4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst de beschuldiging van witwassen (feit 2) en vervolgens de beschuldiging van deelname aan een criminele organisatie (feit 1) bespreken.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het primair tenlastegelegde onder feit 2 kan worden bewezen op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen. De rechtbank overweegt als volgt.
De vrouw van verdachte, [medeverdachte 2] , was (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder van een vijftal bedrijven: Interjura, [naam B.V. 2] , [naam B.V. 3] , Vierpunten en [naam B.V. 5] . Op de bankrekeningen van deze bedrijven zijn in de periode van 23 september 2015 tot en met 13 juni 2016 contante stortingen gedaan van in totaal € 536.440,-. De bankpassen van de bankrekeningen van [naam B.V. 2] en Interjura zijn tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte en zijn vrouw [medeverdachte 2] aangetroffen. Deze bankpassen stonden op naam van [medeverdachte 2] , zij was de wettelijk vertegenwoordiger. Uit de uitgeleverde gegevens met betrekking tot de zakelijke bankrekeningen behorend bij de vijf genoemde vennootschappen blijkt dat zij van al die vennootschappen de aanvraag van het zakelijk betaalpakket heeft ondertekend en bij de bank staat geregistreerd als vertegenwoordiger van de betreffende vennootschap. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [medeverdachte 2] de zakelijke bankrekeningen behorend bij de vijf vennootschappen minst genomen moet hebben aangevraagd.
Ook zijn tijdens de huiszoeking bescheiden aangetroffen, zijnde notulen van de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders, van onder andere deze bedrijven. Tijdens de aanhouding van verdachte werden bij hem dezelfde notulen aangetroffen, met daarbij een kopie van het paspoort van [medeverdachte 2] , alsmede ondertekende 17A-formulieren van de Kamer van Koophandel betreffende diezelfde rechtspersonen. Deze formulieren worden gebruikt voor de ontbinding van rechtspersonen.
De herkomst van de gelden die op de bankrekeningen zijn gestort, is onduidelijk. In de periode dat de contante stortingen op deze rekeningen zijn gedaan, waren de bedrijfsactiviteiten van de rechtspersonen immers al gestaakt. Zowel verdachte als [medeverdachte 2] hebben over de voorafgaande jaren geen inkomsten opgegeven bij de Belastingdienst. Desondanks waren hun leefomstandigheden ogenschijnlijk riant; ze woonden in een ruime villa, omringd door een landgoed waarop zij paarden hielden en reden in dure auto’s.
Verdachte heeft zich bij de FIOD veelal op zijn zwijgrecht beroepen. Verdachte heeft dus geen concrete en verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van de gestorte bedragen, die dan ook naar het oordeel van de rechtbank wel van enig misdrijf afkomstig moeten zijn.
[medeverdachte 2] heeft bij de FIOD verklaard dat zij niets te maken heeft gehad met de bv-handel, dat ze [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) heeft vertrouwd en er van uit ging dat het goed zat. Verdachte kwam met papieren die zij moest ondertekenen. Dat heeft ze gedaan zonder deze stukken te lezen. Ze dacht dat het stukken waren van de Kamer van Koophandel, omdat zij het logo van de Kamer van Koophandel op de papieren zag staan. [medeverdachte 2] geeft aan dat ze bang was dat het niet klopte omdat verdachte al eerder was veroordeeld voor faillissementsfraude. Als aan [medeverdachte 2] een verklaring van [medeverdachte 1] wordt voorgehouden, waarin hij verklaart dat hij ervoor zorgde dat aandelen van vennootschappen op naam werden gezet van onder andere verdachte en [medeverdachte 2] , geeft [medeverdachte 2] aan dat haar man en [medeverdachte 1] vroeger contact met elkaar hadden, dat zij weet dat hij belastingzaken doet, dat zij aan haar man heeft gevraagd geen contact meer met [medeverdachte 1] te hebben, maar dat zij er achter kwam dat hij toch dit contact weer was aangegaan.
Niet alleen uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat verdachte zich als katvanger bezig heeft gehouden met het op naam nemen van noodlijdende vennootschappen. Ook uit verklaringen van de betrokken notarissen, medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , en tevens uit verschillende tapgesprekken met [medeverdachte 1] en e-mailberichten met [naam 1] blijkt dat verdachte vennootschappen op zijn naam heeft laten zetten om deze vervolgens te ontbinden dan wel failliet te laten verklaren. Ook blijkt uit tapgesprekken dat verdachte zich actief heeft beziggehouden met het overboeken van geldbedragen. Blijkens deze tapgesprekken geeft verdachte zich regelmatig uit voor zijn vrouw en gebruikt hij haar e-mailadres om met mededaders te corresponderen.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank het volgende. [medeverdachte 2] heeft B.V.’s op haar naam laten zetten op verzoek van haar man, verdachte, door formulieren te ondertekenen zonder zich ervan te vergewissen waar zij voor tekende. Verdachte kon immers geen B.V.’s meer op zijn eigen naam zetten vanwege zijn strafbare verleden, maar had deze wel nodig voor zijn nieuwe strafbare plannen, en heeft daarom zijn vrouw, of liever gezegd haar naam, misbruikt voor zijn criminele plannen. Op de bankrekeningen, die [medeverdachte 2] al dan niet bewust heeft aangevraagd, behorende bij de rechtspersonen waar [medeverdachte 2] bestuurder van was geworden, zijn contante geldbedragen gestort en via rekeningen van andere bedrijven naar het buitenland overgemaakt. Uit het dossier is op te maken dat het niet [medeverdachte 2] is geweest die de contante stortingen heeft gedaan of verantwoordelijk is voor het doorboeken van de gelden. Blijkens e-mailberichten van verdachte aan [naam 1] heeft verdachte in ieder geval de beschikking gehad over de bankgegevens van één van de vijf tenlastegelegde rechtspersonen, namelijk Interjura. Gelet hierop en op het gegeven dat de gelden zijn doorgeboekt naar rekeningen van bedrijven waarbij verdachte wederom betrokken was, gaat de rechtbank ervan uit dat met name verdachte verantwoordelijk is geweest voor het telkens storten en doorboeken van die geldbedragen. Dit wordt door de verdediging op zitting ook niet betwist.
