ECLI:NL:RBAMS:2019:3773

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
13/993041-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van oud-bestuurder voor eenvoudige bankbreuk en schending van de inlichtingenplicht na faillissement

Op 27 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een oud-bestuurder van CIS Limitem B.V., die zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige bankbreuk en het schenden van de inlichtingenplicht na faillissement. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die van 1 januari 2009 tot en met 13 december 2013 als bestuurder van de rechtspersoon fungeerde, niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen om een volledige en deugdelijke administratie te voeren en deze aan de curator te overleggen. Door het ontbreken van deze administratie is de curator in zijn taak belemmerd, wat heeft geleid tot benadeling van de schuldeisers. De rechtbank kon echter niet bewijzen dat de verdachte opzet had om de rechten van de schuldeisers te verkorten, waardoor hij werd vrijgesproken van het primaire feit van bedrieglijke bankbreuk. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan eenvoudige bankbreuk en het niet verstrekken van de vereiste inlichtingen aan de curator, wat resulteerde in een taakstraf van 100 uur. De rechtbank hield rekening met de leeftijd van de verdachte en het feit dat hij een first offender was, evenals met de tijdsverloop sinds de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993041-17
Datum uitspraak: 27 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1947,
als postadres opgegeven het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 18 maart 2019, 19 maart 2019 en 27 mei 2019. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna: officier van justitie), mrs. F. Bahadin en M. Boerlage, en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich als (voormalig) bestuurder van een rechtspersoon, te weten CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V.] ), al dan niet samen met een ander/anderen
1. in de periode van 1 januari 2009 tot en met 13 december 2013 schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk (primair) dan wel eenvoudige bankbreuk (subsidiair) ten aanzien van de rechtspersoon CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V.] ), doordat niet is voldaan/laten voldoen aan de op verdachte rustende verplichtingen een administratie te voeren, bewaren en/of tevoorschijn te brengen;
2. in de periode van 18 januari 2011 tot en met 13 december 2013, nadat de rechtspersoon CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V.] ) op 18 januari 2011 in staat van faillissement is verklaard, schuldig heeft gemaakt aan het niet geven van de vereiste inlichtingen aan de curator en/of het niet verstrekken van de administratie van die rechtspersoon aan de curator.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 18 januari 2011 is CIS Limitem B.V. (hierna: CIS) door de rechtbank Arnhem in staat van faillissement verklaard. Het bestuur van CIS werd van 12 augustus 2005 tot en met 4 februari 2010 gevoerd door [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), waarbij verdachte en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) over de periode van 22 maart 2008 tot en met 4 februari 2010 eveneens deel uitmaakten van het bestuur met een zelfstandige bevoegdheid. Over de periode van 4 februari 2010 tot en met 19 mei 2010 was [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) enig aandeelhouder en bestuurder en vanaf 19 mei 2010 was [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) enig aandeelhouder en bestuurder.
Op 13 december 2013 heeft de curator in het faillissement van CIS aangifte gedaan van faillissementsfraude, gepleegd door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [naam 1] , [medeverdachte 1] en verdachte. Tevens werd door de curator aangifte gedaan van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht met als gevolg dat door het niet uitleveren van de administratie door de oud-bestuurders en de bestuurder van de failliet, de curator niet in staat is geweest de rechten en de verplichtingen van de failliete onderneming CIS vast te stellen. Bij de curator zijn preferente en concurrente vorderingen ingediend ter hoogte van ruim € 181.000,-.
