ECLI:NL:RBAMS:2019:3778

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
13/728005-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en mishandeling van slachtoffers in de prostitutie met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en mishandeling. De verdachte heeft gedurende bijna zeven jaar twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], uitgebuit in de prostitutie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie van beide slachtoffers. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat er aanvankelijk ontlastende verklaringen waren afgelegd. De rechtbank heeft ook steunbewijs gevonden in de vorm van getuigenverklaringen en objectieve bewijsmiddelen, zoals kamerhuurgegevens en politieregistraties. De verdachte heeft geweld gebruikt om de slachtoffers te dwingen in de prostitutie te blijven werken en al hun verdiende geld aan hem af te staan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar en heeft een contactverbod opgelegd met de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan beide slachtoffers voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728005-18
Datum uitspraak: 2 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
thans verblijvende in het [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 januari 2019 en 18 april 2019. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Klerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.F.R. Ketwaru, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door en namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en hun raadsvrouw mr. A. Koopsen naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij:
Feit 1
zich in de periode van 1 februari 2010 tot en met 1 september 2013 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie van [slachtoffer 1] ;
Feit 2
zich in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 6 december 2016 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie van [slachtoffer 2] ; en
Feit 3
zich in de periode van 7 december 2013 tot en met 8 december 2016 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die achter dit vonnis is gevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 geldt dat [slachtoffer 1] gedetailleerd en consistent heeft verklaard, met uitzondering van het moment waarop ze in 2010 als getuige door de rechter-commissaris is gehoord nadat verdachte was aangehouden. [slachtoffer 1] wilde stoppen met het werken in de prostitutie, maar verdachte wilde dit niet. Hij werd boos als ze dit aangaf en gebruikte soms geweld. Verdachte pakte haar geld af. Aanvankelijk ging het nog om kleine bedragen maar hij wilde al snel al haar verdiende geld met uitzondering van € 20,- voor haar dagelijkse arbeidskosten. Er is voldoende steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 1] . Dit volgt onder meer uit de kamerverhuurgegevens, de politieregistraties, het berichtenverkeer in de telefoon van verdachte richting [slachtoffer 1] en de verklaringen van [getuige 4] , [getuige 3] , [getuige 2] , [getuige 1] , [persoon 1] , [persoon 2] , [slachtoffer 2] en verdachte.
Ten aanzien van feit 2 geldt dat [slachtoffer 2] vanaf haar informatief gesprek op 31 januari 2018 gedetailleerd en consistent heeft verklaard over hetgeen haar in de relatie met verdachte is overkomen, namelijk dat verdachte altijd al haar geld afpakte wat ze had verdiend in de prostitutie en dat ze klappen kreeg als ze dit geld niet gaf. Er is voldoende steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 2] . Dit volgt onder meer uit de kamerhuurgegevens, de medische informatie over de ondergane abortus, de zelfmoordpoging en letselverklaring en de verklaringen van [getuige 7] , [getuige 1] , [persoon 1] en [slachtoffer 1] .
Daarnaast blijkt uit politieonderzoek dat verdachte gedurende de periodes dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor hem werkten niet alleen de beschikking had over een Mercedes en een Audi, maar ook zeer regelmatig auto’s huurde en bekeuringen betaalde, terwijl hij zelf de beschikking had over een zeer beperkt inkomen in de vorm van een onderhoudsuitkering. De verklaring van verdachte over zijn financiën is wisselend en onaannemelijk. Zijn levenswijze en de daarbij behorende kosten dragen bij aan de overtuigingskracht van het bewijs.
Ten aanzien van feit 3 is er een aangifte van [slachtoffer 2] , een getuigenverklaring van [getuige 7] en de bevindingen van de politie waaruit blijkt dat de salontafel op z’n kant lag, [slachtoffer 2] huilde en letsel had. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer 2] het letsel waarschijnlijk zichzelf heeft toegebracht, is volstrekt onaannemelijk.
3.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van alle drie de ten laste gelegde feiten bepleit.
Ten aanzien van feit 1 is het primaire standpunt van de raadsman van verdachte dat niet is voldaan aan het wettelijk vereiste bewijsminimum ex artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. [slachtoffer 1] is de enige persoon die heeft verklaard dat ze door verdachte is gedwongen in de prostitutie te werken en dat ze al haar geld aan hem moest afgeven. Dit heeft ze in 2017 verklaard, terwijl ze in 2010 onder ede bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat ze nooit door verdachte is gedwongen en dat ze nooit geld heeft moeten afstaan. Haar verklaring wordt niet ondersteund. Voor zover getuigen belastend verklaren, is [slachtoffer 1] steeds de enige informatiebron voor hun verklaring. Het subsidiaire standpunt van de raadsman van verdachte is dat de verklaringen van [slachtoffer 1] niet als bewijs kunnen worden gebruikt, omdat deze tegenstrijdig, onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. Niet kan worden uitgesloten dat er financiële motieven en of wraakgevoelens aan deze verklaringen ten grondslag liggen.
Ook ten aanzien van feit 2 is het primair standpunt van de raadsman van verdachte dat niet is voldaan aan het wettelijk vereiste bewijsminimum. [slachtoffer 2] is de enige persoon die heeft verklaard dat ze door verdachte gedwongen is in de prostitutie te werken, dat ze haar geld aan hem moest afgeven en dat ze door hem is mishandeld. Haar verklaring wordt niet ondersteund. Ook ten aanzien van [slachtoffer 2] is het subsidiaire standpunt van de raadsman van verdachte dat haar verklaringen niet als bewijs kunnen worden gebruikt, omdat deze tegenstrijdig, onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. Niet kan worden uitgesloten dat er financiële motieven en of wraakgevoelens aan deze verklaringen ten grondslag liggen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman van verdachte bepleit dat de verklaring van [getuige 7] geen bewijswaarde heeft, omdat ze ter plaatse aan de verbalisanten heeft verklaard dat ze het daadwerkelijke slaan en schoppen niet heeft gezien.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat alle drie de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
3.3.1
Algemene overweging
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat verdachte vanaf 14 november 2011 een WWB-uitkering had van de gemeente Amsterdam. Zijn vermogen werd bij aanvang van de uitkering vastgesteld op € 659,93, later bijgesteld naar € 380,- met een budgetbeheerrekeningen er waren schulden bij onder andere het CJIB, AGIS en de Belastingdienst. Verdachte heeft in de periode 2 december 2012 tot en met 24 november 2016 leefgeld heeft ontvangen op een prepaidkaart, gemiddeld € 70,59 per week. Tussen 27 augustus 2009 en 7 april 2015 ontbreken transacties op zijn ING-rekening.
Verdachte verdiende naar zijn zeggen daarnaast wat bij met het op de Wallen verkopen van nepdope. Uit politieregistraties blijkt dat hij diverse keren is aangehouden voor overtreding van de APV. Tegelijkertijd rijst uit het dossier een beeld op van verdachte die een luxe levensstijl had. Hij wordt door de politie herhaaldelijk gezien in verschillende (dure) auto’s, waaronder een Mercedes Benz en een Audi A4. Ook treft de politie hem een keer aan met dure merkkleding en met € 800,- op zak. Hij betaalde diverse (hoge) boetes contant en bezocht geregeld het Holland Casino. Ook huurde hij geregeld auto’s. Dagelijks bezocht hij coffeeshops en hij ging meermalen naar Spanje en Hongarije op vakantie, activiteiten die gewoonlijk met budgetbeheer niet te bekostigen zijn. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte vorstelijk leefde, dure kleding kocht, geld uitgaf aan een auto, een motor en boetes en de hele dag in de coffeeshop doorbracht. [slachtoffer 1] wijst ook op de boetes en de coffeeshops, en verder het gokken van verdachte en het aanschaffen van telefoons.
