3.4.1Bewijsmotivering feit 1
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo’n verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. In geval er geen direct bewijs is voor een specifiek gronddelict, volgt de rechtbank het toetsingskader zoals dat door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) in een stappenplan uiteen is gezet. Vermoeden van misdrijf afkomstig (schijnconstructie 1)
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[naam 1] heeft een koopovereenkomst gesloten met de naamloze vennootschap [naam bedrijf 1 NV] , betreffende de verkoop van vier percelen grond, gelegen te Cubejo op Aruba. [naam bedrijf 1 NV] wordt vertegenwoordigd door de bestuurders, zijnde drie stichtingen, te weten [naam stichting 1] (met als bestuurder [naam 3] , de moeder van verdachte [naam medeverdachte 2] ), [naam stichting 2] (met als bestuurder medeverdachte [naam verdachte] ) en [naam stichting 3] (met als bestuurder medeverdachte [naam medeverdachte 1] ). De koopprijs bedraagt € 350.000,-.
De koopovereenkomst is ongedateerd. De handtekeningen van [naam 1] en genoemde bestuurders zijn op 20 mei 2009 gelegaliseerd door kandidaat-notaris [naam 4] van notariskantoor [naam kantoor 1] te Hilversum in Nederland. Uit het koopcontract blijkt verder dat is overeengekomen dat de leveringsakte op uiterlijk 1 september 2009 ten overstaan van een notaris op Aruba zal worden verleden.
De koopsom is zonder tussenkomst van een notaris ontvangen op een privébankrekening op naam van [naam 1] en [naam 2] . Op 4 juni 2009 is een bedrag ontvangen van € 200.000,- van [naam bedrijf 2] .Op 18 juni 2009 is een bedrag ontvangen van € 149.990,- van [naam bedrijf 3 SA] .Beide ondernemingen zijn Panamese offshore vennootschappen.De gestorte bedragen zijn afkomstig van Zwitserse bankrekeningen.Bij de overschrijvingen staan geen omschrijvingen vermeld.
Uit een marktindicatierapport van 10 november 2015 blijkt verder dat de grondpercelen in 2007 zijn gewaardeerd op een waarde van Afl. 271.000,- (€ 135.000,-), waarna de waarde van de percelen is gedaald omdat het gehele gebied tot Natuurgebied was verklaard. Dit betekent dat er in het gebied niet gebouwd mag worden, waardoor deze percelen geen commerciële waarde meer hebben. In 2006 werd bekend gemaakt dat er een Ruimtelijke Ontwikkelingsplan in de maak was en in april 2009 is dit officieel in werking getreden.Bovendien liggen de percelen niet aan enige openbare (verharde of onverharde) weg, zodat de kopers niet legaal hun eigen terrein kunnen betreden.De kopers zijn volgens kandidaat-notaris [naam 4] door hem op de hoogte gebracht van de bestemmingswijziging en daarmee akkoord gegaan.
Kandidaat-notaris [naam 4] heeft op 19 december 2011 de opdracht voor levering van de grond ingetrokken, nadat door het notariskantoor op Aruba per e-mail van 22 november 2011 vragen waren gesteld over de koopsom en de omstandigheden waaronder de koop van de grondpercelen hadden plaatsgevonden.
Het dossier bevat een door partijen ondertekende (ongedateerde) ontbindingsovereenkomst.Over de wijze van terugbetalen van de koopsom is niets opgenomen.
Op 2 november 2015 zijn de kadastrale gegevens inzake de percelen te Cubejo, Aruba opgevraagd. Alle vier de percelen waren volgens de Dienst Landmeetkunde en Vastgoedregistratie Aruba op dat moment nog in eigendom van [naam 1] .Uit onderzoek van de diverse bankrekeningen van [naam 1] en [naam 2] en de aan hen te relateren ondernemingen is niet gebleken dat de koopsom op enigerlei wijze is teruggestort naar de kopers of de betrokken Panamese vennootschappen.
