4.4Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 en feit 2
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen van oordeel
dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk (feit 1, primair) en schending van de inlichtingenplicht (feit 2). De rechtbank overweegt als volgt.
Om te beginnen overweegt de rechtbank dat verdachte wordt vrijgesproken van de tenlastegelegde faillissementsfraude ten aanzien van de commanditaire vennootschap Strike Line en van Toohoe LTD. Strike Line is geen rechtspersoon zoals bedoeld in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 348a lid 2 Sr - dat bepaalt dat onder bestuurders van een rechtspersoon tevens worden begrepen de bestuurders van een commanditaire vennootschap - is pas in werking getreden op 1 juli 2016. Dit is een datum die na de pleegdatum van de tenlastegelegde feiten ligt. Nu dit artikel nog niet gold ten tijde van de tenlastegelegde feiten kan niet worden bewezen dat verdachte de
rechtspersoon, te weten ‘commanditaire vennootschap Strike Line’ heeft bestuurd. Verdachte is geen bestuurder geweest van Toohoe LTD.
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde ondernemingen is uit het dossier het volgende gebleken.
[medeverdachte 1] adverteerde in de krant dat hij aandelenoverdrachten verzorgde van vennootschappen die in zwaar weer verkeerden. Op die manier kwamen verschillende eigenaren van ondernemingen met schulden bij hem terecht.
Op 4 februari 2010 heeft oud-eigenaar en tevens medeverdachte, [medeverdachte 3] , zijn bedrijf CIS, waarvan hij medebestuurder was, via [medeverdachte 1] met een schuld van ruim
€ 21.000,- overgedragen aan [medeverdachte 2] voor een bedrag van 1 euro. Omdat [medeverdachte 2] veel ellende had met CIS heeft hij op zijn beurt de aandelen op 2 november 2010 overgedragen aan verdachte, ook voor 1 euro. Vanaf 19 mei 2010 was verdachte bestuurder met een zelfstandige bevoegdheid. Kort na de aandelenoverdracht, op 18 januari 2011, is CIS in staat van faillissement verklaard.
Op 6 januari 2011 is Secuur door oud-eigenaar en tevens medeverdachte, [medeverdachte 4] , voor 1 euro tegen overname van de schulden verkocht aan verdachte. Verdachte werd op die datum directeur. [medeverdachte 1] was bij deze overname niet betrokken. Op 5 juli 2011 is Secuur door de rechtbank ’s Gravenhage in staat van faillissement verklaard.
Op 20 december 2013 is Hepika via [medeverdachte 1] door oud-eigenaar [naam 1] overgedragen voor 1 euro aan verdachte tegen overname van de schulden. Verdachte werd op die datum directeur. Deze onderneming is op 4 maart 2014 in staat van faillissement verklaard.
[naam B.V. 2] is via [medeverdachte 1] tegen overname van de aanwezige schulden overgedragen aan verdachte voor 1 euro bij akte van 2 december 2013. In het handelsregister staat verdachte als enig aandeelhouder en directeur ingeschreven per 1 december 2013. Al eerder, in november 2013, was ten aanzien van deze onderneming een aanvraag tot faillietverklaring gedaan, maar de behandeling van dit verzoek werd twee weken uitgesteld tot 3 december 2013, een dag na de overdracht aan verdachte. Op 21 januari 2014 is [naam B.V. 2] uiteindelijk in staat van faillissement verklaard.
Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 1] tegen een vergoeding (aandelen van) bedrijven overnam die te kampen hadden met schulden en dat hij van die schuldensituatie ook op de hoogte was. Het was nooit zijn bedoeling om het bedrijf dan wel de activiteiten van de onderneming voort te zetten. Het doel was om de B.V. op de plank te laten liggen en af te wachten wat ermee ging gebeuren. Ook heeft verdachte verklaard dat de vennootschappen die hij via [medeverdachte 1] kreeg altijd uitliepen op een drama in de zin van een faillissement en dat de administratie van de vennootschappen altijd ontbrak. Van geen van de tenlastegelegde vennootschappen heeft verdachte op het moment van de aandelenoverdrachten, die plaatsvonden bij een notaris, administratie overhandigd gekregen van de oud-bestuurders. Hij had daar ook geen plek voor waardoor het handiger was als deze bij de oud-bestuurders bleven liggen, aldus verdachte. Verdachte heeft hierbij nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte 1] .
Na het faillissement hebben de curatoren ten aanzien van deze ondernemingen verdachte telkens om inlichtingen dan wel om de administratie gevraagd. Hoewel verdachte blijkens het dossier zo nu en dan per mail of telefonisch contact met de curator heeft gehad dan wel contact heeft opgenomen met een aantal oud-bestuurders over de administratie, en dit in een aantal gevallen daadwerkelijk heeft geleid tot het verstrekken van enkele administratieve stukken aan de curator, heeft hij de curator niet de gevraagde inlichtingen gegeven, heeft hij geen volledige administratie overhandigd en is hij niet bij de curatoren op kantoor verschenen om het één en ander uit te leggen of toe te lichten.