Twee opvallende auto’s waarin verdachte reed, waren een zwarte Mercedes Benz en een witte Audi A4. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat de auto’s met hun verdiende geld zijn bekostigd. Deze zijn vervolgens op naam van de vader van verdachte gezet. Verdachte heeft over de auto’s verklaard dat deze van zijn vader zijn en dat hij in de auto’s mocht rijden. Uit onderzoek naar de financiën van de vader van verdachte blijkt echter dat hij vanaf 2013 een inkomen heeft van € 17.000,- à € 18.000,- per jaar en dat hij zorg- en huurtoeslag ontvangt. Ook blijkt dat vader geen grote geldbedragen heeft opgenomen. Uit onderzoek naar de financiën van de moeder van verdachte blijkt dat ze één bankrekeningnummer heeft waarop ze vanaf 2013 vrijwel geen saldo heeft en dat ze alleen kinderbijslag ontvangt. De rechtbank concludeert hieruit dat de financiën van de beide ouders van verdachte het niet toelaten om dergelijke auto’s aan te schaffen. Deze conclusie sterkt de overtuiging van de rechtbank dat de lezing van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wat betreft de aanschaf van de auto’s klopt. De stelling van verdachte dat zijn vader veel spaargeld had waarmee hij de auto’s waarin verdachte reed kon financieren, is op geen enkele wijze onderbouwd, ook niet in de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen van familieleden van verdachte.
Kortom, de rechtbank stelt vast dat verdachte een levensstijl had die niet kon worden verklaard door het eigen inkomen dat hij in de ten laste gelegde periode genoot.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij hooguit wel eens kleine geldbedragen van aangeefsters leende en dat geld dan ook weer terugbetaalde. Dat zou betekenen dat beide aangeefsters vrijelijk konden beschikken over zeer aanzienlijke geldbedragen, verdiend met jarenlang werken in de prostitutie. Uit niets blijkt echter dat zij zich luxe uitgaven konden permitteren. Integendeel, meerdere getuigen hebben verklaard dat de aangeefsters geldgebrek hadden. Uit de weinige money transfers naar familieleden noch uit bankafschriften blijkt dat ze konden beschikken over grote geldbedragen.
De rechtbank constateert daarnaast dat in beide gevallen sprake is van eenzelfde modus operandi. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren werkzaam als prostituee, kwetsbare meisjes die de Nederlandse taal niet machtig waren. Verdachte leerde hen kennen, palmde hen in door aanvankelijk niet te beginnen over hun verdiensten, maar zich lief en zorgzaam voor te doen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden verliefd op hem, zonder te weten dat verdachte ook andere relaties had. Ze leefden een geïsoleerd bestaan, maakten veel uren als prostituee en waren afhankelijk van verdachte voor het regelen van zaken zoals huisvesting. In het begin van beide relaties vroeg verdachte kleine bedragen te leen. Al snel werden dit grotere bedragen totdat hij bijna al het verdiende geld afpakte. Verdachte hield [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor dat ze nog maar één jaar hoefden te werken en dat ze daarna samen met hem konden genieten van het gespaarde geld, dat in de praktijk door verdachte was ingenomen en al was uitgegeven. Tot slot kwamen in beide relaties ruzies voor die gepaard gingen met geschreeuw en geweld. Meestal gingen deze ruzies om geld.
3.3.2
De beoordeling van feit 1 (mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] )
De rechtbank is op grond van het volgende van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend is bewezen.
3.3.2.1 Verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 1] enerzijds en de verklaringen van verdachte anderzijds uiteenlopen. [slachtoffer 1] heeft – kort gezegd – verklaard dat ze voor verdachte in de prostitutie moest werken, dat hij dagelijks al haar geld afpakte (met uitzondering van € 20), dat het geld, dat hij voor haar zou bewaren, er niet meer was als [slachtoffer 1] erom vroeg en dat ze wilde stoppen met het werken als prostituee, maar dat verdachte dat niet wilde omdat ze eerst moesten sparen. Ook heeft ze verklaard dat verdachte geweld tegen haar gebruikte. Verdachte heeft daarentegen verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft geholpen los te komen van haar Hongaarse pooier, dat ze vrijwillig in de prostitutie werkte, dat hij haar af en toe bracht en ophaalde omdat ze dat aan hem had gevraagd en dat hij nooit geld van haar heeft afgenomen. Het klopt dat verdachte af en toe wat leende van [slachtoffer 1] , maar hij gaf haar ook wel eens wat. Dat is immers normaal in een liefdesrelatie, net zoals de ruzies die ze af en toe hadden. Volgens verdachte heeft hij nooit geweld tegen haar gebruikt.
3.3.2.2 Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen dan wel aangevers in strafzaken. Met name in mensenhandelzaken is bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en de waardering van de verklaringen van aangeefsters behoedzaamheid op zijn plaats. De betrouwbaarheid van zowel belastende als ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers in mensenhandelzaken kan onder druk staan of negatief beïnvloed worden door angst, maar ook door gevoelens van loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de in Nederland geldende strafwetgeving over mensenhandel.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] tegenstrijdig, onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. De rechtbank is dit niet met de raadsman eens en overweegt het volgende.
Aangeefster heeft meerdere verklaringen afgelegd. Uit de politiesystemen is naar voren gekomen dat [slachtoffer 1] op 27 december 2013 op het politiebureau heeft verklaard dat ze aangifte wilde doen tegen onder meer verdachte en dat ze zich op 14 mei 2015 op het politiebureau heeft gemeld met de vraag of het nog nut had om aangifte te doen tegen verdachte. Echter, uit de politiesystemen bleek niet dat er een aangifte is opgenomen of dat er nader contact is gezocht met [slachtoffer 1] over een mogelijke aangifte. Waarom dit niet is gebeurd, was niet meer te herleiden. Naar aanleiding hiervan hebben verbalisanten op 16 oktober 2017 een bezoek gebracht aan het bekende woonadres van [slachtoffer 1] . Aan [slachtoffer 1] is toen de mogelijkheid gegeven rustig na te denken over een eventuele aangifte tegen verdachte. Op 27 oktober 2017 heeft ze een informatief gesprek gevoerd en vervolgens heeft ze op 24 november 2017 aangifte gedaan bij de politie. Op 5 december 2017, 8 december 2017, 22 december 2017 en 28 januari 2018 is [slachtoffer 1] nader gehoord door de politie. [slachtoffer 1] is op 15 april 2019 nog gehoord door de rechter-commissaris.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 1] in de kern steeds op hetzelfde neerkomen, namelijk dat ze niet meer in de prostitutie wilde werken, maar dat dit moest van verdachte, dat hij boos werd als ze niet wilde werken, dat hij soms geweld gebruikte en dat hij in het begin kleine bedragen aan haar vroeg, maar dat hij op een gegeven moment al haar geld afpakte en dat het geld op was als [slachtoffer 1] ernaar vroeg. Het is begrijpelijk dat [slachtoffer 1] niet volledig consistent verklaart, omdat ze tijdens een periode van een aantal maanden meermalen langdurig is verhoord. Daarbij komt dat de verklaringen betrekking hebben op een lange periode en deels op gebeurtenissen die langer geleden hebben plaatsgevonden. In dat opzicht hecht de rechtbank dan ook waarde aan het feit dat [slachtoffer 1] zich op 27 december 2013 en op 14 mei 2015 uit eigen beweging op het politiebureau meldde en aangifte tegen verdachte wilde doen, maar dat hiermee door de politie niets is gedaan.
