ECLI:NL:RBAMS:2019:3817

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
13/845171-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift met betrekking tot onroerend goed op Aruba

Op 23 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift. De zaak betreft een schijnconstructie rondom de verkoop van vier grondpercelen op Aruba, waarbij verdachte samen met anderen betrokken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen van in totaal € 350.000,- en valsheid in geschrift door een valse koopovereenkomst op te maken en te gebruiken. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van verdachte bij deze criminele activiteiten, ondanks de verdediging die stelde dat er geen wettig bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het geheel. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die een hogere straf had geëist, afgewezen en benadrukt dat de verdachte niet slechts een ondergeschikte rol had gespeeld in het witwassen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845171-18 (Promis)
Datum uitspraak: 23 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. van Dis-Setz, en van wat de raadsman van verdachte, mr. I.A. van Straalen, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de terechtzitting, kort gezegd, het volgende ten laste gelegd:
1. medeplegen van (gewoonte)witwassen van geldbedragen van in totaal € 350.000,- en
€ 180.000,- in de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 juli 2009;
2. medeplegen van valsheid in geschrift door een koopovereenkomst betreffende de koop van grondpercelen op Aruba valselijk op te maken of te vervalsen (eerste cumulatief/alternatief) en het gebruik maken van die valse koopovereenkomst door deze aan een notariskantoor te overhandigen (tweede cumulatief/alternatief) in de periode 1 januari 2009 tot en met
19 december 2011.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Naar aanleiding van informatie uit een strafrechtelijk onderzoek genaamd Cascabel naar de vermeende witwaspraktijken van [naam 1] en zijn echtgenote [naam 2] is een onderzoek gestart naar verdachte [naam verdachte] en medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . [naam verdachte] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] worden ervan verdacht dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen en daarbij valsheid in geschrift hebben gepleegd. Zij zouden een schijnconstructie voor de verkoop van vier grondpercelen inCubejo, op Aruba (schijnconstructie 1) hebben gecreëerd. Deze schijnconstructie zou er uit hebben bestaan dat [naam verdachte] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] als bestuurders van drie Surinaamse stichtingen, via [naam bedrijf 1 NV] , vier grondpercelen op Aruba van [naam 1] kochten voor een bedrag van € 350.000,-. De betreffende grondpercelen zijn echter nooit geleverd, terwijl de koopsom wel is betaald. Hierbij zouden zij een valse koopovereenkomst hebben opgemaakt en gebruikt.
Verdachte [naam verdachte] zou daarnaast nog een geldbedrag van € 180.000,- naar [naam 1] hebben overgemaakt onder de noemer van een lening (schijnconstructie 2). Dit zou echter om een ‘fake-lening’ gaan, eveneens om het overmaken van dat geldbedrag aan [naam 1] van een legale titel te voorzien.
De rechtbank zal in deze zaak de vraag moeten beantwoorden of kan worden bewezen dat verdachte zich, al dan niet als medepleger, schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte) witwassen, valsheid in geschrift en het gebruik maken van dat valse geschrift.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe op grond van haar schriftelijke requisitoir, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het onder feit 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen kan worden bewezen. Op basis van feiten en omstandigheden in het dossier is er sprake van een vermoeden van witwassen. Ten aanzien van schijnconstructie 1 springen in het oog de gebreken in de koopovereenkomst, de uitzonderlijke hoogte van de koopsom en de ongewone wijze van betaling en het feit dat de percelen nooit zijn geleverd door [naam 1] , terwijl de koopsom vervolgens ook niet is terugbetaald. Ten aanzien van schijnconstructie 2 heeft de officier van justitie onder meer gewezen op de omstandigheid dat er geen leenovereenkomst is opgemaakt, dat er geen rente- en aflossingsbetalingen hebben plaatsgevonden en dat de lening tot de dag van de doorzoeking bij [naam 1] in 2015 niet is terugbetaald, terwijl verdachte ook niets heeft gedaan om zijn geld terug te krijgen. Aangezien verdachte in het