In zijn aangifte geeft de curator als oorzaak van het faillissement van CIS aan dat [medeverdachte 1] op een gegeven moment bekend werd met steeds meer schulden en verplichtingen en om daarvan af te raken op een advertentie in de Telegraaf van [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) heeft gereageerd. In die advertentie, waarop verdachte, tevens oud-medebestuurder, hem wees, stond dat B.V.’s met schulden konden worden overgenomen. Daardoor kwam [medeverdachte 1] op het idee om CIS op 4 februari 2010 aan [medeverdachte 2] over te dragen voor 1 euro met overname van de schulden. Bij deze overdracht is [medeverdachte 4] actief betrokken geweest. Op 18 januari 2011 is CIS in staat van faillissement verklaard.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Bewezen kan worden (feit 1, primair) dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers niet heeft voldaan aan de verplichting tot het voeren, bewaren en tevoorschijn brengen van een administratie. Met hun handelen hebben verdachten het de curator onmogelijk gemaakt om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen en hebben zij schuldeisers van het failliete bedrijf benadeeld. De bedoeling van de verkoop van CIS was immers om van de schulden die in de vennootschap zaten, af te komen. Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn alle drie bestuurder geweest en hebben zich niet gehouden aan de hen wettelijk opgedragen plicht om een volledige en juiste administratie te voeren, te bewaren en tevoorschijn te halen. Hierdoor was sprake van een aanmerkelijke kans op nadeel van de schuldeisers. Verdachten hebben die kans bewust aanvaard. Verdachte heeft [medeverdachte 1] gewezen op de mogelijkheid om de vennootschap met schulden te verkopen. Verdachte heeft bovendien de administratie niet verzorgd terwijl uit de verklaring van de [medeverdachte 1] blijkt dat verdachte daarvoor verantwoordelijk was. Oud-medebestuurder [naam 1] heeft dit op zitting bevestigd. Op het moment van de verkoop wist verdachte dat het slecht ging met de onderneming en dat onder die omstandigheden een faillissement voor de hand lag. Op grond hiervan heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude.
Ook feit 2 kan worden bewezen. Na het faillissement is verdachte zonder geldige reden weggebleven bij de curator en heeft zodoende niet de vereiste inlichtingen verstrekt. Dit heeft eraan bijgedragen dat de curator niet in staat is geweest de rechten en verplichtingen van de failliete onderneming CIS te bepalen en heeft vervolgens geleid tot benadeling van schuldeisers.
3.3
Het standpunt van verdachte
In tegenstelling tot hetgeen de curator zegt, is verdachte wel bij de curator geweest. Verdachte heeft hiermee dus aan de inlichtingenplicht voldaan. Dit kan worden nagegaan bij de receptie op het kantoor van de curator want die maken daar een aantekening van. Verdachte deed vanuit Polen de boekhouding, hij maakte de facturen op, die hij eens in de zoveel tijd naar [medeverdachte 1] in Nederland bracht.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak van feit 1, primair
De rechtbank overweegt dat voorop staat dat onder handelen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ als bedoeld in artikel 341 en 343 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan handelen met het opzet de rechten van de schuldeisers te verkorten. Onder dit opzet is ook het voorwaardelijk opzet begrepen.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het verkorten van de rechten van schuldeisers. Uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat verdachte [medeverdachte 1] op een advertentie van [medeverdachte 4] in de Telegraaf heeft gewezen. [medeverdachte 4] adviseerde partijen bij aandelenoverdrachten ten aanzien van vennootschappen die in zwaar weer verkeerden en bemiddelde bij de aandelenoverdracht. Zo ook in deze zaak. Op 4 februari 2010 heeft [medeverdachte 1] het bedrijf, waarvan verdachte medebestuurder was, met een schuld van ruim € 21.000,- overgedragen aan een voor hem, [medeverdachte 1] , onbekend persoon voor een bedrag van 1 euro. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij deze aandelenoverdracht - en dus wetenschap had van de koopsom dan wel van het verzuim administratie over te dragen - en ook is niet gebleken dat verdachte kennis had van de persoon van de koper en diens rol als katvanger. Het enkele feit dat een administratie onvoldoende is gevoerd, levert niet zonder meer de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers op. Verdachte zal van het primaire feit dus worden vrijgesproken.
3.4.2
Waardering van het bewijs
Feit 1 subsidiair en feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen wel kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige bankbreuk en niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht. Zij overweegt het volgende.