De raadsman heeft gewezen op de verklaring die [slachtoffer 1] onder ede heeft afgelegd bij de rechter-commissaris na de aanhouding van de verdachte in 2010. Daarin ontkent zij dat er sprake is geweest van gedwongen prostitutie en het afdragen van haar verdiensten daaruit aan verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze ontlastende verklaring haar latere belastende verklaringen niet minder betrouwbaar. Het is bij mensenhandel zaken een bekend verschijnsel dat slachtoffers uit angst voor de dader en door hun kwetsbare, afhankelijke positie aanvankelijk misstanden ontkennen en later, soms pas na jaren, alsnog aangifte durven te doen. Zelf heeft [slachtoffer 1] hierover verklaard dat ze na de aanhouding van verdachte in 2010 wel wist dat het slecht was wat verdachte deed, maar dat ze geen aangifte wilde doen, omdat ze alleen was toen verdachte vast zat en nog steeds de hoop had dat als hij vrij zou komen, zou zeggen dat er geld genoeg was en ze een normaal leven zouden gaan leiden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn. Zij zal deze dan ook gebruiken voor het bewijs.
3.3.2.3 Steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 1]
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onvoldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende ondersteunende bewijsmiddelen bevat en zal kort op deze bewijsmiddelen ingaan.
3.3.2.3.1 Objectieve bewijsmiddelen
Kamerhuurgegevens
Uit de administratie van kamerverhuur [kamerverhuur 1] , kamerverhuur [kamerverhuur 2] , kamerverhuur [kamerverhuur 3] en kamerverhuur [kamerverhuur 4] blijkt dat [slachtoffer 1] in de periode van februari 2010 tot en met april 2013 minimaal 893 dagdelen een kamer heeft gehuurd. In deze berekening zijn de dubbele diensten meegenomen. Het is meermalen voorgekomen dat ze zes of zelfs zeven dagdelen per week werkte. In deze periode heeft [slachtoffer 1] een totaalbedrag van minimaal (niet alle gegevens zijn bekend) € 125.710,- aan kamerhuur betaald. Uit de notities in de administratie van kamerverhuur [kamerverhuur 1] is tevens gebleken dat [slachtoffer 1] betalingsachterstanden had en niet altijd haar kamerhuur betaalde.
Uitgaande van een bedrag van € 350 dat per shift wordt verdiend, wordt geschat dat [slachtoffer 1] na aftrek van de kamerhuur € 187.380,- zou moeten hebben verdiend.
Gelijktijdig werken bij [locatie 1] en als prostituee
Onderzoek wijst uit dat [slachtoffer 1] in de periode van 18 maart 2013 tot en met 10 juli 2013 bij [bedrijf] als schoonmaakster heeft gewerkt in een hotel op de locatie [locatie 1] . Uit de gegevens van kamerverhuur [kamerverhuur 4] blijkt tevens dat ze in de periode tussen 18 maart 2013 en 30 april 2013 ook als prostituee heeft gewerkt. In deze laatste periode heeft [slachtoffer 1] 43 van de 44 dagen gewerkt waarvan achttien dubbele diensten, dus zowel in het hotel als achter het raam. Deze korte periode van werken als schoonmaakster ondersteunt de verklaring van aangeefster dat verdachte wilde dat ze stopte met dat schoonmaakwerk, omdat ze te moe was door het vele werken en hij wilde dat ze in de prostitutie bleef werken.
Politieregistraties/bevindingen van de politie
Uit de bevindingen van de politie, die zijn opgenomen in processen-verbaal en registraties, blijkt dat [slachtoffer 1] gestrest, onrustig en emotioneel was tijdens gesprekken met verbalisanten. Ook ging haar telefoon dan meerdere keren af en hoorden verbalisanten een mannenstem aan de telefoon schreeuwen toen [slachtoffer 1] opnam en in het Engels vertelde dat ze later zou terugbellen, omdat ze bezig was. Daarnaast is meermalen geregistreerd dat verdachte [slachtoffer 1] met de auto ophaalde in de [locatie 2] . Toen verdachte in oktober 2010 in zijn auto werd aangehouden in gezelschap van [slachtoffer 1] zei hij volgens de politie tegen haar dat ze dan maar in de auto moest slapen. Dat strookt met de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte meestal de enige sleutel van hun woning had.
SMS-jes van verdachte naar [slachtoffer 1]
Bij de aanhouding van verdachte op 28 november 2010 is bij hem een telefoon van het merk Blackberry in beslag genomen en bij [slachtoffer 1] een telefoon van het merk Nokia. Op beide telefoons zijn sms-berichten aangetroffen waaruit naar voren komt dat verdachte bedreigende taal naar [slachtoffer 1] uitte. Zo stuurt verdachte op 8 november 2010 onder meer de volgende teksten naar [slachtoffer 1] : ‘I kill you i dont have cridit’, ‘I gif you 5 min to call my im gane breke you tanden’ en ‘WULLAH IM GANE BREAK YOU’.
3.3.2.3.2 Getuigenverklaringen
[slachtoffer 2]
heeft in haar aangifte van 9 februari 2018 verklaard dat verdachte en [slachtoffer 1] een problematische relatie hadden. Ze hadden veel ruzie en schreeuwden. [slachtoffer 1] huilde vaak op haar werkplek.
[getuige 1] van kamerverhuur [kamerverhuur 1]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] herhaaldelijk ruzie over de telefoon had met haar Marokkaanse vriend, [voornaam] of [voornaam] of zoiets. Hij heeft ook één incident met een klant beschreven waarbij de vriend van [slachtoffer 1] al heel snel in haar peeskamer stond. Ook heeft [getuige 1] verklaard dat hij een keer werd gebeld door de inspecteur van de spoorwegpolitie. [slachtoffer 1] zat daar met haar vriend. Ze hadden ruzie gehad met een jongen met wie [slachtoffer 1] wilde vluchten. De Marokkaanse vriend had hen vlakbij het station aangevallen. Daarna is [slachtoffer 1] weer met hem meegegaan. Tot slot heeft [getuige 1] verklaard over een gesprek dat had plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waarbij [slachtoffer 1] aan [slachtoffer 2] vroeg of ze aangifte wilde doen tegen verdachte, omdat hij hun geld had afgepakt.
[getuige 2]
[slachtoffer 1] en verdachte hebben twee maanden bij getuige [getuige 2] gewoond. [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] haar vertelde dat ze niet genoeg geld had, dat ze op zoek was naar werk maar dat ze altijd geld te kort had, dat verdachte haar geen geld gaf en dat [slachtoffer 1] zelfs geld voor sigaretten aan [getuige 2] vroeg. Ook heeft [getuige 2] verklaard dat er veel ruzies over geld waren tussen [slachtoffer 1] en verdachte waarbij verdachte veel schreeuwde tegen [slachtoffer 1] .
[getuige 3]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] in 2010 als klant heeft leren kennen. Op een gegeven moment kreeg hij haar telefoonnummer. Het kwam voor dat [slachtoffer 1] hem belde als ze honger had en geen sigaretten kon kopen, omdat ze geen geld had. [slachtoffer 1] vertelde hem dat ze haar geld niet mocht houden, maar moest afgeven aan een Marokkaanse man. [slachtoffer 1] vertelde hem ook dat ze was geslagen door deze Marokkaanse man, omdat er ruzie was ontstaan over een Mercedes die van haar geld was gekocht. De Mercedes had een Belgisch kenteken. Op een gegeven moment heeft [slachtoffer 1] twee dagen bij [getuige 3] gewoond. Hij heeft verklaard over een incident dat plaatsvond rond 23:00 uur ’s avonds, toen [slachtoffer 1] aan het werk was. Er was een Marokkaanse man aan de deur geweest die steentjes tegen zijn raam gooide. [slachtoffer 1] belde [getuige 3] en zei dat hij de man € 20 euro moest geven. Dit heeft [getuige 3] niet gedaan. Hij zag de Marokkaanse man later weer voor zijn deur. De man schreeuwde dat hij € 20 wilde hebben. [getuige 3] heeft verdachte middels een foto herkend als de Marokkaanse man die steentjes gooide.