geheel geen verklaring heeft gegeven over de herkomst van de geldbedragen, kan - gelet op het redelijk vermoeden van witwassen - worden bewezen dat verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt. Nu verdachte over een langere periode heeft meegewerkt aan betalingen aan [naam 1] en het meerdere transacties betreft, kan volgens de officier van justitie bovendien worden bewezen dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde geldt dat sprake is van een schijnconstructie en dus van een valse koopovereenkomst. Bewezen kan worden dat verdachte die valse koopovereenkomst heeft opgemaakt door het plaatsen van zijn handtekening op die koopovereenkomst, dan wel dat hij die koopovereenkomst heeft laten opmaken. De valse koopovereenkomst is ook gebruikt want deze is aan het notariskantoor op Aruba gezonden en daar ontvangen, zodat feit 2 in al zijn onderdelen kan worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op grond van zijn schriftelijke pleitnota primair op het standpunt gesteld dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de witwasverdenking (feit 1) heeft de raadsman, kort en zakelijk weergegeven, betoogd dat op basis van het dossier geen sprake is van een redelijk vermoeden van witwassen voor zowel schijnconstructie 1 als schijnconstructie 2. Om die reden kan niet van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring aflegt over de herkomst van de geldbedragen. In de eerste plaats zijn door [naam 1] in het onderzoek Cascabel verklaringen afgelegd en heeft hij uitvoerig vragen van het Openbaar Ministerie beantwoord in een brief van zijn raadsvrouw van 20 november 2017. Het onderzoek naar verdachte had niet mogen worden gestart voordat die verklaringen van [naam 1] waren onderzocht. Het Openbaar Ministerie heeft daarom niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Daarnaast zijn de handtekeningen op het koopcontract door een onverdachte kandidaat-notaris gelegaliseerd en is de koopsom van bekende bankrekeningen overgeboekt en is ook de herkomst van dat geld niet verdacht. Dat de koopsom te hoog zou zijn is twijfelachtig. Daarom kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben, zodat verdachte van witwassen moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de criminele herkomst van de geldbedragen, zodat hij van opzetwitwassen moet worden vrijgesproken. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van gewoontewitwassen, omdat het gaat om sporadische handelingen uit een verder verleden.
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde valsheid in geschrift heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat van een vals koopcontract slechts kan worden gesproken als vast is komen te staan dat sprake is van een schijnconstructie. Het dossier bevat daarvoor echter geen bewijs. Ook de door de officier van justitie genoemde gebreken in het koopcontract leiden niet tot de vaststelling dat sprake is van een valse koopovereenkomst. Ten slotte heeft de raadsman bepleit dat de in de tenlastelegging genoemde koopovereenkomst een andere kopende partij vermeldt dan in de tenlastelegging wordt genoemd en - anders dan de tenlastelegging vermeldt - houdt de koopovereenkomst niet in dat verdachte als koper heeft getekend. Verdachte moet dan ook van feit 2 in al zijn onderdelen worden vrijgesproken.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen (feit 1), valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken daarvan
(feit 2). [1] De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.4.1
Bewijsmotivering feit 1
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo’n verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. In geval er geen direct bewijs is voor een specifiek gronddelict, volgt de rechtbank het toetsingskader zoals dat door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) in een stappenplan uiteen is gezet.
Vermoeden van misdrijf afkomstig (schijnconstructie 1)
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[naam 1] heeft een koopovereenkomst gesloten met de naamloze vennootschap [naam bedrijf 1 NV] , betreffende de verkoop van vier percelen grond, gelegen te Cubejo op Aruba. [naam bedrijf 1 NV] wordt vertegenwoordigd door de bestuurders, zijnde drie stichtingen, te weten [naam stichting 1] (met als bestuurder [naam 3] , de moeder van verdachte [naam medeverdachte 2] ), [naam stichting 2] (met als bestuurder medeverdachte [naam verdachte] ) en [naam stichting 3] (met als bestuurder medeverdachte [naam medeverdachte 1] ). De koopprijs bedraagt € 350.000,-.
