De beoordeling van feit 1 (mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] )
De rechtbank is op grond van het volgende van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend is bewezen.
3.3.2.1 Verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 1] enerzijds en de verklaringen van verdachte anderzijds uiteenlopen. [slachtoffer 1] heeft – kort gezegd – verklaard dat ze voor verdachte in de prostitutie moest werken, dat hij dagelijks al haar geld afpakte (met uitzondering van € 20), dat het geld, dat hij voor haar zou bewaren, er niet meer was als [slachtoffer 1] erom vroeg en dat ze wilde stoppen met het werken als prostituee, maar dat verdachte dat niet wilde omdat ze eerst moesten sparen. Ook heeft ze verklaard dat verdachte geweld tegen haar gebruikte. Verdachte heeft daarentegen verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft geholpen los te komen van haar Hongaarse pooier, dat ze vrijwillig in de prostitutie werkte, dat hij haar af en toe bracht en ophaalde omdat ze dat aan hem had gevraagd en dat hij nooit geld van haar heeft afgenomen. Het klopt dat verdachte af en toe wat leende van [slachtoffer 1] , maar hij gaf haar ook wel eens wat. Dat is immers normaal in een liefdesrelatie, net zoals de ruzies die ze af en toe hadden. Volgens verdachte heeft hij nooit geweld tegen haar gebruikt.
3.3.2.2 Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen dan wel aangevers in strafzaken. Met name in mensenhandelzaken is bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en de waardering van de verklaringen van aangeefsters behoedzaamheid op zijn plaats. De betrouwbaarheid van zowel belastende als ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers in mensenhandelzaken kan onder druk staan of negatief beïnvloed worden door angst, maar ook door gevoelens van loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de in Nederland geldende strafwetgeving over mensenhandel.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] tegenstrijdig, onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. De rechtbank is dit niet met de raadsman eens en overweegt het volgende.
Aangeefster heeft meerdere verklaringen afgelegd. Uit de politiesystemen is naar voren gekomen dat [slachtoffer 1] op 27 december 2013 op het politiebureau heeft verklaard dat ze aangifte wilde doen tegen onder meer verdachte en dat ze zich op 14 mei 2015 op het politiebureau heeft gemeld met de vraag of het nog nut had om aangifte te doen tegen verdachte. Echter, uit de politiesystemen bleek niet dat er een aangifte is opgenomen of dat er nader contact is gezocht met [slachtoffer 1] over een mogelijke aangifte. Waarom dit niet is gebeurd, was niet meer te herleiden. Naar aanleiding hiervan hebben verbalisanten op 16 oktober 2017 een bezoek gebracht aan het bekende woonadres van [slachtoffer 1] . Aan [slachtoffer 1] is toen de mogelijkheid gegeven rustig na te denken over een eventuele aangifte tegen verdachte. Op 27 oktober 2017 heeft ze een informatief gesprek gevoerd en vervolgens heeft ze op 24 november 2017 aangifte gedaan bij de politie. Op 5 december 2017, 8 december 2017, 22 december 2017 en 28 januari 2018 is [slachtoffer 1] nader gehoord door de politie. [slachtoffer 1] is op 15 april 2019 nog gehoord door de rechter-commissaris.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 1] in de kern steeds op hetzelfde neerkomen, namelijk dat ze niet meer in de prostitutie wilde werken, maar dat dit moest van verdachte, dat hij boos werd als ze niet wilde werken, dat hij soms geweld gebruikte en dat hij in het begin kleine bedragen aan haar vroeg, maar dat hij op een gegeven moment al haar geld afpakte en dat het geld op was als [slachtoffer 1] ernaar vroeg. Het is begrijpelijk dat [slachtoffer 1] niet volledig consistent verklaart, omdat ze tijdens een periode van een aantal maanden meermalen langdurig is verhoord. Daarbij komt dat de verklaringen betrekking hebben op een lange periode en deels op gebeurtenissen die langer geleden hebben plaatsgevonden. In dat opzicht hecht de rechtbank dan ook waarde aan het feit dat [slachtoffer 1] zich op 27 december 2013 en op 14 mei 2015 uit eigen beweging op het politiebureau meldde en aangifte tegen verdachte wilde doen, maar dat hiermee door de politie niets is gedaan.