[getuige 5]
Getuige [getuige 5] werkte bij een organisatie die vrouwen uit de prostitutie helpt. In die hoedanigheid heeft ze [slachtoffer 1] leren kennen. Op een bepaald moment heeft [slachtoffer 1] verteld over haar Marokkaanse vriend. [getuige 5] kreeg signalen dat dit geen gezonde relatie was. Ze heeft [slachtoffer 1] beschreven als een kwetsbaar en beïnvloedbaar meisje. [slachtoffer 1] was niet stabiel en had torenhoge schulden. Haar werktijden spoorden niet en ze werkte dubbele shifts. [slachtoffer 1] vertelde daarbij dat er nog niet genoeg verdiend was of dat ze meer geld nodig had. Ook veranderde ze erg als ze een telefoontje van haar vriend kreeg. [getuige 5] zag dan angst bij haar. [slachtoffer 1] moest haar telefoon altijd opnemen en deze kon nooit uit. Ze wisselde vaak van telefoonnummer.
[getuige 6]
Getuige [getuige 6] is de baas van [slachtoffer 1] geweest toen ze in het hotel als schoonmaakster werkte. [getuige 6] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] haar heeft verteld over haar werk als prostituee en dat ze naast het hotelwerk ook achter de ramen moest werken van haar vriend, omdat hij schulden had. Haar vriend was volgens [getuige 6] een Marokkaanse jongen.
[getuige 4]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij in de periode begin november tot en met half december 2012 contact had met [slachtoffer 1] . Hij heeft haar twee keer als klant ontmoet en daarna drie of vier keer als kennis in een café of in het hotel waar hij verbleef. Ze hadden vaak telefonisch contact. [getuige 4] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op een gegeven moment een aanslag had van de Belastingdienst. Het was geen enorm bedrag, maar ze had geen geld om dit te betalen. [slachtoffer 1] vertelde [getuige 4] dat ze al haar geld aan haar vriend [voornaam] (de rechtbank begrijpt: verdachte) gaf.
[getuige 4] heeft verder verklaard over een incident met verdachte. [slachtoffer 1] wilde terug naar ouders in Hongarije. [getuige 4] kwam naar Amsterdam, bracht de nacht met haar door in een hotel en zou de volgende dag een ticket naar Hongarije voor [slachtoffer 1] kopen. Ze had praktisch geen geld bij zich. [getuige 4] en [slachtoffer 1] liepen het hotel uit en opeens sprong verdachte uit een zwarte Mercedes. [slachtoffer 1] zag hem en raakte in paniek, ze begon sneller te lopen. Verdachte liep achter haar aan en pakte haar bij de arm. Ze begonnen in het Nederlands te praten. In de buurt van het Centraal Station stopten ze. [getuige 4] vroeg verdachte waar hij mee bezig was waarop hij, verdachte, hem een klap gaf. Toen liepen [slachtoffer 1] en verdachte weg. [getuige 4] heeft aangifte gedaan.
[getuige 4] heeft aanvullend verklaard dat [slachtoffer 1] op hem overkwam als bijzonder simpel, van heel eenvoudige afkomst en gemakkelijk te manipuleren, dat verdachte haar continu belde, ook waar [getuige 4] bij was, dat [slachtoffer 1] veel verdiende, maar dat ze zelf geen geld had omdat ze alles aan verdachte gaf, dat [slachtoffer 1] het gevoel had/kreeg dat verdachte haar geld afpakte en dat ze onder zijn controle stond en dat [slachtoffer 1] het werk niet leuk vond om te doen.
3.3.2.4 Juridische kwalificatie van de feiten
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of dit feitencomplex moet worden gekwalificeerd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, subonderdelen 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van [slachtoffer 1] .
3.3.2.5 Juridisch kader mensenhandel
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Dit wetsartikel staat in titel XVIII van voornoemd wetboek, de titel die ziet op de ‘misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. De strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en vrijheid. Bij mensenhandel moet altijd uitgegaan worden van de intentie van de dader, niet van die van het slachtoffer.
De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
3.3.2.6 Sub 1: dwangmiddelen, handelingen en oogmerk van uitbuiting
Voor een bewezenverklaring van dit onderdeel moet sprake zijn van ten eerste één of meer dwangmiddelen en ten tweede één of meer handelingen. Ten derde moet bij verdachte het oogmerk hebben bestaan om het slachtoffer uit te buiten.
3.3.2.6.1 Dwangmiddelen
De inzet van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte tegen [slachtoffer 1] gebruikgemaakt van de dwangmiddelen dwang, geweld, dreiging met geweld, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Dwang, geweld en dreiging met geweld
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] volgt dat verdachte geweld tegen haar gebruikte als ze niet (meer) wilde werken. Hij stuurde haar dreigende sms-jes en schreeuwde tegen haar. Uit de verklaring van [getuige 1] en een politieregistratie van 27 oktober 2010 blijkt tevens dat [slachtoffer 1] veel telefonische ruzies had waarbij een mannenstem tegen haar schreeuwde. Tot slot volgt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [getuige 4] en [getuige 1] dat verdachte geweld gebruikte tegen [getuige 4] toen [slachtoffer 1] terug naar haar ouders in Hongarije wilde gaan.
Misleiding
Van misleiding is sprake als een verdachte een slachtoffer doelbewust een onjuiste voorstelling van zaken geeft. Dat verdachte [slachtoffer 1] heeft misleid, blijkt ten eerste uit haar verklaring. Verdachte spiegelde haar voor dat ze nog één jaar hoefde te werken, zodat ze daarna samen konden genieten. Na dat jaar moest ze echter blijven werken. Verdachte zou het geld bewaren om een auto te kopen of om te gebruiken voor als ze beiden op vakantie gingen. Als [slachtoffer 1] vroeg waar het geld was, bleek het weg te zijn.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] ook voorgespiegeld dat sprake was van een wederzijdse affectieve relatie. Verdachte was echter niet van plan zijn leven met [slachtoffer 1] te delen en had relaties met andere vrouwen. Zo heeft [persoon 1] , de vrouw met wie verdachte naar eigen zeggen in september 2017 voor de Islamitische wet is getrouwd en met wie hij onlangs een kind heeft gekregen, verklaard dat ze al sinds mei 2010 een relatie met verdachte heeft. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met [persoon 1] gelukkig is geworden en dat ze hem steunt en motiveert. Daarnaast heeft [persoon 2] verklaard dat ze verdachte begin 2012 heeft leren kennen, dat ze ongeveer één jaar een relatie met hem heeft gehad, dat ze tijdens hun relatie zwanger werd, dat ze dit aan verdachte vertelde en dat de reactie van verdachte was dat hij met haar verder wilde.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”.
Er zijn verschillende omstandigheden die maken dat van deze dwangmiddelen sprake is. [slachtoffer 1] heeft verdachte leren kennen toen ze op de Wallen voor een Hongaarse pooier werkte. Ze is door hem naar Nederland gebracht. Aan het einde van 2009 dan wel begin 2010 was er een incident met een meisje dat [slachtoffer 1] in de gaten moest houden. Dat meisje was weggelopen en [slachtoffer 1] werd door haar pooier hiervoor verantwoordelijk gehouden. Verdachte heeft haar geholpen om los te komen van haar pooier. [slachtoffer 1] vroeg hem een huis te vinden en dat deed hij. Verdachte wist op dat moment dat [slachtoffer 1] uit een moeilijke situatie kwam en dat ze geen geld had, omdat ze al haar geld aan haar Hongaarse pooier moest afstaan. Daarbij komt dat [slachtoffer 1] geen Engels en geen Nederlands sprak, dat ze Nederland niet kende, dat ze niet wist hoe ze met het openbaar vervoer moest reizen en hoe ze huisvesting moest regelen, dat ze geen contact had met haar familie en in Nederland geen enkele vorm van een netwerk had. Uit het door [slachtoffer 1] overlegde behandelplan van Punt P blijkt ook dat ze van kinds af aan al kampt met de angst dat iemand haar wat aandoet of om alleen te zijn. Ze was min of meer afhankelijk van verdachte, die ze vertrouwde en op wie ze verliefd was. Dit is door verdachte ter zitting bevestigd. Er was voor [slachtoffer 1] dan ook in de gegeven omstandigheden geen andere aanvaardbare keuze te maken dan voor verdachte in de prostitutie te werken. Ze verkeerde niet in een situatie, die gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
3.3.2.6.2 Handelingen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met voornoemde middelen [slachtoffer 1] heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen.
