ECLI:NL:RBAMS:2019:3803

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
13/751891-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 Overleveringswet in verband met niet tijdig op de hoogte zijn van vonnissen

Op 23 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof twee vonnissen van de Regionale Rechtbank in Konin. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de rechtszittingen in Polen en had geen rechtsmiddelen ingesteld tegen de vonnissen, waardoor deze onherroepelijk werden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet tijdig op de hoogte was gesteld van de vonnissen, wat een weigeringsgrond vormt op basis van artikel 12 van de Overleveringswet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering voor beide vonnissen moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet in staat was om zijn rechten te verdedigen in de oorspronkelijke procedures. De rechtbank heeft de geschorste overleveringsdetentie opgeheven en de vordering tot overlevering afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751891-18
RK nummer: 19/651
Datum uitspraak: 23 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 september 2018 door
the Regional Court in Konin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
wonende op het adres:
[adres], [woonplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Y. Karga, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
een
enforceable judgement by the District Court in Konin of 11th June 2012 (a decision by the District Court in Konin on ordering a substitute imprisonment of 16th April 2014),ref. VII K 747/14, II Ko 331/14;
een
enforceable judgement by the District Court in Konin of 4th September 2013 (a decision by the District Court in Konin on ordering substitute imprisonment of 16th April 2014),ref. VII K 1352/13, II Ko 332/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van 131 dagen (vonnis VII K 747/14) en 360 dagen (vonnis VII K 1352/13), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
EAB en aanvullende informatie
In het EAB is in onderdeel d) vermeld:
No, the person did not appear in person at the trial as a result of which the decision has been rendered.
Verder vermeldt onderdeel d) van het EAB:
the person did not file for re-examination of the case nor filed an appeal in the period prescribed by the law.
Naar aanleiding van vragen van het Internationaal Rechtshulp Centrum te Amsterdam heeft een rechter van
the Regional Court in Koninbij brief van 26 april 2019 onder meer de volgende informatie verstrekt:
In reply to your letter of 24th April 2019, Regional Court in Konin, II Criminal Department, informs that the prosecuted person [opgeëiste persoon] was not present while a summary judgment in case VII K 747/12 was pronounced as such a judgment was passed without the participation of the parties, which is allowed by the Polish law (he was not present and he had not been notified of the date). The summary judgment was served upon the prosecuted person’s mother on 15th June 2012. On 20th June the prosecuted person appealed against the judgment, but the appeal was not signed by him. On 11th July 2012 the Court summoned the prosecuted person to sign the appeal within 7 days, under pain of being deemed ineffective. The summons to complete the missing signature was collected by the prosecuted person’s father on 16th July 2012. The prosecuted person signed the appeal on lst August 2012. Because the signature was placed after the 7-day deadline indicated by the Court, on 23rd August 2012 the appeal was deemed ineffective. A copy of that ruling was served upon the prosecuted person on 27th August 2012 (it was collected by an adult household member -
[naam]) along with an instruction on the right to appeal within 7 days. The prosecuted person did not appeal against the ruling and did not apply for reinstitution of the final date for appealing against the summary judgment. Due to these reasons, the judgment became final and legally binding on 4th September 2012. (…) In this case he did not authorize any defence lawyer to represent him. (…)
With reference to case II K 1352/13, the situation is similar to case VII K747/12. On 4th September 2013 a summary judgment was passes without the participation of the parties and so the prosecuted person had not been notified of the date of the trial or the court session. A copy of the summary judgment along with instructions on measures of appeal were collected by the prosecuted person’s father on 20th September 2013. As no appeal was filed, the judgment became final and binding on 28th September 2013. The prosecuted person did not authorise a defence lawyer to represent him in the proceedings.
(…)
Both of the above summary judgments were made in a summary procedure (proceedings in camera, without notification or participation of the parties). Each of the summary judgments could have been appealed against, which would have resulted in the summary judgment being ineffective and the case would have been examined in a trial. The prosecuted person did not file an appeal effectively and therefore the case was not examined in a trial and the summary judgments became final and legally binding.
4.2
Standpunt van de raadsvrouw
De overlevering moet voor beide vonnissen worden geweigerd, nu sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
Voor vonnis VII K 747/14 kan de overlevering worden toegestaan, nu uit de brief van 26 april 2019 blijkt dat de opgeëiste persoon een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de
summary judgmentvan 11 juni 2012. Hieruit kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van dat vonnis. Ten aanzien van vonnis VII K 1352/13 kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon daarvan op de hoogte was, zodat de overlevering voor dat vonnis moet worden geweigerd.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de overlevering moet worden geweigerd voor vonnis VII K 1352/13. Uit de brief van 26 april 2019 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de
summary judgmentvan 4 september 2013 in ontvangst is genomen door de vader van de opgeëiste persoon op 20 september 2013. Aangezien er geen rechtsmiddel werd ingesteld, is het vonnis op 28 september 2013 onherroepelijk geworden. De rechtbank kan niet vaststellen dat de opgeëiste persoon (tijdig) op de hoogte is geraakt van het vonnis van 4 september 2013.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de overlevering ook moet worden geweigerd voor vonnis VII K 747/14.
In de brief van 26 april 2019 staat dat de
summary judgmentvan 11 juni 2012 op 14 juni 2012 is uitgereikt aan de moeder van de opgeëiste persoon. Op 20 juni 2012 is tegen dit vonnis een rechtsmiddel ingesteld, dat niet is ondertekend door de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft op 11 juli 2012 bevolen dat het rechtsmiddel alsnog door hem zou worden ondertekend. Dat bevel is op 16 juli 2012 in ontvangst genomen door de vader van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft het rechtsmiddel vervolgens op 1 augustus 2012 ondertekend. Dit was na het verstrijken van de gestelde termijn van zeven dagen, waardoor
‘the appeal was deemed ineffective’.De
summary judgmentis onherroepelijk geworden op 23 augustus 2012. Die beslissing is op 27 augustus 2012 in ontvangst genomen door de moeder van de opgeëiste persoon, voorzien van de mededeling dat binnen een termijn van zeven dagen een rechtsmiddel kon worden ingesteld tegen die beslissing. De opgeëiste persoon heeft daartegen niets ondernomen.
Ten eerste is het vonnis van 11 juni 2012 niet aan de opgeëiste persoon zelf betekend maar aan zijn moeder. Ten tweede, hoewel in de brief van 26 april 2019 van de uitvaardigende justitiële autoriteit staat dat
‘on 20th June the prosecuted person appealed against the judgment’,blijkt uit die brief ook dat dit rechtsmiddel niet door de opgeëiste persoon is ondertekend. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of het de opgeëiste persoon zelf is geweest die een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de
summary judgmentvan 11 juni 2012, en aldus dat hij (tijdig) op de hoogte is geraakt van dat vonnis. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de
summary judgmentis gewezen na een procedure waarvan de opgeëiste persoon niet in kennis is gesteld. Dit betekent dat de overlevering ook voor dit vonnis zal worden geweigerd.

5.Slotsom

De conclusie luidt dat de overlevering moet worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Konin(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.