De raadsman heeft gewezen op de verklaring die [slachtoffer 1] onder ede heeft afgelegd bij de rechter-commissaris na de aanhouding van de verdachte in 2010. Daarin ontkent zij dat er sprake is geweest van gedwongen prostitutie en het afdragen van haar verdiensten daaruit aan verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze ontlastende verklaring haar latere belastende verklaringen niet minder betrouwbaar. Het is bij mensenhandel zaken een bekend verschijnsel dat slachtoffers uit angst voor de dader en door hun kwetsbare, afhankelijke positie aanvankelijk misstanden ontkennen en later, soms pas na jaren, alsnog aangifte durven te doen. Zelf heeft [slachtoffer 1] hierover verklaard dat ze na de aanhouding van verdachte in 2010 wel wist dat het slecht was wat verdachte deed, maar dat ze geen aangifte wilde doen, omdat ze alleen was toen verdachte vast zat en nog steeds de hoop had dat als hij vrij zou komen, zou zeggen dat er geld genoeg was en ze een normaal leven zouden gaan leiden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn. Zij zal deze dan ook gebruiken voor het bewijs.
3.3.2.3 Steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 1]
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onvoldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende ondersteunende bewijsmiddelen bevat en zal kort op deze bewijsmiddelen ingaan.
3.3.2.3.1 Objectieve bewijsmiddelen
Kamerhuurgegevens
Uit de administratie van kamerverhuur [kamerverhuur 1] , kamerverhuur [kamerverhuur 2] , kamerverhuur [kamerverhuur 3] en kamerverhuur [kamerverhuur 4] blijkt dat [slachtoffer 1] in de periode van februari 2010 tot en met april 2013 minimaal 893 dagdelen een kamer heeft gehuurd. In deze berekening zijn de dubbele diensten meegenomen. Het is meermalen voorgekomen dat ze zes of zelfs zeven dagdelen per week werkte. In deze periode heeft [slachtoffer 1] een totaalbedrag van minimaal (niet alle gegevens zijn bekend) € 125.710,- aan kamerhuur betaald. Uit de notities in de administratie van kamerverhuur [kamerverhuur 1] is tevens gebleken dat [slachtoffer 1] betalingsachterstanden had en niet altijd haar kamerhuur betaalde.
Uitgaande van een bedrag van € 350 dat per shift wordt verdiend, wordt geschat dat [slachtoffer 1] na aftrek van de kamerhuur € 187.380,- zou moeten hebben verdiend.
Gelijktijdig werken bij [locatie 1] en als prostituee
Onderzoek wijst uit dat [slachtoffer 1] in de periode van 18 maart 2013 tot en met 10 juli 2013 bij [bedrijf] als schoonmaakster heeft gewerkt in een hotel op de locatie [locatie 1] . Uit de gegevens van kamerverhuur [kamerverhuur 4] blijkt tevens dat ze in de periode tussen 18 maart 2013 en 30 april 2013 ook als prostituee heeft gewerkt. In deze laatste periode heeft [slachtoffer 1] 43 van de 44 dagen gewerkt waarvan achttien dubbele diensten, dus zowel in het hotel als achter het raam. Deze korte periode van werken als schoonmaakster ondersteunt de verklaring van aangeefster dat verdachte wilde dat ze stopte met dat schoonmaakwerk, omdat ze te moe was door het vele werken en hij wilde dat ze in de prostitutie bleef werken.