Vervoeren en overbrengen
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte volgt dat verdachte [slachtoffer 1] meermalen naar haar werk heeft gebracht en opgehaald. Verder blijkt uit politieregistraties dat is gezien dat [slachtoffer 1] haar werkkamer verliet en naar een auto liep waarvan verdachte telkens de bestuurder was.
Gehuisvest en opgenomen
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte volgt dat ze samen op veel adressen hebben gewoond. Verdachte regelde deze woonplekken en de huur werd met het geld van [slachtoffer 1] betaald. Ze hebben ook een tijd samen bij de ouders van verdachte gewoond.
3.3.2.6.3 Oogmerk van uitbuiting
Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, behoudens voor zover in artikel 273f, tweede lid Sr is bepaald dat ‘uitbuiting ten minste omvat uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten’. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad – moeten worden beschouwd en die beoordeling is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beantwoording van die vraag zijn: de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht, en het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. De in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven worden als referentiekader gehanteerd. [1]
Uitbuiting veronderstelt volgens de rechtbank een bepaalde mate van onvrijwilligheid, die ziet op de onmogelijkheid om zich aan een bepaalde situatie te onttrekken. Het slachtoffer wordt in een situatie gebracht of gehouden waarin zij redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren. Bij het gebruik van (een van de) dwangmiddelen ontbreekt het bij het slachtoffer aan een vrije, reële keuze.
In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever [2] en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren [3] . Gelet op de gebruikte dwangmiddelen en gedragingen is daarvan in deze zaak sprake. Immers moest [slachtoffer 1] blijven werken, terwijl ze vaak heeft aangegeven dat ze wilde stoppen, en pakte verdachte jarenlang al haar verdiende geld af. Uit de kamerhuurgegevens blijkt bovendien dat ze vaak zes dagen per week moest werken, waaronder met name in 2010 ook in dubbeldiensten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het oogmerk had op de uitbuiting van [slachtoffer 1] .
3.3.2.7 Sub 4, 6 en 9
Op grond van hetgeen ten aanzien van sub 1 is overwogen, kunnen ook de dwang (sub 4), het opzettelijk voordeel trekken (sub 6) en het dwingen te bevoordelen (sub 9) worden bewezen.
3.3.3
De beoordeling van feit 2 (mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 2] )
De rechtbank is op grond van het volgende ook van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend is bewezen. Zij heeft bij haar beoordeling gebruikgemaakt van hetzelfde juridisch kader zoals in rubriek 3.3.1 is weergegeven.
3.3.3.1 Verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 2] enerzijds en de verklaringen van verdachte anderzijds uiteenlopen. [slachtoffer 2] heeft – kort gezegd – verklaard dat ze voor verdachte in de prostitutie moest werken, dat hij dagelijks al haar geld afpakte en dat ze werd geslagen als ze geen geld gaf aan verdachte. Ook moest ze van verdachte abortus laten plegen toen ze zwanger was, omdat ze anders geen geld zou opbrengen.
Verdachte heeft daarentegen verklaard dat hij en [slachtoffer 2] drie jaar lang een liefdesrelatie hadden, dat hij het niet leuk vond dat [slachtoffer 2] als prostituee werkte maar dat hij er niets van wilde zeggen, dat hij haar geld niet heeft afgepakt en dat hij haar niet heeft geslagen.
3.3.3.2 Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2]
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 2] tegenstrijdig, onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. De rechtbank is dit niet met de raadsman eens en overweegt het volgende.
Aangeefster heeft meerdere verklaringen afgelegd. Op 31 januari 2018 heeft [slachtoffer 2] een informatief gesprek gevoerd en vervolgens heeft ze op 9 februari 2018 aangifte gedaan bij de politie. Op 13 februari 2018, 20 februari 2018 en 11 mei 2018 is [slachtoffer 2] nader gehoord door de politie. [slachtoffer 2] is op 15 april 2019 nog gehoord door de rechter-commissaris.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 2] in de kern steeds op hetzelfde neerkomen, namelijk dat ze niet meer in de prostitutie wilde werken, maar dat dit moest van verdachte, dat hij boos werd als ze niet wilde werken, dat hij geweld gebruikte en dat hij in het begin kleine bedragen aan haar vroeg, maar dat hij op een gegeven moment dagelijks al haar geld afpakte. Het is begrijpelijk dat [slachtoffer 2] niet volledig consistent verklaart, omdat ze tijdens een periode van een aantal weken meermalen langdurig is verhoord. Daarbij komt dat de verklaringen betrekking hebben op een lange periode en deels op gebeurtenissen die een aantal jaren eerder geleden hebben plaatsgevonden.
De in rubriek 3.3.1 beschreven modus operandi die verdachte toepaste bij [slachtoffer 1] komt terug in de verklaringen van [slachtoffer 2] , wat de rechtbank sterkt in haar overtuiging dat haar lezing juist is.
De raadsman heeft gewezen op het telefoongesprek dat de politie op 29 augustus 2017 met [slachtoffer 2] heeft gevoerd en waarin ze heeft verklaard dat verdachte haar nooit heeft gedwongen tot prostitutie en tot het afgeven van geld. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze ontlastende verklaring haar latere belastende verklaringen niet minder betrouwbaar. Het is bij mensenhandelzaken een bekend verschijnsel dat slachtoffers uit angst voor de dader en door hun kwetsbare, afhankelijke positie aanvankelijk misstanden ontkennen en later, soms pas na jaren, alsnog aangifte durven te doen. Zelf heeft [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat ze in dat telefoongesprek niet belastend durfde te verklaren, omdat ze jarenlang in elkaar was geslagen, ze alleen in Nederland was, hij vrij rond liep en ze wist waartoe hij in staat was.
Ook de ter zitting afgelegde getuigenverklaring van [getuige 8] doet niet af aan de betrouwbaarheid van de belastende verklaring van [slachtoffer 2] . Ze heeft verklaard dat ze met deze getuige en verdachte op vakantie in Spanje was en dat verdachte haar een bloedneus heeft geslagen toen ze met verdachte in het hotel was. Getuige heeft verklaard dit niet te hebben waargenomen. Desgevraagd verklaarde hij ook dat hij tijdens deze vakantie niet voortdurend in het gezelschap van verdachte en [slachtoffer 2] verkeerde. Het is dus goed mogelijk dat dit incident heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van deze getuige en dat het bloeden al was gestelpt toen hij [slachtoffer 2] later weer zag.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn. Zij zal deze dan ook gebruiken voor het bewijs.
3.3.3.3 Steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 2]
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 2] onvoldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende ondersteunende bewijsmiddelen bevat en zal kort op deze bewijsmiddelen ingaan.
3.3.3.3.1 Objectieve bewijsmiddelen
Kamerhuurgegevens
Uit de administratie van kamerverhuur [kamerverhuur 1] , kamerverhuur [kamerverhuur 3] en kamerverhuur [kamerverhuur 4] blijkt dat [slachtoffer 2] in de periode van oktober 2013 tot en met 6 december 2013 minimaal 634 dagdelen een kamer heeft gehuurd. Het is meermalen voorgekomen dat ze zes of zelfs zeven dagdelen per week werkte. In deze periode heeft [slachtoffer 2] een totaalbedrag van minimaal (niet alle gegevens zijn bekend) € 85.450,- aan kamerhuur betaald. Uit notities in de administratie van kamerverhuur [kamerverhuur 1] is tevens gebleken dat [slachtoffer 2] betalingsachterstanden had en niet altijd haar kamerhuur betaalde.