De koopovereenkomst is ongedateerd. De handtekeningen van [naam 1] en genoemde bestuurders zijn op 20 mei 2009 gelegaliseerd door kandidaat-notaris [naam 4] van notariskantoor [naam kantoor 1] te Hilversum in Nederland. Uit het koopcontract blijkt verder dat is overeengekomen dat de leveringsakte op uiterlijk 1 september 2009 ten overstaan van een notaris op Aruba zal worden verleden. [2]
De koopsom is zonder tussenkomst van een notaris ontvangen op een privébankrekening op naam van [naam 1] en [naam 2] . Op 4 juni 2009 is een bedrag ontvangen van € 200.000,- van [naam bedrijf 2] . [3] Op 18 juni 2009 is een bedrag ontvangen van € 149.990,- van [naam bedrijf 3 SA] . [4] Beide ondernemingen zijn Panamese offshore vennootschappen. [5] De gestorte bedragen zijn afkomstig van Zwitserse bankrekeningen. [6] Bij de overschrijvingen staan geen omschrijvingen vermeld.
Uit een marktindicatierapport van 10 november 2015 blijkt verder dat de grondpercelen in 2007 zijn gewaardeerd op een waarde van Afl. 271.000,- (€ 135.000,-), waarna de waarde van de percelen is gedaald omdat het gehele gebied tot Natuurgebied was verklaard. Dit betekent dat er in het gebied niet gebouwd mag worden, waardoor deze percelen geen commerciële waarde meer hebben. In 2006 werd bekend gemaakt dat er een Ruimtelijke Ontwikkelingsplan in de maak was en in april 2009 is dit officieel in werking getreden. [7] Bovendien liggen de percelen niet aan enige openbare (verharde of onverharde) weg, zodat de kopers niet legaal hun eigen terrein kunnen betreden. [8] De kopers zijn volgens kandidaat-notaris [naam 4] door hem op de hoogte gebracht van de bestemmingswijziging en daarmee akkoord gegaan. [9]
Kandidaat-notaris [naam 4] heeft op 19 december 2011 de opdracht voor levering van de grond ingetrokken, nadat door het notariskantoor op Aruba per e-mail van 22 november 2011 vragen waren gesteld over de koopsom en de omstandigheden waaronder de koop van de grondpercelen hadden plaatsgevonden. [10]
Het dossier bevat een door partijen ondertekende (ongedateerde) ontbindingsovereenkomst. [11] Over de wijze van terugbetalen van de koopsom is niets opgenomen.
Op 2 november 2015 zijn de kadastrale gegevens inzake de percelen te Cubejo, Aruba opgevraagd. Alle vier de percelen waren volgens de Dienst Landmeetkunde en Vastgoedregistratie Aruba op dat moment nog in eigendom van [naam 1] . [12] Uit onderzoek van de diverse bankrekeningen van [naam 1] en [naam 2] en de aan hen te relateren ondernemingen is niet gebleken dat de koopsom op enigerlei wijze is teruggestort naar de kopers of de betrokken Panamese vennootschappen. [13]
[naam 1] verklaart dat er geen sprake is van ontbinding. Hij kan zich niet herinneren dat de koop ontbonden is. [14]
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat, hoewel er niet een (on)middellijk verband is te leggen met enig misdrijf, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Voor dit vermoeden acht de rechtbank relevant dat er een ongedateerde koopovereenkomst is opgesteld voor percelen grond, waarvan de bestuurders van koper via Surinaamse stichtingen handelen, de koopsom van de percelen grond veel hoger is dan de werkelijke waarde, dat de koopsom van € 350.000,- rechtstreeks is betaald door Panamese offshore bedrijven vanaf Zwitserse bankrekeningen, dat de percelen vervolgens nooit zijn geleverd, terwijl de betaalde koopsom ook niet is teruggestort of –gevorderd en dat er een ontbindingsovereenkomst bestaat, die de verkoper zich niet kan herinneren.
Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt over de herkomst van het geldbedrag.
Het verweer namens verdachte dat door [naam 1] al een afdoende verklaring is afgelegd, die niet of in onvoldoende mate door het Openbaar Ministerie is onderzocht, wordt verworpen. De omstandigheid dat een ander dan verdachte een verklaring heeft afgelegd, ontslaat verdachte zelf niet van zijn plicht om een verklaring af te leggen als hiervoor bedoeld.