Politieregistraties/bevindingen van de politie
Uit de bevindingen van de politie, die zijn opgenomen in processen-verbaal en registraties, blijkt dat [slachtoffer 1] gestrest, onrustig en emotioneel was tijdens gesprekken met verbalisanten. Ook ging haar telefoon dan meerdere keren af en hoorden verbalisanten een mannenstem aan de telefoon schreeuwen toen [slachtoffer 1] opnam en in het Engels vertelde dat ze later zou terugbellen, omdat ze bezig was. Daarnaast is meermalen geregistreerd dat verdachte [slachtoffer 1] met de auto ophaalde in de [locatie 2] . Toen verdachte in oktober 2010 in zijn auto werd aangehouden in gezelschap van [slachtoffer 1] zei hij volgens de politie tegen haar dat ze dan maar in de auto moest slapen. Dat strookt met de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte meestal de enige sleutel van hun woning had.
SMS-jes van verdachte naar [slachtoffer 1]
Bij de aanhouding van verdachte op 28 november 2010 is bij hem een telefoon van het merk Blackberry in beslag genomen en bij [slachtoffer 1] een telefoon van het merk Nokia. Op beide telefoons zijn sms-berichten aangetroffen waaruit naar voren komt dat verdachte bedreigende taal naar [slachtoffer 1] uitte. Zo stuurt verdachte op 8 november 2010 onder meer de volgende teksten naar [slachtoffer 1] : ‘I kill you i dont have cridit’, ‘I gif you 5 min to call my im gane breke you tanden’ en ‘WULLAH IM GANE BREAK YOU’.
3.3.2.3.2 Getuigenverklaringen
[slachtoffer 2]
heeft in haar aangifte van 9 februari 2018 verklaard dat verdachte en [slachtoffer 1] een problematische relatie hadden. Ze hadden veel ruzie en schreeuwden. [slachtoffer 1] huilde vaak op haar werkplek.
[getuige 1] van kamerverhuur [kamerverhuur 1]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] herhaaldelijk ruzie over de telefoon had met haar Marokkaanse vriend, [voornaam] of [voornaam] of zoiets. Hij heeft ook één incident met een klant beschreven waarbij de vriend van [slachtoffer 1] al heel snel in haar peeskamer stond. Ook heeft [getuige 1] verklaard dat hij een keer werd gebeld door de inspecteur van de spoorwegpolitie. [slachtoffer 1] zat daar met haar vriend. Ze hadden ruzie gehad met een jongen met wie [slachtoffer 1] wilde vluchten. De Marokkaanse vriend had hen vlakbij het station aangevallen. Daarna is [slachtoffer 1] weer met hem meegegaan. Tot slot heeft [getuige 1] verklaard over een gesprek dat had plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waarbij [slachtoffer 1] aan [slachtoffer 2] vroeg of ze aangifte wilde doen tegen verdachte, omdat hij hun geld had afgepakt.
[getuige 2]
[slachtoffer 1] en verdachte hebben twee maanden bij getuige [getuige 2] gewoond. [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] haar vertelde dat ze niet genoeg geld had, dat ze op zoek was naar werk maar dat ze altijd geld te kort had, dat verdachte haar geen geld gaf en dat [slachtoffer 1] zelfs geld voor sigaretten aan [getuige 2] vroeg. Ook heeft [getuige 2] verklaard dat er veel ruzies over geld waren tussen [slachtoffer 1] en verdachte waarbij verdachte veel schreeuwde tegen [slachtoffer 1] .
