ECLI:NL:RBAMS:2019:3786

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
13/845143-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling oud-bestuurder voor bedrieglijke bankbreuk en schending inlichtingenplicht

Op 27 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een oud-bestuurder van CIS Limitem B.V., die zich schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk en schending van de inlichtingenplicht. De verdachte, geboren in 1944, was van 4 februari 2010 tot 18 januari 2011 bestuurder van de failliete rechtspersoon. Tijdens deze periode heeft hij nagelaten een volledige en deugdelijke administratie te voeren, wat heeft geleid tot benadeling van schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met andere oud-bestuurders niet heeft voldaan aan de verplichtingen om de administratie te bewaren en te verstrekken aan de curator, waardoor deze niet in staat was om de rechten en verplichtingen van de failliete onderneming vast te stellen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, rekening houdend met zijn leeftijd en de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 18 en 19 maart 2019 en 27 mei 2019, waarbij de verdachte niet aanwezig was. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank heeft de straf gematigd gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845143-18
Datum uitspraak: 27 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1944,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 18 maart 2019, 19 maart 2019 en 27 mei 2019. Verdachte was daarbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna: officier van justitie), mrs. F. Bahadin en M. Boerlage, en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. H. Goedegebure, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich als (voormalig) bestuurder van een rechtspersoon, te weten CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V. 1] ), al dan niet samen met een ander/anderen
1. in de periode van 1 januari 2009 tot en met 13 december 2013 schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk (primair) dan wel eenvoudige bankbreuk (subsidiair) ten aanzien van de rechtspersoon CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V. 1] ), doordat niet is voldaan/laten voldoen aan de op verdachte rustende verplichtingen een administratie te voeren, bewaren en/of tevoorschijn te brengen;
2. in de periode van 18 januari 2011 tot en met 13 december 2013, nadat de rechtspersoon CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V. 1] ) op 18 januari 2011 in staat van faillissement is verklaard, schuldig heeft gemaakt aan het niet geven van de vereiste inlichtingen aan de curator en/of het niet verstrekken van de administratie van die rechtspersoon aan de curator.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 18 januari 2011 is CIS Limitem B.V. (hierna: CIS) door de rechtbank Arnhem in staat van faillissement verklaard. Het bestuur van CIS werd van 12 augustus 2005 tot en met 4 februari 2010 gevoerd door [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), waarbij [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) over de periode van 22 maart 2008 tot en met 4 februari 2010 eveneens deel uitmaakten van het bestuur met een zelfstandige bevoegdheid. Over de periode van 4 februari 2010 tot en met 19 mei 2010 was verdachte enig aandeelhouder en bestuurder en vanaf 19 mei 2010 was [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) enig aandeelhouder en bestuurder.
Op 13 december 2013 heeft de curator in het faillissement van CIS aangifte gedaan van faillissementsfraude, gepleegd door [medeverdachte 3] , [naam 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en verdachte. Tevens werd door de curator aangifte gedaan van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht met als gevolg dat door het niet uitleveren van de administratie door de oud-bestuurders en de bestuurder van de failliet, de curator niet in staat is geweest de rechten en de verplichtingen van de failliete onderneming CIS te bepalen. Bij de curator zijn preferente en concurrente vorderingen ingediend ter hoogte van ruim € 181.000,-.
In zijn aangifte geeft de curator als oorzaak van het faillissement van CIS aan dat [medeverdachte 1] op een gegeven moment bekend werd met steeds meer schulden en verplichtingen bij CIS en om daarvan af te raken op een advertentie in de Telegraaf van [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) heeft gereageerd. In die advertentie stond dat B.V.’s met schulden konden worden overgenomen. Daardoor kwam [medeverdachte 1] op het idee om CIS op 4 februari 2010 aan verdachte over te dragen voor 1 euro met overname van de schulden. Bij deze overdracht is [medeverdachte 4] actief betrokken geweest. Omdat verdachte veel ellende had met deze B.V. heeft hij op zijn beurt de aandelen op 2 november 2010 overgedragen aan [medeverdachte 3] . Kort daarop, op 18 januari 2011, is CIS in staat van faillissement verklaard.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Bewezen kan worden (feit 1, primair) dat verdachte samen met de oud-bestuurders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers niet heeft voldaan aan de verplichting tot het voeren, bewaren en tevoorschijn brengen van een administratie. Met hun handelen hebben verdachten het de curator onmogelijk gemaakt om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen en hebben zij schuldeisers van het failliete bedrijf benadeeld. De bedoeling van de verkoop van CIS was immers om van de schulden die in de vennootschap zaten, af te komen. Op 4 februari 2010 werden de aandelen van CIS met schulden overgedragen aan verdachte. Bij de overdracht werd geen administratie overgedragen. Omdat er te veel ellende in de B.V. zat heeft verdachte op zijn beurt de aandelen, inclusief schulden, op 2 november 2010 overgedragen aan [medeverdachte 3] . Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn alle drie bestuurder geweest en hebben zich niet gehouden aan de hen wettelijk opgedragen plicht om een volledige en juiste administratie te voeren, te bewaren en te voorschijn te halen. Hierdoor was sprake van een aanmerkelijke kans op nadeel van de schuldeisers. Verdachten hebben die kans bewust aanvaard.