Uitgaande van een bedrag van € 350 dat per shift wordt verdiend, wordt geschat dat [slachtoffer 2] na aftrek van de kamerhuur € 136.450,- zou moeten hebben verdiend.
Medische gegevens
Bij het OLVG zijn de geregistreerde ziekenhuisgegevens met betrekking tot [slachtoffer 2] opgevraagd. Hieruit blijkt dat ze op 4 mei 2015, 6 juni 2015 en 12 juni 2016 in het ziekenhuis is geweest. Op 4 mei 2015 had [slachtoffer 2] twintig stuks kcahack 0,5 mg ingenomen. Ze is met een vriendin naar de eerste hulp gegaan. Op 6 juni 2015 had [slachtoffer 2] een snijwond op haar hoofd nadat er - volgens de ziekenhuisgegevens - een vaas op haar hoofd was gevallen. Op 12 juni 2016 is ze in het ziekenhuis geweest nadat ze - volgens de ziekenhuisgegevens - in de douche was flauw gevallen en op haar hoofd was gevallen. [slachtoffer 2] was misselijk en had last van oorsuizen. In deze registratie is onder het kopje voorgeschiedenis opgenomen: ‘Trauma capitis (vaas op hoofd = na mishandeling?) 2015’. Zelf heeft [slachtoffer 2] verklaard dat het hoofdletsel niet was veroorzaakt door een vaas, maar omdat verdachte haar met een telefoon op haar hoofd had geslagen. Verdachte had gedreigd dat hij haar verder zou slaan, omdat hij bang was dat zij zou vertellen dat het letsel door hem was veroorzaakt. De tweede keer was ze in het ziekenhuis onderzocht, omdat ze geluiden hoorde nadat verdachte haar had geslagen. Over het innemen van de pillen in mei 2015 verklaarde ze dat ze het toen niet meer zag zitten, zich eenzaam voelde en die ochtend had gehoord dat verdachte een andere vriendin had.
Money transfers
Uit gegevens die van Moneygram zijn ontvangen, blijkt dat [slachtoffer 2] in de periode van oktober 2013 tot 8 december 2016 een geldbedrag van € 836,10 heeft overgemaakt aan haar familie. Uit gegevens die van Western Union zijn ontvangen, blijkt dat [slachtoffer 2] in de periode van oktober 2013 tot 8 december 2016 een geldbedrag van € 400,- heeft overgemaakt aan haar familie. Tot slot blijkt uit gegevens van Western Union dat verdachte een geldbedrag van € 1.014,- heeft overgemaakt naar familie van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft hierover verklaard dat dit haar geld is, maar dat ze waarschijnlijk aan haar limiet bij Western Union zat en dat ze aan verdachte heeft gevraagd om geld te sturen naar haar familie. Dit maakt dat [slachtoffer 2] in de periode van oktober 2013 tot 8 december 2016 een geldbedrag van in totaal € 2.250,10 aan haar familie heeft overgemaakt. Dit strookt niet met het aantal gewerkte dagdelen en het geld dat [slachtoffer 2] daarmee moet hebben verdiend en draagt bij aan de overtuiging dat het door [slachtoffer 2] verdiende geld werd afgepakt door verdachte. De stelling van verdachte dat [slachtoffer 2] op andere manieren geld naar haar familie stuurde, blijkt op geen enkele wijze uit het dossier.
Politieregistraties
Uit een registratie van de politie blijkt dat [getuige 1] van kamerverhuur [kamerverhuur 1] op 23 januari 2015 melding heeft gedaan van zorgen die hij had met betrekking tot [slachtoffer 2] . Ze was de vorige dag mishandeld door haar ex-vriend. Hij had haar een paar klappen gegeven. [slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat dit niet haar ex-vriend was, maar verdachte. Ze wilde verdachte niet in de problemen brengen, omdat ze verliefd op hem was. Ook is op 24 februari 2016 door [slachtoffer 2] melding gedaan van overlast door haar ex-vriend, verdachte. Hij zou haar hebben lastig gevallen bij haar woning. [slachtoffer 2] is bang dat hij naar binnen kan als ze niet thuis is en dat hij haar vermoordt. Ook wordt ze constant door hem gebeld en krijgt ze nog steeds berichtjes van hem.
3.3.3.3.2 Getuigenverklaringen
[slachtoffer 1]
heeft op 14 mei 2015 bij het politiebureau verklaard dat verdachte een prostituee genaamd [werknaam slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft immers verklaard dat dit haar werknaam is) voor zich heeft werken bij [getuige 1] in de [locatie 2] . [slachtoffer 1] en [werknaam slachtoffer 2] werkten allebei zes à zeven dagen. [werknaam slachtoffer 2] werd dagelijks gebracht en gehaald door verdachte, soms met de scooter en soms met de auto.
In haar aangifte van 22 december 2017 heeft [slachtoffer 1] verklaard dat ze niet lang geleden een gesprek heeft gehad met [werknaam slachtoffer 2] waarin deze haar vertelde dat ze drie of vier jaar een relatie met verdachte heeft gehad, dat hij haar vaak heeft mishandeld en dat ze soms daardoor naar het ziekenhuis moest, dat verdachte een telefoon naar haar hoofd heeft gegooid waardoor haar hoofd openlag en dat ze veel geld aan hem heeft gegeven.
[getuige 7]
Getuige [getuige 7] is een vriendin van [slachtoffer 2] met wie ze geruime tijd samenwoonde. Verdachte heeft ook een tijdje met beide meisjes samengewoond. [getuige 7] heeft verklaard dat verdachte wilde dat [slachtoffer 2] geen contact met anderen had. Ze mochten geen vriendinnen zijn. Er waren ruzies waarbij klappen vielen en telefoons kapot werden gemaakt, zo ook op vakantie in Spanje. [slachtoffer 2] is erg vaak geslagen door verdachte, hij pakte haar bij haar haren, sleepte haar door de kamer en trapte haar. [getuige 7] is vaak tussenbeide gekomen, maar kon niets uitrichten tegen een man als verdachte. Verdachte had altijd geld nodig. Hij was ontevreden over hoeveel [slachtoffer 2] verdiende en ze mocht niets kopen. De Audi is door verdachte gekocht van het geld van [slachtoffer 2] .
[getuige 7] heeft verder verklaard dat [slachtoffer 2] haar belde toen ze pillen had geslikt. Ze zijn samen naar het ziekenhuis gegaan. [slachtoffer 2] wilde geen aangifte tegen verdachte doen, omdat ze erg bang was. Ze heeft verder beschreven dat [slachtoffer 2] een keer met een hoofdwond op het werk kwam. [getuige 7] werkte op dat moment naast haar. Ook zag ze haar een keer met een blauw oog.
[getuige 1] van kamerverhuur [kamerverhuur 1]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de Marokkaanse ex-vriend van [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: verdachte) uit de peeskamer van [slachtoffer 2] zag komen toen het net uit was met [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] verklaarde toen dat hij als klant bij haar kwam. Ongeveer een jaar later hoorde [getuige 1] dezelfde ruzies door de telefoon van [slachtoffer 2] als die hij hoorde bij [slachtoffer 1] , met heel veel geschreeuw naar elkaar. Ook zag hij dat [slachtoffer 2] van een motor afstapte en naar haar kamer liep. De bestuurder van de motor was verdachte. Tot slot heeft [getuige 1] verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft gesproken nadat ze een verklaring bij de politie had afgelegd. Ze vertelde toen dat ze inderdaad een relatie had met verdachte, dat hij haar geld afpakte en dat ze de motor had betaald waarop verdachte reed. [slachtoffer 2] vertelde dat verdachte soms wel € 5.000,- per week afpakte wat ze had gespaard. Verdachte ging er dan mee gokken. Ze hadden altijd ruzie over geld. Het klopt dat [slachtoffer 2] altijd huurachterstand had (met betrekking tot de kamerhuur).