[getuige 3]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] in 2010 als klant heeft leren kennen. Op een gegeven moment kreeg hij haar telefoonnummer. Het kwam voor dat [slachtoffer 1] hem belde als ze honger had en geen sigaretten kon kopen, omdat ze geen geld had. [slachtoffer 1] vertelde hem dat ze haar geld niet mocht houden, maar moest afgeven aan een Marokkaanse man. [slachtoffer 1] vertelde hem ook dat ze was geslagen door deze Marokkaanse man, omdat er ruzie was ontstaan over een Mercedes die van haar geld was gekocht. De Mercedes had een Belgisch kenteken. Op een gegeven moment heeft [slachtoffer 1] twee dagen bij [getuige 3] gewoond. Hij heeft verklaard over een incident dat plaatsvond rond 23:00 uur ’s avonds, toen [slachtoffer 1] aan het werk was. Er was een Marokkaanse man aan de deur geweest die steentjes tegen zijn raam gooide. [slachtoffer 1] belde [getuige 3] en zei dat hij de man € 20 euro moest geven. Dit heeft [getuige 3] niet gedaan. Hij zag de Marokkaanse man later weer voor zijn deur. De man schreeuwde dat hij € 20 wilde hebben. [getuige 3] heeft verdachte middels een foto herkend als de Marokkaanse man die steentjes gooide.
[getuige 5]
Getuige [getuige 5] werkte bij een organisatie die vrouwen uit de prostitutie helpt. In die hoedanigheid heeft ze [slachtoffer 1] leren kennen. Op een bepaald moment heeft [slachtoffer 1] verteld over haar Marokkaanse vriend. [getuige 5] kreeg signalen dat dit geen gezonde relatie was. Ze heeft [slachtoffer 1] beschreven als een kwetsbaar en beïnvloedbaar meisje. [slachtoffer 1] was niet stabiel en had torenhoge schulden. Haar werktijden spoorden niet en ze werkte dubbele shifts. [slachtoffer 1] vertelde daarbij dat er nog niet genoeg verdiend was of dat ze meer geld nodig had. Ook veranderde ze erg als ze een telefoontje van haar vriend kreeg. [getuige 5] zag dan angst bij haar. [slachtoffer 1] moest haar telefoon altijd opnemen en deze kon nooit uit. Ze wisselde vaak van telefoonnummer.
[getuige 6]
Getuige [getuige 6] is de baas van [slachtoffer 1] geweest toen ze in het hotel als schoonmaakster werkte. [getuige 6] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] haar heeft verteld over haar werk als prostituee en dat ze naast het hotelwerk ook achter de ramen moest werken van haar vriend, omdat hij schulden had. Haar vriend was volgens [getuige 6] een Marokkaanse jongen.
[getuige 4]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij in de periode begin november tot en met half december 2012 contact had met [slachtoffer 1] . Hij heeft haar twee keer als klant ontmoet en daarna drie of vier keer als kennis in een café of in het hotel waar hij verbleef. Ze hadden vaak telefonisch contact. [getuige 4] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op een gegeven moment een aanslag had van de Belastingdienst. Het was geen enorm bedrag, maar ze had geen geld om dit te betalen. [slachtoffer 1] vertelde [getuige 4] dat ze al haar geld aan haar vriend [voornaam] (de rechtbank begrijpt: verdachte) gaf.
[getuige 4] heeft verder verklaard over een incident met verdachte. [slachtoffer 1] wilde terug naar ouders in Hongarije. [getuige 4] kwam naar Amsterdam, bracht de nacht met haar door in een hotel en zou de volgende dag een ticket naar Hongarije voor [slachtoffer 1] kopen. Ze had praktisch geen geld bij zich. [getuige 4] en [slachtoffer 1] liepen het hotel uit en opeens sprong verdachte uit een zwarte Mercedes. [slachtoffer 1] zag hem en raakte in paniek, ze begon sneller te lopen. Verdachte liep achter haar aan en pakte haar bij de arm. Ze begonnen in het Nederlands te praten. In de buurt van het Centraal Station stopten ze. [getuige 4] vroeg verdachte waar hij mee bezig was waarop hij, verdachte, hem een klap gaf. Toen liepen [slachtoffer 1] en verdachte weg. [getuige 4] heeft aangifte gedaan.
