldoet, die inhoudt dat hij in staat is om de goederen zelf op verantwoorde wijze te beheren. De rechtbank wijst erop dat het enkele feit dat de verzoeker meerderjarig is geworden, niet automatisch betekent dat het bewind geen goede zin meer heeft. De rechtbank concludeert dat de verzoeker niet voldoende heeft onderbouwd dat het bewind niet langer nodig is en wijst het verzoek af. Tevens compenseert de rechtbank de proceskosten tussen partijen, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/657208 / HA RK 18-365
Beschikking van 25 april 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. A. Scholtens-Vogelaar te Wormerveer
en

1.[verweerster sub 1]

wonende te [woonplaats] ,
2.
[verweerster sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbenden,
advocaat mr. M. Heikens te Amsterdam.
Verzoeker wordt hierna [verzoeker] genoemd. Verweersters worden afzonderlijk [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] en gezamenlijk de tantes of de bewindvoerders genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit
- het verzoekschrift met producties van 20 oktober 2018 gericht aan de kantonrechter, en de beschikking van de kantonrechter van 13 november 2018, waarin de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard en de zaak heeft doorverwezen naar de rechtbank,
  • het verzoekschrift met producties gericht aan de rechtbank, ingekomen ter griffie op 14 november 2018,
  • de brieven met producties van mr. Scholtens-Vogelaar van respectievelijk 6 en 11 december 2018,
  • het faxbericht van mr. Scholtens-Vogelaar van 18 december 2018,
  • de tussenbeschikking van 31 januari 2019 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de op 12 april 2019 gehouden mondelinge behandeling en het daarin vermelde stuk.