Elke ondernemer heeft een verplichting om administratie te voeren, te bewaren en tevoorschijn te brengen. Degenen die aan deze administratieve verplichtingen zijn onderworpen worden geacht te weten dat de administratie een leidraad is voor financieel verantwoord handelen en dat als de curator in het faillissement niet kan beschikken over een deugdelijke administratie dit kan strekken tot benadeling van de faillissementsschuldeisers. Immers, zonder deugdelijke administratie kan de curator zich geen beeld vormen van de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming en van de gang van zaken binnen die onderneming voorafgaand aan het faillissement. In de aangifte is door de curator vermeld dat verdachte weliswaar een afspraak heeft gemaakt voor een gesprek, maar dat hij deze niet is nagekomen. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat dit niet klopt en dat hij wel op het kantoor van de curator is geweest en dat hij daar aan de balie heeft gestaan. Ook al zou worden uitgegaan van deze verklaring, de aangifte van de curator biedt enigszins steun voor de stelling dat er contact met verdachte is geweest, dan nog is daarmee niet komen vast te staan dat er een gesprek heeft plaatsgevonden met de curator waarin verdachte de curator alle noodzakelijke inlichtingen heeft gegeven. Dat een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden stelt verdachte ook niet. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak tot het horen van getuigen over een eventueel bezoek van verdachte aan het kantoor van de curator, zoals (voorwaardelijk) gevraagd door de verdediging. Uit de aangifte blijkt ook dat er geen administratie door verdachte aan de curator is overhandigd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van deze aangifte. Verdachte was als oud-bestuurder mede verantwoordelijk voor overdracht van de administratie en heeft zich dus niet gehouden aan deze wettelijke verplichting.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onderdeel medeplegen omdat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Er lijkt veeleer sprake te zijn van een gebrek aan samenwerking.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
het aan hem, verdachte, als (voormalig) bestuurder van een rechtspersoon, te weten CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V.] ), die bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 18 januari 2011 in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 1 januari 2009 tot en met 13 december 2013 in Nederland, te wijten was dat aan de in artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet is voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd is/was, en/of de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat werden te voorschijn gebracht, immers heeft verdachte als (voormalig) bestuurder van voornoemde rechtspersoon
- geen (volledige) (deugdelijke) (bedrijfs)administratie gevoerd, in elk geval de administratie van voornoemde rechtspersoon niet zodanig gevoerd dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van voornoemde rechtspersoon konden worden gekend, en;
- niet de (gehele) administratie van voornoemde rechtspersoon bewaard, en;
- niet de (gehele) administratie van voornoemde rechtspersoon (op verzoek van de curator) aan de curator in het faillissement uitgeleverd en/of ter beschikking gesteld;
ten aanzien van feit 2:
hij, in de periode van 18 januari 2011 tot en met 13 december 2013 in Nederland, als (voormalig) bestuurder van een rechtspersoon te weten CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V.] ), die bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 18 januari 2011 in staat van faillissement is verklaard, en wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, immers heeft hij niet voldaan aan de verzoeken van de, door de rechter aangewezen, curator in dit faillissement om inlichtingen en/of (een of meerdere stukken en/of de gehele) administratie van CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V.] ) te verstrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1, primair, en feit 2 moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren. Bij het formuleren van de eis is rekening gehouden met de leeftijd van verdachte, met het feit dat hij een first offender is en dat het relatief oude feiten zijn.
7.2.
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft verzocht de strafeis van de officier van justitie te matigen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich als oud bestuurder van CIS schuldig gemaakt aan eenvoudige bankbreuk en het schenden van de inlichtingenplicht na faillissement doordat verdachte zich niet heeft gehouden aan de hem wettelijk opgedragen plicht een volledige en deugdelijke administratie te voeren, te bewaren en over te leggen aan de curator. Door het ontbreken van een volledige administratie heeft verdachte de curator de mogelijkheid ontnomen te controleren wat er met het geld en/of vermogen van het bedrijf van verdachte is gebeurd. Hiermee zijn de schuldeisers in een ongunstige positie gebracht. Omdat de vennootschap voor de overdracht al te kampen had met schulden en omdat door een gebrek aan administratie niet meer is vast te stellen hoe hoog de schulden waren en/of welke schulden er nadien zijn bijgekomen en of de vennootschap ook vorderingen had op derden (of op (voormalig) bestuurders), is niet vast te stellen hoe hoog het benadelingsbedrag exact is geweest. Verder heeft verdachte het met zijn handelen het voor de curator onmogelijk gemaakt om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen.
Uit het strafblad van verdachte van 14 februari 2019 is gebleken dat hij zich in de afgelopen vijf jaar niet heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten en dat hij na het plegen van de onderhavige feiten een keer is veroordeeld voor rijden onder invloed.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de gepleegde feiten van lang geleden zijn. In dit soort zaken worden taakstraffen opgelegd van tussen de 120 uur en 160 uur. Rekening houdend met het tijdsverloop, de rol en ter terechtzitting naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals zijn leeftijd, ziet de rechtbank aanleiding om een taakstraf op te leggen die wat betreft de duur lager ligt dan de hiervoor genoemde bandbreedte, te weten een taakstraf van 100 uur.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 194 en 342 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn van toepassing zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1, primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
eenvoudige bankbreuk;
ten aanzien van feit 2:
als bestuurder van een in staat van faillissement verklaarde rechtspersoon wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden wegblijven en weigeren de vereiste inlichtingen te geven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2019.