Dit heeft ertoe geleid dat de curatoren telkens aangifte hebben gedaan van faillissementsfraude, gepleegd door onder andere verdachte maar ook door de vorige bestuurders/eigenaren. Tevens werd door de curatoren telkens aangifte gedaan van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. Het niet uitleveren van de administratie door de bestuurders van de failliet, heeft er steeds toe geleid dat de curatoren niet in staat zijn geweest de rechten en de verplichtingen van de failliete ondernemingen te bepalen. Bij de curatororen zijn preferente en concurrente vorderingen ingediend.
Elke ondernemer heeft de verplichting om administratie te voeren, te bewaren en tevoorschijn te brengen. Degenen die aan deze administratieve verplichtingen zijn onderworpen worden geacht te weten dat de administratie een leidraad is voor financieel verantwoord handelen en dat als de curator in het faillissement niet kan beschikken over een deugdelijke administratie dit kan strekken tot benadeling van de faillissementsschuldeisers. Immers, zonder deugdelijke administratie kan de curator zich geen beeld vormen van de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming en van de gang van zaken binnen die onderneming voorafgaand aan het faillissement. De rechtbank stelt vast dat de curatoren in de aangiftes hebben aangegeven niet over de (volledige) administratie te beschikken.
De rechtbank overweegt voorts dat voorop staat dat onder handelen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ als bedoeld in artikel 341 en 343 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan handelen met het opzet de rechten van de schuldeisers te verkorten.
De rechtbank trekt uit de hiervoor genoemde verklaringen van verdachte de conclusie dat hij B.V’s heeft overgenomen waarvan duidelijk was dat die al op de rand van een faillissement stonden. Verdachte werd voor de overname van deze B.V.’s betaald. Hij heeft zich in het geheel niet bekommerd om de administratie van de desbetreffende vennootschappen. Niet om de administratie die de vorige eigenaren wel hadden gevoerd en evenmin om de administratie gedurende de tijd dat hij zelf aan het roer stond. Dat verdachte maar voor een korte periode aan het roer van de ondernemingen stond, doet niet af aan zijn verplichting en verantwoordelijkheid om de administratie bij te houden en te verstrekken. Ook ten aanzien van een inactieve vennootschap dient bijvoorbeeld (nihil)aangifte omzetbelasting te worden gedaan. Verdachte heeft, door op deze wijze zijn administratieve verplichtingen te verzaken, willens en wetens de rechten van de schuldeisers van de B.V.’s benadeeld.
Ten aanzien feit 1 wordt telkens de periode bewezen vanaf het moment dat verdachte bestuurder van de vennootschap werd. Ten aanzien van feit 2 wordt telkens de periode bewezen vanaf het moment dat de curator voor het eerst een verzoek aan verdachte doet om inlichtingen te verstrekken dan wel administratie te overhandigen nu ingevolge de toen geldende wetgeving
alleen op verzoek van de curatorinlichtingen moesten worden verschaft.
Feit 3
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, feit 3 kan worden bewezen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voor een veroordeling ter zake deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voor een criminele organisatie moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Zoals hierna wordt toegelicht is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met [medeverdachte 1] , gericht op het plegen van faillissementsfraude. De organisatie had een gestructureerd samenwerkingsverband waarbij ieder een eigen aandeel heeft gehad, dan wel ondersteunende gedragingen heeft verricht, die rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Deelname
Verdachte heeft als katvanger deelgenomen aan de organisatie. Hij ging met [medeverdachte 1] mee naar de notaris, tekende voor de aandelenoverdracht, kreeg daar een contant geldbedrag voor van [medeverdachte 1] en liet die B.V. vervolgens 'op de plank liggen’. Verdachte voldeed bij voortduring niet aan zijn administratieverplichting als bestuurder van de vele vennootschappen die hij heeft overgenomen, zoals hierboven reeds uiteengezet.
Duurzame samenwerking
Verdachte heeft jarenlang zaken gedaan met [medeverdachte 1] en zodoende was sprake van een duurzame samenwerking met [medeverdachte 1] . Vanaf 1995 of 1996 was [medeverdachte 1] de (enige) tussenpersoon voor wie hij bedrijven op zijn naam zette.
Oogmerk
Verdachte wist dat de bedrijven met schulden kampten en dat curatoren op zoek waren naar administratie, die zij nodig hadden om de rechten en verplichtingen van de schuldeisers te kunnen bepalen. Daarmee heeft verdachte deelgenomen aan een organisatie die het oogmerk had op het plegen van faillissementsfraude.
Dat die door verdachte en [medeverdachte 1] gevormde organisatie ook het oogmerk had op witwassen, de tenlastegelegde valsheidsdelicten en op overtreding van Wwft bepalingen, acht de rechtbank niet bewezen.