Vermoeden van misdrijf afkomstig (schijnconstructie 2)
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 september 2008 zijn door [naam 1] en [naam 2] op hun privébankrekening bedragen van
€ 32.000,- en € 8.000,- ontvangen met de omschrijving “lening”, afkomstig van de bankrekening van verdachte [naam verdachte] . [15] Vervolgens is op 30 januari 2009 op de bankrekening van [naam bedrijf 2 NV] het bedrijf van [naam 1] , [16] een bedrag van in totaal € 140.000,- ontvangen, met de omschrijving “spoedopdracht lening”. [17] Daarvan was een bedrag van
€ 40.000,- afkomstig van de bankrekening van het aan verdachte [naam verdachte] gelieerde bedrijf [naam bedrijf 3] [18] [19] en een bedrag van € 100.000,- was afkomstig van de bankrekening van verdachte [naam verdachte] zelf. [20]
De woning van [naam 1] en [naam 2] is op 3 november 2015 doorzocht. In de in beslag genomen fysieke en digitale informatie is geen correspondentie of vastlegging van de door hen ontvangen leningen aangetroffen. Van de door verdachte verstrekte leningen zijn geen leenovereenkomsten opgemaakt. Niet gebleken is dat er rente- of aflossingsbetalingen zijn verricht aan verdachte [naam verdachte] of de aan hem te relateren ondernemingen. [21]
De herkomst van de geldbedragen is onduidelijk, aangezien in de aangifte Inkomstenbelasting van verdachte [naam verdachte] geen inkomen of vermogen is aangegeven. De verstrekte leningen zijn ook niet opgenomen als vorderingen. [22] Ook in de aangiften Inkomstenbelasting van [naam 1] en [naam 2] over de jaren 2008-2014 komen geen schulden aan verdachte [naam verdachte] voor en de laatst bekende aangifte Vennootschapsbelasting op naam van [naam bedrijf 2 NV] is over het jaar 2007. [23]
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat, hoewel er niet een (on)middellijk verband is te leggen met een concreet misdrijf, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat er geen schriftelijke leenovereenkomst is opgesteld, dat er tot aan de dag van de doorzoeking op
3 november 2015 geen rente- en aflossingsbetalingen hebben plaatsgevonden, dat er niet is gecorrespondeerd over leningen en dat een belangrijk deel van de lening een overboeking aan [naam bedrijf 2 NV] betreft, terwijl een dergelijke lening in de bedrijfsboekhouding behoort te zijn vastgelegd. De rechtbank gaat er dan ook, net als de officier van justitie, van uit dat dit een schijnconstructie betreft in de vorm van een ‘fake-lening’.
Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt over de herkomst van het geldbedrag.
Verklaring verdachte
Verdachte is op 26 en 27 maart 2019 gehoord, maar heeft zich consequent op zijn zwijgrecht beroepen. [24] Verdachte heeft in het geheel geen verklaring gegeven voor de herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen. Gelet op de hiervoor vastgestelde witwasvermoedens mag dat echter wel van verdachte worden verlangd.
Conclusie
Omdat verdachte geen enkele verklaring heeft afgelegd die tegenwicht kan bieden aan de vermoedens van witwassen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen van € 350.000,- en € 180.000,- - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit ook wist. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat sprake is geweest van schijnconstructies om, kort gezegd, de criminele herkomst van die geldbedragen te verhullen.