[getuige 4] heeft aanvullend verklaard dat [slachtoffer 1] op hem overkwam als bijzonder simpel, van heel eenvoudige afkomst en gemakkelijk te manipuleren, dat verdachte haar continu belde, ook waar [getuige 4] bij was, dat [slachtoffer 1] veel verdiende, maar dat ze zelf geen geld had omdat ze alles aan verdachte gaf, dat [slachtoffer 1] het gevoel had/kreeg dat verdachte haar geld afpakte en dat ze onder zijn controle stond en dat [slachtoffer 1] het werk niet leuk vond om te doen.
3.3.2.4 Juridische kwalificatie van de feiten
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of dit feitencomplex moet worden gekwalificeerd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, subonderdelen 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van [slachtoffer 1] .
3.3.2.5 Juridisch kader mensenhandel
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Dit wetsartikel staat in titel XVIII van voornoemd wetboek, de titel die ziet op de ‘misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. De strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en vrijheid. Bij mensenhandel moet altijd uitgegaan worden van de intentie van de dader, niet van die van het slachtoffer.
De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
3.3.2.6 Sub 1: dwangmiddelen, handelingen en oogmerk van uitbuiting
Voor een bewezenverklaring van dit onderdeel moet sprake zijn van ten eerste één of meer dwangmiddelen en ten tweede één of meer handelingen. Ten derde moet bij verdachte het oogmerk hebben bestaan om het slachtoffer uit te buiten.
3.3.2.6.1 Dwangmiddelen
De inzet van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte tegen [slachtoffer 1] gebruikgemaakt van de dwangmiddelen dwang, geweld, dreiging met geweld, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Dwang, geweld en dreiging met geweld
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] volgt dat verdachte geweld tegen haar gebruikte als ze niet (meer) wilde werken. Hij stuurde haar dreigende sms-jes en schreeuwde tegen haar. Uit de verklaring van [getuige 1] en een politieregistratie van 27 oktober 2010 blijkt tevens dat [slachtoffer 1] veel telefonische ruzies had waarbij een mannenstem tegen haar schreeuwde. Tot slot volgt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [getuige 4] en [getuige 1] dat verdachte geweld gebruikte tegen [getuige 4] toen [slachtoffer 1] terug naar haar ouders in Hongarije wilde gaan.
Misleiding
Van misleiding is sprake als een verdachte een slachtoffer doelbewust een onjuiste voorstelling van zaken geeft. Dat verdachte [slachtoffer 1] heeft misleid, blijkt ten eerste uit haar verklaring. Verdachte spiegelde haar voor dat ze nog één jaar hoefde te werken, zodat ze daarna samen konden genieten. Na dat jaar moest ze echter blijven werken. Verdachte zou het geld bewaren om een auto te kopen of om te gebruiken voor als ze beiden op vakantie gingen. Als [slachtoffer 1] vroeg waar het geld was, bleek het weg te zijn.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] ook voorgespiegeld dat sprake was van een wederzijdse affectieve relatie. Verdachte was echter niet van plan zijn leven met [slachtoffer 1] te delen en had relaties met andere vrouwen. Zo heeft [persoon 1] , de vrouw met wie verdachte naar eigen zeggen in september 2017 voor de Islamitische wet is getrouwd en met wie hij onlangs een kind heeft gekregen, verklaard dat ze al sinds mei 2010 een relatie met verdachte heeft. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met [persoon 1] gelukkig is geworden en dat ze hem steunt en motiveert. Daarnaast heeft [persoon 2] verklaard dat ze verdachte begin 2012 heeft leren kennen, dat ze ongeveer één jaar een relatie met hem heeft gehad, dat ze tijdens hun relatie zwanger werd, dat ze dit aan verdachte vertelde en dat de reactie van verdachte was dat hij met haar verder wilde.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”.