3.3.3.4 Juridische kwalificatie van de feiten.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of dit feitencomplex moet worden gekwalificeerd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, subonderdelen 1, 4, 6 en 9 Sr van [slachtoffer 2] .
3.3.3.5 Sub 1: dwangmiddelen, handelingen en oogmerk van uitbuiting
Voor een bewezenverklaring van dit onderdeel moet sprake zijn van ten eerste één of meer dwangmiddelen en ten tweede één of meer handelingen. Ten derde moet bij verdachte het oogmerk hebben bestaan om het slachtoffer uit te buiten.
3.3.3.5.1 Dwangmiddelen
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte tegen [slachtoffer 2] gebruik gemaakt van de dwangmiddelen dwang, geweld, dreiging met geweld, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Dwang, geweld en dreiging met geweld
Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] volgt dat verdachte geweld tegen haar gebruikte en dat hij dreigde met geweld. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 7] , die een tijd lang met verdachte en [slachtoffer 2] heeft samengewoond en getuige was van de ruzies, en door de verklaring van [slachtoffer 1] . Ook zijn de ziekenhuisbezoeken van [slachtoffer 2] geregistreerd en wordt onder meer door [getuige 1] verklaard dat hij dezelfde schreeuwende ruzies hoorde als die hij hoorde toen verdachte een relatie met [slachtoffer 1] had en meldde hij aan de politie een mishandeling van [slachtoffer 2] in 2015.
Misleiding
Dat verdachte [slachtoffer 2] heeft misleid, blijkt ten eerste uit haar verklaring. Verdachte spiegelde haar voor dat ze samen verder zouden gaan en dat [slachtoffer 2] kon stoppen met werken. In de praktijk moest ze juist blijven werken en haar geld aan verdachte afstaan.
Verdachte heeft [slachtoffer 2] ook voorgespiegeld dat sprake was van een wederzijdse affectieve relatie. Verdachte was echter niet van plan zijn leven met [slachtoffer 2] te delen en had een relatie met een andere vrouw. [persoon 1] , de vrouw met wie verdachte naar eigen zeggen in september 2017 voor de Islamitische wet is getrouwd en met wie hij onlangs een kind heeft gekregen, heeft immers verklaard dat ze al sinds mei 2010 een relatie met verdachte heeft. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met [persoon 1] gelukkig is geworden en dat ze hem steunt en motiveert.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
Er zijn verschillende omstandigheden die maken dat van deze dwangmiddelen sprake is. [slachtoffer 2] heeft verdachte leren kennen toen ze op de Wallen als prostituee werkte. Ze werkt sinds 2009 in Nederland. [slachtoffer 2] spreekt de Nederlandse taal niet en mocht van verdachte geen contact hebben met anderen. Ze vertrouwde verdachte en was verliefd op hem. Het was voor [slachtoffer 2] dan ook moeilijk om een andere keuze te maken dan voor verdachte in de prostitutie te blijven werken.
3.3.3.5.2 Handelingen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met voornoemde middelen [slachtoffer 2] heeft vervoerd en gehuisvest.
Vervoeren
Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte volgt dat verdachte [slachtoffer 2] meermalen naar haar werk heeft gebracht en opgehaald. [slachtoffer 1] heeft dit bevestigd. Ook heeft [getuige 1] gezien dat verdachte [slachtoffer 2] naar haar werk bracht.
Huisvesten
Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte volgt dat ze gedurende een tijd een woning hebben gedeeld, onder andere op de [adres 1] in Amsterdam en in de [adres 2] in Amsterdam (Geuzenveld). Verdachte stond niet op deze adressen ingeschreven, maar hij heeft ter zitting verklaard daar meerdere dagen per week te hebben verbleven. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze in de [adres 2] hebben samengewoond. Omdat [slachtoffer 2] alleen Bulgaars spreekt, gaat de rechtbank ervan uit dat ze hulp van verdachte heeft gehad bij het verkrijgen van de woningen.
3.3.3.5.3 Oogmerk van uitbuiting
Er is sprake van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Gelet op de gebruikte dwangmiddelen en gedragingen is daarvan in deze zaak sprake. Immers moest [slachtoffer 2] blijven werken en pakte verdachte jarenlang al haar verdiende geld af. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het oogmerk had op de uitbuiting van [slachtoffer 2] .
3.3.3.6 Sub 4, 6 en 9
Op grond van hetgeen ten aanzien van sub 1 is overwogen, kunnen ook de dwang (sub 4), het opzettelijk voordeel trekken (sub 6) en het dwingen te bevoordelen (sub 9) worden bewezen.
3.3.4
De beoordeling van feit 3 (mishandeling van [slachtoffer 2] )
De rechtbank acht op grond van hetgeen in rubriek 3.3.3.5.1 onder het kopje ‘dwang, geweld en dreiging met geweld’ bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] in de ten laste gelegde periode heeft mishandeld.
Wat betreft het incident op 8 december 2016 overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan van mishandeling, dat haar aangifte wordt ondersteund door [getuige 7] en dat de verbalisanten hebben gerelateerd dat zij letsel bij [slachtoffer 2] hebben waargenomen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaring van [getuige 7] niet betrouwbaar is, omdat ze ter plaatse tegenover de verbalisanten heeft verklaard dat ze het daadwerkelijke slaan en schoppen niet heeft gezien, terwijl ze een dag later in haar verhoor als getuige verklaart dat ze heeft gezien dat verdachte meermalen [slachtoffer 2] een trap gaf. De rechtbank verwerpt dit verweer. Toen [getuige 7] de woning betrad, was [slachtoffer 2] al door slaan en schoppen van verdachte mishandeld. Dat heeft ze dus inderdaad niet kunnen waarnemen. Ze heeft alleen waargenomen dat verdachte [slachtoffer 2] daarna nog enkele trappen heeft gegeven.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is de bewezenverklaring opgenomen in bijlage 2. Deze geldt als hier ingevoegd.

4.Het bewijs

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straf en de maatregel

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaar gevorderd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft ze de oplegging van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de zin van artikel 38v Sr gevorderd in die zin dat verdachte zich zal onthouden van contact met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
6.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit waardoor geen straf of maatregel zal moeten volgen.
Subsidiair heeft de raadsman van verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest bepleit met een fors voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Met name de feiten 1 en 2, mensenhandel, zijn ernstige feiten. Verdachte heeft twee slachtoffers jarenlang voor zich laten werken in de prostitutie. Vrijwel al het geld dat ze hebben verdiend, hebben ze aan verdachte moeten afstaan. Ook heeft hij geweld gebruikt wanneer ze niet wilden werken of hun geld niet aan hem wilden afstaan De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij het ene slachtoffer voor het andere slachtoffer inruilde, nu de bewezen verklaarde periodes naadloos in elkaar overgaan. Jarenlange uitbuiting van [slachtoffer 1] weerhield hem er niet van om op dezelfde voet verder te gaan met de uitbuiting van [slachtoffer 2] . Ter zitting is gebleken dat bij verdachte elk inzicht in het ontoelaatbare van zijn handelen ontbreekt.