[naam 1] verklaart dat er geen sprake is van ontbinding. Hij kan zich niet herinneren dat de koop ontbonden is.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat, hoewel er niet een (on)middellijk verband is te leggen met enig misdrijf, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Voor dit vermoeden acht de rechtbank relevant dat er een ongedateerde koopovereenkomst is opgesteld voor percelen grond, waarvan de bestuurders van koper via Surinaamse stichtingen handelen, de koopsom van de percelen grond veel hoger is dan de werkelijke waarde, dat de koopsom van € 350.000,- rechtstreeks is betaald door Panamese offshore bedrijven vanaf Zwitserse bankrekeningen, dat de percelen vervolgens nooit zijn geleverd, terwijl de betaalde koopsom ook niet is teruggestort of –gevorderd en dat er een ontbindingsovereenkomst bestaat, die de verkoper zich niet kan herinneren.
Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt over de herkomst van het geldbedrag.
Het verweer namens verdachte dat door [naam 1] al een afdoende verklaring is afgelegd, die niet of in onvoldoende mate door het Openbaar Ministerie is onderzocht, wordt verworpen. De omstandigheid dat een ander dan verdachte een verklaring heeft afgelegd, ontslaat verdachte zelf niet van zijn plicht om een verklaring af te leggen als hiervoor bedoeld.
Vermoeden van misdrijf afkomstig (schijnconstructie 2)
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 september 2008 zijn door [naam 1] en [naam 2] op hun privébankrekening bedragen van
€ 32.000,- en € 8.000,- ontvangen met de omschrijving “lening”, afkomstig van de bankrekening van verdachte [naam verdachte] .Vervolgens is op 30 januari 2009 op de bankrekening van [naam bedrijf 2 NV] het bedrijf van [naam 1] ,een bedrag van in totaal € 140.000,- ontvangen, met de omschrijving “spoedopdracht lening”.Daarvan was een bedrag van
€ 40.000,- afkomstig van de bankrekening van het aan verdachte [naam verdachte] gelieerde bedrijf [naam bedrijf 3]en een bedrag van € 100.000,- was afkomstig van de bankrekening van verdachte [naam verdachte] zelf.
De woning van [naam 1] en [naam 2] is op 3 november 2015 doorzocht. In de in beslag genomen fysieke en digitale informatie is geen correspondentie of vastlegging van de door hen ontvangen leningen aangetroffen. Van de door verdachte verstrekte leningen zijn geen leenovereenkomsten opgemaakt. Niet gebleken is dat er rente- of aflossingsbetalingen zijn verricht aan verdachte [naam verdachte] of de aan hem te relateren ondernemingen.
De herkomst van de geldbedragen is onduidelijk, aangezien in de aangifte Inkomstenbelasting van verdachte [naam verdachte] geen inkomen of vermogen is aangegeven. De verstrekte leningen zijn ook niet opgenomen als vorderingen.Ook in de aangiften Inkomstenbelasting van [naam 1] en [naam 2] over de jaren 2008-2014 komen geen schulden aan verdachte [naam verdachte] voor en de laatst bekende aangifte Vennootschapsbelasting op naam van [naam bedrijf 2 NV] is over het jaar 2007.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat, hoewel er niet een (on)middellijk verband is te leggen met een concreet misdrijf, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat er geen schriftelijke leenovereenkomst is opgesteld, dat er tot aan de dag van de doorzoeking op
3 november 2015 geen rente- en aflossingsbetalingen hebben plaatsgevonden, dat er niet is gecorrespondeerd over leningen en dat een belangrijk deel van de lening een overboeking aan [naam bedrijf 2 NV] betreft, terwijl een dergelijke lening in de bedrijfsboekhouding behoort te zijn vastgelegd. De rechtbank gaat er dan ook, net als de officier van justitie, van uit dat dit een schijnconstructie betreft in de vorm van een ‘fake-lening’.
Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt over de herkomst van het geldbedrag.
Verklaring verdachte
Verdachte is op 26 en 27 maart 2019 gehoord, maar heeft zich consequent op zijn zwijgrecht beroepen.Verdachte heeft in het geheel geen verklaring gegeven voor de herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen. Gelet op de hiervoor vastgestelde witwasvermoedens mag dat echter wel van verdachte worden verlangd.