Er zijn verschillende omstandigheden die maken dat van deze dwangmiddelen sprake is. [slachtoffer 1] heeft verdachte leren kennen toen ze op de Wallen voor een Hongaarse pooier werkte. Ze is door hem naar Nederland gebracht. Aan het einde van 2009 dan wel begin 2010 was er een incident met een meisje dat [slachtoffer 1] in de gaten moest houden. Dat meisje was weggelopen en [slachtoffer 1] werd door haar pooier hiervoor verantwoordelijk gehouden. Verdachte heeft haar geholpen om los te komen van haar pooier. [slachtoffer 1] vroeg hem een huis te vinden en dat deed hij. Verdachte wist op dat moment dat [slachtoffer 1] uit een moeilijke situatie kwam en dat ze geen geld had, omdat ze al haar geld aan haar Hongaarse pooier moest afstaan. Daarbij komt dat [slachtoffer 1] geen Engels en geen Nederlands sprak, dat ze Nederland niet kende, dat ze niet wist hoe ze met het openbaar vervoer moest reizen en hoe ze huisvesting moest regelen, dat ze geen contact had met haar familie en in Nederland geen enkele vorm van een netwerk had. Uit het door [slachtoffer 1] overlegde behandelplan van Punt P blijkt ook dat ze van kinds af aan al kampt met de angst dat iemand haar wat aandoet of om alleen te zijn. Ze was min of meer afhankelijk van verdachte, die ze vertrouwde en op wie ze verliefd was. Dit is door verdachte ter zitting bevestigd. Er was voor [slachtoffer 1] dan ook in de gegeven omstandigheden geen andere aanvaardbare keuze te maken dan voor verdachte in de prostitutie te werken. Ze verkeerde niet in een situatie, die gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
3.3.2.6.2 Handelingen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met voornoemde middelen [slachtoffer 1] heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen.
Vervoeren en overbrengen
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte volgt dat verdachte [slachtoffer 1] meermalen naar haar werk heeft gebracht en opgehaald. Verder blijkt uit politieregistraties dat is gezien dat [slachtoffer 1] haar werkkamer verliet en naar een auto liep waarvan verdachte telkens de bestuurder was.
Gehuisvest en opgenomen
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte volgt dat ze samen op veel adressen hebben gewoond. Verdachte regelde deze woonplekken en de huur werd met het geld van [slachtoffer 1] betaald. Ze hebben ook een tijd samen bij de ouders van verdachte gewoond.
3.3.2.6.3 Oogmerk van uitbuiting
Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, behoudens voor zover in artikel 273f, tweede lid Sr is bepaald dat ‘uitbuiting ten minste omvat uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten’. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad – moeten worden beschouwd en die beoordeling is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beantwoording van die vraag zijn: de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht, en het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. De in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven worden als referentiekader gehanteerd.
Uitbuiting veronderstelt volgens de rechtbank een bepaalde mate van onvrijwilligheid, die ziet op de onmogelijkheid om zich aan een bepaalde situatie te onttrekken. Het slachtoffer wordt in een situatie gebracht of gehouden waarin zij redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren. Bij het gebruik van (een van de) dwangmiddelen ontbreekt het bij het slachtoffer aan een vrije, reële keuze.
In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgeveren de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Gelet op de gebruikte dwangmiddelen en gedragingen is daarvan in deze zaak sprake. Immers moest [slachtoffer 1] blijven werken, terwijl ze vaak heeft aangegeven dat ze wilde stoppen, en pakte verdachte jarenlang al haar verdiende geld af. Uit de kamerhuurgegevens blijkt bovendien dat ze vaak zes dagen per week moest werken, waaronder met name in 2010 ook in dubbeldiensten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het oogmerk had op de uitbuiting van [slachtoffer 1] .
3.3.2.7 Sub 4, 6 en 9
Op grond van hetgeen ten aanzien van sub 1 is overwogen, kunnen ook de dwang (sub 4), het opzettelijk voordeel trekken (sub 6) en het dwingen te bevoordelen (sub 9) worden bewezen.