Verdachte heeft slechts zijn eigen financieel gewin voor ogen gehad, zonder ook maar enigszins rekening te hebben gehouden met de belangen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hen is veel leed aangedaan, wat blijkt uit de ter zitting voorgedragen slachtofferklaringen. [slachtoffer 1] heeft beschreven dat haar drie jaar van haar leven zijn ontnomen, dat ze nooit een eigen leven kon leiden en dat ze zich drie jaar zo laag heeft gevoeld, omdat ze niet belangrijk voor verdachte was, hij tegen haar loog en haar vernederde, dit alles terwijl verdachte wist dat [slachtoffer 1] veel erge dingen had meegemaakt. Nu, zes jaar later, leeft [slachtoffer 1] nog steeds met de gevolgen. Ze vertrouwt mannen niet meer en heeft geen zelfvertrouwen. [slachtoffer 2] heeft beschreven dat ze zich tijdens de relatie met verdachte steeds minder menselijk begon te voelen, meer een stuk vuil, omdat hij dat elke dag tegen haar zei. Ze voelde zich waardeloos, vernederd en ongelukkig. [slachtoffer 2] vertrouwt niemand en is bang dat er weer tegen haar wordt gelogen en dat ze weer wordt geslagen en gebruikt. Ze leeft van dag tot dag en voelt zich een wrak.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 4 april 2018, opgemaakt door S. Heemskerk. Hieruit blijkt onder meer – zakelijk weergegeven – dat de reclassering weinig zicht heeft gekregen op het leven en functioneren van verdachte. Hij stelt over voldoende vaardigheden te beschikken om adequate hulp te zoeken indien hij op diverse leefgebieden problemen ervaart. De reclassering heeft geen inzicht gekregen in eventuele gevaarrisico’s, omdat verdachte verdieping afhoudt en weinig mededeelzaam is omtrent zijn functioneren. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Advies is nog wel om bij schuldig bevinden aangeefsters te beschermen middels een contactverbod.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte, gedateerd 18 maart 2019, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
De straf
De enige passende reactie op verdachtes handelen is een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Iedere andere (vorm van) straf zou geen recht doen aan de ernst van de feiten en het leed dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangedaan. De rechtbank acht in deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren passend en zal deze straf aan verdachte opleggen.
De maatregel in de zin van artikel 38v Sr
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opleggen als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr. Met dit verbod beoogt de rechtbank dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] rust krijgen in hun leven en de periode met verdachte achter zich kunnen laten. Voor iedere keer dat verdachte het contactverbod overtreedt, zal vervangende hechtenis van hierna bepaalde duur worden opgelegd. Hierdoor kan verdachte elke keer dat hij dit contactverbod overtreedt direct worden afgestraft, waardoor hij hopelijk zal stoppen met het zoeken van contact met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht het noodzakelijk dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte recentelijk (1 maart 2019) tijdens zijn detentie telefonisch contact heeft opgenomen met [slachtoffer 2] en haar toen onder druk heeft gezet omdat ze aangifte had gedaan. Er moet daarom ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend gedraagt tegenover [slachtoffer 1] en of [slachtoffer 2] .

7.De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 403.996,80 aan materiële schadevergoeding en € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] geheel moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] moet worden afgewezen dan wel dat ze niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard, gelet op zijn pleidooi tot vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman van verdachte bepleit dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De raadsvrouw van [slachtoffer 1] verwijst naar het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, maar er kan niet vooruit worden gelopen op de procedure tot ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel. Bovendien is onduidelijk welk inkomen [slachtoffer 1] bij de Belastingdienst heeft opgegeven.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat [slachtoffer 1] door het onder feit 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Ze heeft immers haar inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden afgestaan.
Anders dan de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de uitkomst van de ontnemingsprocedure niet hoeft te worden afgewacht om een beslissing te kunnen nemen over de vordering van de benadeelde partij. Een ontnemingsprocedure ziet immers op het door verdachte daadwerkelijk behaalde voordeel (opbrengsten minus kosten), terwijl de vordering benadeelde partij ziet op de door het slachtoffer geleden materiële en immateriële schade. Bij het bepalen van de hoogte van de materiële schade gaat de rechtbank uit van de berekening die de raadsvrouw van [slachtoffer 1] heeft gehanteerd. De rechtbank concludeert dan ook dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade tot een geldbedrag van € 403.996,80 wordt toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank acht het op grond van het dossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring voldoende aannemelijk dat [slachtoffer 1] psychische schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. Daarbij overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van mensenhandel nog lange tijd nadat de mensenhandel is gestopt met psychische problemen kampen. De rechtbank houdt verder rekening met de ernst van het feit en de periode waarin de mensenhandel heeft plaatsgevonden. Alles afwegende acht de rechtbank het gevorderde bedrag redelijk en toewijsbaar en stelt de schade naar billijkheid in elk geval op dat bedrag vast.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van in totaal € 418.996,80 (waarvan € 403.996,80 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2013.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan haar de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 217.698,91 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] geheel moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] moet worden afgewezen dan wel dat ze niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard, gelet op zijn pleidooi tot vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman van verdachte bepleit dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De raadsvrouw van [slachtoffer 2] verwijst naar het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, maar er kan niet vooruit worden gelopen op de procedure tot ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel. Bovendien is onduidelijk welk inkomen [slachtoffer 2] bij de Belastingdienst heeft opgegeven.
Wat betreft de immateriële schade heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat het gestelde letsel niet is onderbouwd.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat [slachtoffer 2] door het onder feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Ze heeft immers haar inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden afgestaan.
Anders dan de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de uitkomst van de ontnemingsprocedure niet hoeft te worden afgewacht om een beslissing te kunnen nemen over de vordering van de benadeelde partij. Een ontnemingsprocedure ziet immers op het door verdachte daadwerkelijk behaalde voordeel (opbrengsten minus kosten), terwijl de vordering benadeelde partij ziet op de door het slachtoffer geleden materiële en immateriële schade. Bij het bepalen van de hoogte van de materiële schade gaat de rechtbank uit van de berekening die de raadsvrouw van [slachtoffer 2] heeft gehanteerd. De rechtbank concludeert dan ook dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade tot een geldbedrag van € 217.698,91 wordt toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank acht het op grond van het dossier, de toelichting van de raadsvrouw van [slachtoffer 2] en de schriftelijke slachtofferverklaring voldoende aannemelijk dat [slachtoffer 2] psychische schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. Daarbij overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van mensenhandel nog lange tijd nadat de mensenhandel is gestopt met psychische problemen kampen. De rechtbank houdt verder rekening met de ernst van het feit en de periode waarin de mensenhandel heeft plaatsgevonden. Alles afwegende acht de rechtbank het gevorderde bedrag redelijk en toewijsbaar en stelt de schade naar billijkheid in elk geval op dat bedrag vast.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van in totaal € 227.698,91 (waarvan € 217.698,91 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2016.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 2] wordt als extra waarborg voor betaling aan haar de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 55, 57, 273f en 300 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
mensenhandel; en
ten aanzien van feit 2 en feit 3
eendaadse samenloop van mensenhandel en mishandeling, voor zover dit betrekking heeft op de onder feit 3 bewezen verklaarde periode.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf
in minderinggebracht zal worden.
Maatregel
Legt op
de maatregeldat verdachte op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer 1]en
[slachtoffer 2].
Beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 (twee) wekenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens voornoemde personen beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , toe tot een bedrag van
€ 418.996,80 (vierhonderdachttienduizend negenhonderdzesennegentig euro tachtig), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 september 2013) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 403.996,80 (vierhonderddrieduizend negenhonderdzesennegentig euro tachtig) aan materiële schade en € 15.000,- (vijftienduizend euro) aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 418.996,80 (vierhonderdachttienduizend negenhonderdzesennegentig euro tachtig), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 september 2013) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal telkens te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 403.996,80 (vierhonderddrieduizend negenhonderdzesennegentig euro tachtig) aan materiële schade en € 15.000,- (vijftienduizend euro) aan immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , toe tot een bedrag van
€ 227.698,91 (tweehonderdzevenentwintig zeshonderdachtennegentig euro eenennegentig), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 217.698,91 (tweehonderdzeventien zeshonderdachtennegentig euro eenennegentig) aan materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 227.698,91 (tweehonderdzevenentwintig zeshonderdachtennegentig euro eenennegentig), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal telkens te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 217.698,91 (tweehonderdzeventien zeshonderdachtennegentig euro eenennegentig) aan materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. P.J.H. van Dellen en W.L. van der Bijl – de Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2019.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[(...)]

Voetnoten

1.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
2.Kamerstukken II, 1988-1989, 21 207, nr. 3, blz. 3 e.v.
3.HR 5 februari 2002, LJN AD5235.