Gelet op het structurele karakter van het witwassen, en in het bijzonder gelet op de hoeveelheid “lege” bedrijven, oordeelt de rechtbank dat sprake is van gewoontewitwassen. Uit het dossier volgt dat verdachte en zijn mededaders in de tenlastegelegde periode herhaaldelijk contante, uit misdrijf afkomstige, geldbedragen voorhanden hebben gehad, in totaal € 536.440,-, en hebben gestort op de bankrekeningen van Interjura, [naam B.V. 2] , [naam B.V. 3] , Vierpunten en [naam B.V. 5] om deze gelden vervolgens telkens door te boeken naar andere (buitenlandse) rekeningen. Hierdoor is een zodanig mistgordijn opgeworpen dat het niet mogelijk is gebleken om met enige zekerheid de herkomst en de rechthebbenden vast te stellen. Door deze wijze van handelen hebben zij "verborgen" of "verhuld" wie de rechthebbenden op die geldbedragen waren.
Feit 1
De rechtbank is ook van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, kan worden bewezen dat verdachte met anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voor een veroordeling ter zake deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voor een criminele organisatie moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Zoals hierna wordt toegelicht is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met [medeverdachte 1] en [naam 1] , gericht op het plegen van faillissementsfraude en (gewoonte)witwassen. De organisatie had een gestructureerd samenwerkingsverband waarbij ieder een eigen aandeel heeft gehad, dan wel ondersteunende gedragingen heeft verricht, die rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Verdachte was een vaste katvanger van [medeverdachte 1] , die hij al jaren kende. Hij ging met [medeverdachte 1] mee naar de notaris, tekende voor de aandelenoverdracht en liet de B.V. vervolgens ‘op de plank liggen’. Verdachte kreeg hiervoor betaald. Verdachte verrichtte geen activiteiten met de vennootschap. [medeverdachte 1] noemt als hij door de FIOD als verdachte wordt verhoord, het op naam van katvangers zetten van noodlijdende bedrijven zelfs de “ [verdachte] -constructie”. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij jarenlang gebruik heeft gemaakt van die “ [verdachte] -constructie”. Uit onderzoek in de systemen van de Belastingdienst en uit uittreksels van de Kamer van Koophandel volgt dat verdachte in 2015 aandeelhouder en/of bestuurder is geweest van elf rechtspersonen of stichtingen. Deze zijn - op één na - allemaal kort na de aandelenoverdracht ontbonden of failliet verklaard (of de activiteiten zijn gestaakt). Alle elf rechtspersonen zijn - op één na - verkocht voor 1 euro. Verdachte zorgde er ook zelf voor dat zijn B.V.’s werden opgeheven en ontbonden. Dat deed hij door ontbindingsformulieren op te maken en in te schrijven bij de Kamer van Koophandel. Tijdens zijn aanhouding zijn dergelijke 17A-formulieren bij hem aangetroffen. Uit het voorgaande volgt naast de deelname van verdachte aan de organisatie bovendien een duurzaam samenwerkingsverband. Bovendien heeft verdachte door zijn feitelijk handelen het oogmerk gehad op het medeplegen van faillissementsfraude.
Verdachte was niet alleen katvanger voor eigenaren van bedrijven die in zwaar weer verkeerden. Hij was ook katvanger bij bedrijven die voor witwassen werden gebruikt, zoals hierboven bij de bespreking van de witwasverdenking is overwogen en naar welke overwegingen de rechtbank verwijst. Hierbij was sprake van een samenwerkingsverband met [medeverdachte 1] en [naam 1] . Het was [naam 1] die lege B.V.’s wilde en [medeverdachte 1] die die lege B.V.’s aan [naam 1] aanleverde. De rechtbank heeft reeds overwogen dat sprake was van een structureel karakter van het witwassen, in het bijzonder gelet op de hoeveelheid “lege” vennootschappen. Gelet hierop kan ook worden gesproken van een duurzame samenwerking. Bovendien volgt uit hetgeen ter zake het witwassen is overwogen dat verdachte op de hoogte was van het feit dat over bankrekeningen waarover hij en zijn vrouw konden beschikken, grote hoeveelheden geld zijn gevloeid. Daarmee heeft verdachte deelgenomen aan een organisatie die ook het oogmerk had op witwassen.
Dat die organisatie ook het oogmerk had op overtreding van Wwft bepalingen acht de rechtbank niet bewezen.