Ten aanzien van schijnconstructie 1 overweegt de rechtbank daarbij nog het volgende. Anders dan de raadsman heeft betoogd, maak de omstandigheid dat in onderhavige zaak bekend is geworden wie de uiteindelijk gerechtigden zijn van de Panamese offshore bedrijven, namelijk [naam 5] en [naam 6] , het hiervoor overwogene niet anders. Immers is daarmee voornoemd witwasvermoeden niet weggenomen, te meer omdat [naam 5] en [naam 6] zelf ook geen verklaring hebben afgelegd over de herkomst van de door de Panamese offshore bedrijven overgemaakte geldbedragen. Dat de uiteindelijk gerechtigden bekend zijn geworden, maakt niet dat een criminele herkomst van het betaalde geldbedrag is uitgesloten.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.4.2
Bewijsmotivering feit 2
Valsheid in geschrift
Zoals de rechtbank hiervoor in rubriek 3.4.1 al heeft vastgesteld, heeft [naam 1] een koopcontract gesloten met een NV, vertegenwoordigd door drie Surinaamse stichtingen,betreffende vier percelen grond, gelegen te Cubejo op Aruba. De kopers zijn [naam stichting 1] (met als bestuurder [naam 3] , de moeder van verdachte [naam medeverdachte 2] ), [naam stichting 2] (met als bestuurder medeverdachte [naam verdachte] ) en [naam stichting 3] (met als bestuurder medeverdachte [naam medeverdachte 1] ). Volgens het koopcontract zouden de vier percelen grond door [naam 1] aan de drie genoemde stichtingen zijn verkocht voor een bedrag van in totaal € 350.000,-. Het koopcontract is ongedateerd, maar de handtekeningen van [naam 1] en genoemde kopers zijn op 20 mei 2009 gelegaliseerd door kandidaat-notaris [naam 4] van notariskantoor [naam kantoor 1] te Hilversum in Nederland. [25]
Zoals de rechtbank in rubriek 3.4.1 heeft overwogen, is echter geen sprake geweest van een daadwerkelijke koopovereenkomst, maar van een schijnconstructie. Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder feit 2, eerste cumulatief/alternatief, tenlastegelegde - het valselijk doen opmaken - daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
Gebruik maken van dat valse geschrift
Ten aanzien van het onder feit 2, tweede cumulatief/alternatief, tenlastegelegde overweegt de rechtbank nog het volgende.
Uit het e-mailbericht van notariskantoor Aruba betreffende de verkoop van de percelen grond en de MOT-melding blijkt dat het koopcontract aan het Notariskantoor [naam kantoor 2] te Aruba is overgelegd. [26] Dit wordt nog bevestigd door de verklaring van kandidaat-notaris [naam 4] , waarin hij heeft verklaard dat hij het originele koopcontract in 2009 naar het notariskantoor op Aruba heeft gestuurd. [27]
Gelet op deze verklaring van [naam 4] , overweegt de rechtbank dat verdachte het valse koopcontract weliswaar niet zelf aan het notariskantoor op Aruba heeft overgelegd, maar dat hij wel moet hebben geweten waarvoor de koopovereenkomst zou worden gebruikt en dat het transport van de grond via een notariskantoor op Aruba zou moeten lopen.
De rechtbank acht het onder feit 2, tweede cumulatief/alternatief, tenlastegelegde - het gebruik maken van dat valse geschrift - dan ook wettig en overtuigend bewezen en verwerpt de overige bewijsverweren van de raadsman onder verwijzing naar de bewijsmiddelen.
MedeplegenDe rechtbank acht bewezen dat verdachte de feiten met een of meer anderen heeft gepleegd, namelijk met in ieder geval [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en/of [naam 1] . De nauwe en bewuste samenwerking volgt uit het gezamenlijk aangaan van de koopovereenkomst en de betalingshandelingen met [naam 1] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten vervatte bewijsmiddelen en de in rubriek 3.4 opgenomen bewijsoverwegingen bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 juli 2009 in Nederland en/of Zwitserland,
tezamen en in vereniging met (rechts)perso(o)n(en),
van
(‘Feitencomplex 1’)
- geldbedragen van in totaal ongeveer EUR 350.000,--,
(‘Feitencomplex 2’)
- geldbedragen van in totaal ongeveer EUR 180.000,--,
de werkelijke aard en de herkomst en de verplaatsing heeft verhuld en heeft verborgen wie de rechthebbende(n) op die
geldbedragenwas/waren,
terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 december 2011 te Hilversum en/of Aruba,
tezamen en in vereniging met (rechts)perso(o)n(en),
een koopcontract (volgens opdruk) (D - 548),
zijnde geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft doen opmaken,
immers heeft hij, verdachte, en diens mededaders op dit geschrift, valselijk, immers in strijd met de waarheid doen vermelden,
zakelijk weergegeven -
dat de daarin genoemde grondpercelen te Cubejo op Aruba zijn gekocht door [naam stichting 1] en [naam stichting 2] en [naam stichting 3] , terwijl de vermelde koopsom in die koopovereenkomst in werkelijkheid geen betrekking heeft op de in die koopovereenkomst vermelde grondpercelen
maarsprake is van een schijnconstructie,
zulks met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
EN
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 december 2011, in Nederland en Aruba,
tezamen en in vereniging met (rechts)perso(o)n(en),
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van het hierna te noemen geschrift, althans kopieën/afschriften daarvan, te weten,
een koopcontract (volgens opdruk) (D - 548),
zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid was vermeld dat sprake was van een koopovereenkomst, terwijl in werkelijkheid geen sprake was van
eenkoopovereenkomst,
maarsprake was van een schijnconstructie,
en bestaande dat gebruikmaken hierin dat dit genoemde geschrift is overgelegd aan Notariskantoor [naam kantoor 2] te Aruba,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat dit geschrift bestemd was tot gebruik als ware dit geschrift echt en onvervalst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte slechts een ondergeschikte rol heeft gehad bij het witwassen door [naam 1] en dat hij daaruit zelf geen financieel voordeel heeft genoten. Verder betreft het oude feiten, die zijn gebaseerd op oudere witwaswetgeving met een lagere strafbedreiging.