2.De feiten

2.1.
De vader van [verzoeker] , [naam erflater] (hierna: erflater), is op [overlijdensdatum] 2013 overleden.
2.2.
Erflater heeft in zijn laatste wilsbeschikking van 21 augustus 2013 (hierna: het testament) zijn echtgenote en [verzoeker] tot enige erfgenamen benoemd. Voorts heeft erflater de aan [verzoeker] nagelaten goederen (hierna: het erfdeel of de erfenis) onder bewind gesteld, onder benoeming van de tantes tot bewindvoerders. Ten aanzien van dit bewind is het volgende in het testament bepaald:
“(..)
Instelling, duur en strekking bewind
(…)
Het bewind is ingesteld in het belang van de rechthebbende [ [verzoeker] , rb]. Het bewind wordt mede ingesteld omdat de rechthebbende ongeschikt of onmachtig is in het beheer te voorzien en/of dat zonder bewind de goederen hoofdzakelijk aan de schuldeisers van de rechthebbende ten goede zouden komen.
Het bewind heeft de strekking de rechthebbende te begeleiden bij het op verantwoorde wijze omgaan met het onder bewind gestelde vermogen en de inkomsten daaruit.
(..)
bevoegdheden van de bewindvoerder
De bewindvoerder is bevoegd het bewind te beëindigen:
1. ingeval de rechthebbende de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en wel voor vijftien procent van het onder bewind gestelde vermogen, welk vermogen in dat geval dient te worden aangewend voor een studie. (..)
2. ingeval (..) de rechthebbende de leeftijd van een en twintig jaar heeft bereikt en wel voor vijftien procent van het onder bewind gestelde vermogen, indien de onder bewindgesteld niet in aanmerking is gekomen van het hiervoor onder 1 gestelde;
3. ingeval (..) de rechthebbende de leeftijd van vier en twintig jaar heeft bereikt en wel voor vijf en dertig procent van het onder bewind gestelde vermogen.
einde van het bewind
Het bewind eindigt:
- ten aanzien van de rechthebbende die de leeftijd van zeven en twintig jaar heeft bereikt;
(..)
Na verloop van vijf jaren na mijn overlijden kan het bewind op verzoek van de rechthebbende door de rechtbank worden opgeheven indien aannemelijk is dat de rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze kan besturen. (..)”
2.3.
In oktober 2013 heeft de moeder van [verzoeker] de nalatenschap namens hem beneficiair aanvaard.
2.4.
In 2017 is ongeveer tweederde van de erfenis tot in elk geval het 23e levensjaar van [verzoeker] in depot geplaatst.
2.5.
In 2017 en 2018 heeft [verzoeker] per e-mail verzoeken bij de bewindvoerders ingediend om bepaalde kosten, waaronder studiekosten, uit de erfenis te betalen. De bewindvoerders hebben deze verzoeken gedeeltelijk afgewezen.
2.6.
Begin 2019 bedroeg het deel van de erfenis dat niet in depot stond € 30.554,77.
2.7.
[verzoeker] is thans negentien jaar oud.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking het testamentair bewind op te heffen. [verzoeker] legt aan zijn verzoek de bepaling in het testament onder het kopje ‘einde van het bewind’ ten grondslag. [verzoeker] voert aan dat is voldaan aan de in die bepaling genoemde voorwaarden, aangezien er meer dan vijf jaar is verlopen na het overlijden van erflater en aannemelijk is dat hij als rechthebbende de erfenis zelf op een verantwoorde wijze kan besturen, aldus [verzoeker] .
3.2.
De bewindvoerders voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover nodig - nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De bepaling in het testament onder het kopje ‘einde van het bewind’, waar [verzoeker] zich bij zijn verzoek op beroept, bevat een tweetal voorwaarden. Niet in geschil is dat aan de eerste voorwaarde is voldaan nu [verzoeker] zijn verzoek (ruim) vijf jaren na het overlijden van erflater heeft ingediend.
4.2.
Wel is in geschil of aan de tweede in de bepaling opgenomen voorwaarde (hierna ook: de tweede voorwaarde) dat
aannemelijk is dat de rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze kan besturen, is voldaan. [verzoeker] meent dat dit het geval is, waar de bewindvoerders dit betwisten.
4.3.
De rechtbank stelt voorop
dathet bewind testamentair is ingesteld; de erflater heeft de uitdrukkelijke keuze gemaakt om het bewind in te stellen in het belang van de rechthebbende (het betreft daarom een zogenaamd beschermingsbewind) en heeft daarbij tevens voorzien in de mogelijkheid om substantiële delen van de erfenis reeds voor het einde van het bewind aan de rechthebbende beschikbaar te stellen, naast de mogelijkheid - die onderwerp is van geschil - voor de rechthebbende om te verzoeken tot algehele opheffing van het bewind.
4.4.
De tweede voorwaarde is identiek aan de voorwaarde opgenomen in artikel 4:178 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank zal daarom - bij gebrek aan overige door partijen aangereikte aanknopingspunten - hieraan dezelfde betekenis geven als in de genoemde wettelijke bepaling.
4.5.
Uit de jurisprudentie en literatuur volgt dat deze voorwaarde - net als de eerste voorwaarde overigens - ertoe strekt te voorkomen dat de rechthebbende zich al te licht, tegen de wil van de erflater, van het bewind ontdoet. In het algemeen wordt aangenomen dat het enkele intreden van de meerderjarigheid niet als hoofdregel met zich brengt dat de rechthebbende zich van het bewind kan ontdoen. Hij zal tevens moeten aantonen dat het bewind geen goede zin meer heeft (vgl. F.W.J.M. Schols, preadvies KNB 2004, p. 39) of zelfs als vexatoir moet worden beschouwd (Tweede NvW, nr. 9, p. 21, Parl. Gesch. BW Inv. Boek 4 2003, p. 2147).
4.6.
Het is aan [verzoeker] als verzoekende partij om toe te lichten en zo nodig te onderbouwen dat zijn verzoek aan de voorwaarden - en dus ook de tweede voorwaarde - voldoet. De rechtbank concludeert met de bewindvoerders dat hij dat onvoldoende heeft gedaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.7.
Wat betreft de tweede voorwaarde houdt het summierlijk toegelichte verzoek niet meer in dan dat [verzoeker] op 16 december 2017 meerderjarig is geworden en dus handelingsbekwaam en handelingsbevoegd is. Dit volstaat niet in het licht van hetgeen hiervoor is vooropgesteld, nu daaruit niet kan worden afgeleid dat het bewind
dusgeen goede zin meer heeft.
4.8.
Meer in het bijzonder volgt daaruit niet dat en waarom niet met de eveneens beschikbare en minder verstrekkende mogelijkheid dat alvast een deel van het erfdeel beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van zijn studie, zou kunnen worden volstaan. Dit terwijl die laatste mogelijkheid [verzoeker] overeenkomstig zijn eigen wens in staat zou stellen om ervaring op te doen met het beheer van een deel van de erfenis, hetgeen zou passen bij zowel de expliciete wens van de erflater om [verzoeker] te begeleiden bij het op verantwoorde wijze omgaan met de erfenis, als bij de beschermingsgedachte achter het bewind als geheel nu in dat geval verzekerd zou zijn dat het grootste deel van de erfenis nog langere tijd onaangetast ten behoeve van [verzoeker] behouden blijft.
4.9.
De van de zijde van [verzoeker] gegeven toelichting tijdens de mondelinge behandeling noopt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Immers, die toelichting komt er
op neer dat [verzoeker] het beu is om aan de bewindvoerders toestemming te moeten vragen voor een betaling uit de erfenis en om met hen over deze verzoeken in discussie te treden. Die ergernis maakt evenwel op zichzelf niet dat het bewind met zijn beschermende karakter niet langer goede zin meer heeft. Dat , de bewindvoerders wellicht wat al te terughoudend en strikt gebruik maken van hun bevoegdheid om verzoeken van [verzoeker] tot betaling uit de erfenis te honoreren, zoals kan volgen uit de in het geding gebrachte e-mailwisseling, maakt dat niet anders.
4.10.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van het verzoek. In de familierelatie tussen partijen ziet de rechtbank, naar analogie van artikel 237 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.H. van Voorst Vader, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019.