Conclusie
Omdat verdachte geen enkele verklaring heeft afgelegd die tegenwicht kan bieden aan de vermoedens van witwassen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen van € 350.000,- en € 180.000,- - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit ook wist. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat sprake is geweest van schijnconstructies om, kort gezegd, de criminele herkomst van die geldbedragen te verhullen.
Ten aanzien van schijnconstructie 1 overweegt de rechtbank daarbij nog het volgende. Anders dan de raadsman heeft betoogd, maak de omstandigheid dat in onderhavige zaak bekend is geworden wie de uiteindelijk gerechtigden zijn van de Panamese offshore bedrijven, namelijk [naam 5] en [naam 6] , het hiervoor overwogene niet anders. Immers is daarmee voornoemd witwasvermoeden niet weggenomen, te meer omdat [naam 5] en [naam 6] zelf ook geen verklaring hebben afgelegd over de herkomst van de door de Panamese offshore bedrijven overgemaakte geldbedragen. Dat de uiteindelijk gerechtigden bekend zijn geworden, maakt niet dat een criminele herkomst van het betaalde geldbedrag is uitgesloten.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.4.2Bewijsmotivering feit 2
Valsheid in geschrift
Zoals de rechtbank hiervoor in rubriek 3.4.1 al heeft vastgesteld, heeft [naam 1] een koopcontract gesloten met een NV, vertegenwoordigd door drie Surinaamse stichtingen,betreffende vier percelen grond, gelegen te Cubejo op Aruba. De kopers zijn [naam stichting 1] (met als bestuurder [naam 3] , de moeder van verdachte [naam medeverdachte 2] ), [naam stichting 2] (met als bestuurder medeverdachte [naam verdachte] ) en [naam stichting 3] (met als bestuurder medeverdachte [naam medeverdachte 1] ). Volgens het koopcontract zouden de vier percelen grond door [naam 1] aan de drie genoemde stichtingen zijn verkocht voor een bedrag van in totaal € 350.000,-. Het koopcontract is ongedateerd, maar de handtekeningen van [naam 1] en genoemde kopers zijn op 20 mei 2009 gelegaliseerd door kandidaat-notaris [naam 4] van notariskantoor [naam kantoor 1] te Hilversum in Nederland.
Zoals de rechtbank in rubriek 3.4.1 heeft overwogen, is echter geen sprake geweest van een daadwerkelijke koopovereenkomst, maar van een schijnconstructie. Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder feit 2, eerste cumulatief/alternatief, tenlastegelegde - het valselijk doen opmaken - daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
Gebruik maken van dat valse geschrift
Ten aanzien van het onder feit 2, tweede cumulatief/alternatief, tenlastegelegde overweegt de rechtbank nog het volgende.
Uit het e-mailbericht van notariskantoor Aruba betreffende de verkoop van de percelen grond en de MOT-melding blijkt dat het koopcontract aan het Notariskantoor [naam kantoor 2] te Aruba is overgelegd.Dit wordt nog bevestigd door de verklaring van kandidaat-notaris [naam 4] , waarin hij heeft verklaard dat hij het originele koopcontract in 2009 naar het notariskantoor op Aruba heeft gestuurd.
Gelet op deze verklaring van [naam 4] , overweegt de rechtbank dat verdachte het valse koopcontract weliswaar niet zelf aan het notariskantoor op Aruba heeft overgelegd, maar dat hij wel moet hebben geweten waarvoor de koopovereenkomst zou worden gebruikt en dat het transport van de grond via een notariskantoor op Aruba zou moeten lopen.
De rechtbank acht het onder feit 2, tweede cumulatief/alternatief, tenlastegelegde - het gebruik maken van dat valse geschrift - dan ook wettig en overtuigend bewezen en verwerpt de overige bewijsverweren van de raadsman onder verwijzing naar de bewijsmiddelen.
MedeplegenDe rechtbank acht bewezen dat verdachte de feiten met een of meer anderen heeft gepleegd, namelijk met in ieder geval [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en/of [naam 1] . De nauwe en bewuste samenwerking volgt uit het gezamenlijk aangaan van de koopovereenkomst en de betalingshandelingen met [naam 1] .