Ten aanzien van de hoogte van het witgewassen geldbedrag heeft de raadsman verder nog betoogd dat bij het witwassen van het geldbedrag van € 350.000,- naast verdachte [naam verdachte] nog twee personen betrokken zijn geweest, zodat dat bedrag bij bepaling van de op te leggen straf door drieën moet worden gedeeld. Bovendien volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat bij een ondergeschikte rol bij witwassen een percentage van 10% van het witgewassen geldbedrag uitgangspunt is. Dit betekent dat bij het bepalen van de op te leggen straf in onderhavige zaak moet worden uitgegaan van een benadelingsbedrag van € 11.666,67 +
€ 18.000,-. Gelet op dit benadelingsbedrag heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een taakstraf, eventueel met een voorwaardelijke gevangenisstraf, dan wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van rond de twee maanden op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan witwassen. Verdachte heeft door middel van schijnconstructies een legale titel gecreëerd voor het overmaken van grote geldbedragen. Verdachte en zijn mededaders hebben een valse koopovereenkomst op laten maken betreffende de verkoop van vier grondpercelen op Aruba, waarbij het aankoopbedrag van (ongeveer) € 350.000,- daadwerkelijk is betaald. De betreffende grondpercelen zijn echter nooit geleverd. Deze schijnverkoop is dan ook niet meer geweest dan een verhullende constructie om illegaal verkregen geld over te maken. Daarnaast heeft verdachte een bedrag van (ongeveer) € 180.000,- overgemaakt onder de noemer van een lening, terwijl er feitelijk geen lening is geweest.
Witwassen is een ernstig misdrijf. Hierdoor worden de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken.
Verdachte heeft zich daarnaast ook samen met anderen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door voornoemde koopovereenkomst vals op te laten maken en deze koopovereenkomst ook te gebruiken bij de notaris. Op de juistheid van dergelijke documenten moet kunnen worden vertrouwd in het handelsverkeer. Verdachte heeft dat vertrouwen geschonden.
De rechtbank heeft verder ook gekeken naar de Justitiële Documentatie van verdachte van 29 maart 2019. Hieruit blijkt dat hij eenmaal eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, maar wel langere tijd geleden. Net als de officier van justitie zal de rechtbank deze veroordeling dan ook niet bij het bepalen van de straf betrekken.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor fraudedelicten. De oriëntatiepunten voor een fraudedelict met een benadelingsbedrag tussen de € 500.000,- en € 1.000.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 tot 24 maanden. In deze zaak is het bewezenverklaarde bedrag € 530.000,-. Dit ligt dicht tegen de ondergrens van deze categorie aan.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank ziet in wat de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een lagere strafoplegging te komen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet slechts een ondergeschikte rol heeft gehad bij het witwassen en ook ziet de rechtbank geen aanleiding om het benadelingsbedrag over verdachte en zijn mededaders te verdelen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 56, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
de voortgezette handeling van medeplegen van valsheid in geschrift
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2019.
[..]

Voetnoten

1.[..]
2.[..]
3.[..]
4.[..]
5.[..]
6.[..]
7.[..]
8.[..]
9.[..]
10.[..]
11.[..]
12.[..]
13.[..]
14.[..]
15.[..]
16.[..]
17.[..]
18.[..]
19.[..]
20.[..]
21.[..]
22.[..]
23.[..]
24.[..]
25.[..]
26.[..]
27.[..]