Ook feit 2 kan worden bewezen. Na het faillissement is verdachte zonder geldige reden weggebleven bij de curator en heeft zodoende niet de vereiste inlichtingen verstrekt. Dit heeft eraan bijgedragen dat de curator niet in staat is geweest de rechten en verplichtingen van de failliete onderneming CIS te bepalen en heeft vervolgens geleid tot benadeling van schuldeisers.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Er kan geen sprake zijn van een bewezenverklaring van bedrieglijke bankbreuk zoals onder feit 1 primair is tenlastegelegd. Hiervoor is onvoldoende bewijs voorhanden. Verdachte heeft geen opzet gehad op benadeling van schuldeisers. Hij is slechts op papier bestuurder geweest gedurende een korte periode gelegen voor het faillissement. Hij heeft zelf geen actieve rol ingenomen. Hoogstens kan dus sprake zijn van eenvoudige bankbreuk en het niet voldoen aan de inlichtingenplicht.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1, primair en feit 2
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen van oordeel
dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk (feit 1, primair) en schending van de inlichtingenplicht (feit 2). De rechtbank overweegt als volgt.
[medeverdachte 1] is door middel van een advertentie in de krant in contact gekomen met [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] adviseerde partijen bij aandelenoverdrachten ten aanzien van vennootschappen die in zwaar weer verkeerden en bemiddelde bij de aandelenoverdracht. Zo ook in deze zaak. Op 4 februari 2010 heeft [medeverdachte 1] zijn bedrijf CIS, waarvan hij medebestuurder was, met een schuld van ruim € 21.000,- overgedragen aan verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij € 1.000,- kreeg om B.V.’s met schulden op zijn naam te laten zetten. Deze B.V.’s kreeg hij via [medeverdachte 4] aangeleverd. Tevens heeft hij verklaard dat hij wist dat het geen schone bedrijven waren en dat het doel niet was om te gaan ondernemen, maar om deze op de plank te laten liggen. De oud-eigenaren dachten zo van hun schulden af te zijn, aldus verdachte. Verdachte nam deze B.V.’s over omdat hij er geld voor kreeg. Zowel verdachte als de verkoper van CIS, [medeverdachte 1] , hebben verklaard dat er bij de aandelenoverdracht geen administratie is overgedragen.
Elke ondernemer heeft een verplichting om administratie te voeren, te bewaren en tevoorschijn te brengen. Degenen die aan deze administratieve verplichtingen zijn onderworpen worden geacht te weten dat de administratie een leidraad is voor financieel verantwoord handelen en dat als de curator in het faillissement niet kan beschikken over een deugdelijke administratie dit kan strekken tot benadeling van de faillissementsschuldeisers. Immers, zonder deugdelijke administratie kan de curator zich geen beeld vormen van de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming en van de gang van zaken binnen die onderneming voorafgaand aan het faillissement. In de aangifte is door de curator vermeld dat verdachte niet op uitnodigingen om op kantoor te verschijnen heeft gereageerd en dat verdachte uiteindelijk via zijn adviseur, [medeverdachte 4] , heeft doorgegeven dat hij geen verhaal biedt.
Voorop staat dat onder handelen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ als bedoeld in artikel 341 en 343 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan handelen met het opzet de rechten van de schuldeisers te verkorten. Onder dit opzet is ook het voorwaardelijk opzet begrepen. Hiervoor moet worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans was dat de schuldeisers van de rechtspersoon zouden worden benadeeld en dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank trekt uit de verklaringen van verdachte de conclusie dat verdachte bekend was met zijn rol als katvanger. Hij heeft tegen betaling B.V.’s overgenomen die op de rand van een faillissement stonden. Verdachte was hiervan op de hoogte, ook toen hij CIS overnam. Hij heeft zich in het geheel niet bekommerd om de administratie van de vennootschap, niet om de administratie die de vorige eigenaren hadden gevoerd en evenmin om de administratie gedurende de tijd dat hij zelf aan het roer stond. Verdachte heeft, door zo zijn administratieve verplichtingen te verzaken, de aanmerkelijke kans bewust aanvaard dat de rechten van de schuldeisers van CIS zouden worden verkort.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onderdeel medeplegen omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een nauwe en bewuste samenwerking.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1, primair:
als (voormalig) bestuurder van een rechtspersoon, te weten CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V. 1] ), die bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 18 januari 2011 in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 4 februari 2010 tot en met 13 december 2013 in Nederland, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon, niet voldaan heeft/laten voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10 lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld, immers heeft hij verdachte als (voormalig) bestuurder van voornoemde rechtspersoon
- geen (volledige) (deugdelijke) (bedrijfs)administratie gevoerd, in elk geval de administratie van voornoemde rechtspersoon niet zodanig gevoerd dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van voornoemde rechtspersoon konden worden gekend en
- niet de (gehele) administratie van voornoemde rechtspersoon bewaard en
- niet de (gehele) administratie van voornoemde rechtspersoon (op verzoek van de curator) aan de curator in het faillissement uitgeleverd en/of ter beschikking gesteld;
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 18 januari 2011 tot en met 13 december 2013 in Nederland, als (voormalig) bestuurder van een rechtspersoon te weten CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V. 1] ), die bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 18 januari 2011 in staat van faillissement is verklaard, en wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, immers heeft hij niet voldaan aan de verzoeken van de, door de rechter aangewezen, curator in dit faillissement om inlichtingen en/of (een of meerdere stukken en/of de gehele) administratie van CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V. 1] ) te verstrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair en feit 2 moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Bij het formuleren van de eis is rekening gehouden met de leeftijd van verdachte en dat het om relatief oude feiten gaat. In strafverzwarende zin is rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat hij blijkens het dossier bij meerdere faillissementen betrokken is geweest als katvanger.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de beperkte rol van verdachte dient de strafeis fors te worden gematigd. Daarnaast dient bij de strafmaat rekening te worden gehouden met de omstandigheden dat verdachte 75 jaar is, dat hij rond komt van een kleine AOW-uitkering, dat er geen sprake was van financieel gewin en dat de zaak zeer gedateerd is. Op grond van het voorgaande dient te worden volstaan met een deels voorwaardelijke taakstraf waarbij het onvoorwaardelijke deel veel lager is dan de geëiste 140 uur.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich als oud-bestuurder van CIS schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk en hij heeft de inlichtingenplicht geschonden, doordat hij zich niet heeft gehouden aan de hem wettelijk opgedragen plicht een volledige en deugdelijke administratie te voeren, te bewaren en te overleggen aan de curator. Door het handelen van verdachte kunnen preferente en concurrente schuldeisers zijn benadeeld. Omdat de vennootschap voor de overdracht al te kampen had met schulden en omdat door een gebrek aan administratie niet meer is vast te stellen hoe hoog de schulden waren en/of welke schulden er nadien zijn bijgekomen en of de vennootschap ook vorderingen had op derden (of op (voormalig) bestuurders), is niet vast te stellen hoe hoog het benadelingsbedrag door het handelen van verdachte exact is geweest. Wat wel vaststaat is dat door het ontbreken van een volledige administratie verdachte de curator de mogelijkheid heeft ontnomen te controleren wat er met het geld en/of vermogen van het bedrijf van verdachte is gebeurd. Verdachte heeft daarmee de schuldeisers in een ongunstige positie gebracht. Zijn handelen heeft geresulteerd in een faillissement zonder enig inzicht in de vermogenspositie van CIS. Verdachte heeft hiermee blijk gegeven van een lichtzinnige houding ten aanzien van de vermogensbelangen van de schuldeisers. Verder heeft verdachte het met zijn handelen voor de curator onmogelijk gemaakt om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen.
Uit het strafblad van verdachte van 14 januari 2019 blijkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, nu verdachte na het plegen van het onderhavige feit is veroordeeld voor onder meer het overtreden van de Opiumwet en het plegen van faillissementsfraude en daarbij een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank ook het tijdsverloop van het strafproces in aanmerking genomen. Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. De redelijke termijn in strafzaken vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de FIOD heeft in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanige handeling te gelden, te meer nu geen sprake was van voorarrest. Wel dient de brief van het Openbaar Ministerie gericht aan verdachte waarin kenbaar is gemaakt dat de officier van justitie voornemens is om te dagvaarden, als zodanig te worden aangemerkt. Deze brief is verzonden binnen de tweejaarstermijn teruggerekend vanaf de datum van de uitspraak in de zaak, te weten 27 mei 2019, zodat van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is.
Desalniettemin zijn de gepleegde feiten van lang geleden en daarmee zal de rechtbank dan ook rekening houden. In dit soort zaken worden taakstraffen opgelegd van tussen de 120 uur en 160 uur. Rekening houdend met het tijdsverloop, de veroordelingen nadien, de rol en ter terechtzitting naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals zijn leeftijd, ziet de rechtbank aanleiding om een taakstraf op te leggen die wat betreft de duur lager ligt dan de hiervoor genoemde bandbreedte, te weten een taakstraf van 100 uur.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 194 en 343 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn van toepassing zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, primair:
bedrieglijke bankbreuk;
ten aanzien van feit 2:
als bestuurder van een in staat van faillissement verklaarde rechtspersoon wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden wegblijven en weigeren de vereiste inlichtingen te geven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2019.