ECLI:NL:RBAMS:2019:3768

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
13/993044-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rol van een notaris in ongebruikelijke transacties en de gevolgen van het nalaten van meldingen volgens de Wwft

Op 27 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een kandidaat-notaris, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het niet melden van ongebruikelijke transacties in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij wetenschap had van de criminele activiteiten van de organisatie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deelname aan de criminele organisatie, maar oordeelde dat hij wel had nagelaten om zes ongebruikelijke transacties te melden. De verdachte had in de periode van 2 december 2013 tot en met 22 januari 2016 als notaris verschillende aandelenoverdrachten gepasseerd, waarbij telkens dezelfde partijen betrokken waren. De rechtbank concludeerde dat verdachte op basis van de Wwft verplicht was om verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te melden. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de ingrijpende gevolgen voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993044-16
Datum uitspraak: 27 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , wonende op het adres [woonadres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 18 maart 2019, 21 maart 2019, 28 maart 2019 en 27 mei 2019. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna: officier van justitie), mrs. F. Bahadin en M. Boerlage, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. H. Sytema en C.M.H. van Vliet, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
1. deelname aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2016 welke organisatie tot oogmerk had het plegen van onder andere de misdrijven faillissementsfraude, het onjuist doen van belastingaangiften, witwassen en het overtreden van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (hierna: Wwft);
2. het overtreden van de Wwft door als kandidaat-notaris na te laten verscherpt cliëntenonderzoek te doen (primair) dan wel daaraan feitelijk leiding te hebben gegeven (subsidiair) in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016;
3. het overtreden van de Wwft in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 door als kandidaat-notaris ongebruikelijke transacties niet te melden aan de Financiële inlichtingen eenheid nadat het ongebruikelijke karakter van een aantal aandelenoverdrachten hem bekend was geworden (primair), dan wel dat verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven (subsidiair).
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Voorvragen

Onder feit 1, de criminele organisatie, is onder meer in algemene bewoordingen tenlastegelegd dat deze tot oogmerk zou hebben gehad het plegen van valsheid in geschrift, het plegen van valsheid in een authentieke akte en het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften. Het dossier, dat 25 ordners bevat, omvat een klein hoofdstuk waarin anderhalve pagina is gewijd aan de criminele organisatie. In algemene bewoordingen wordt daarin aangegeven dat de misdadige organisatie tot oogmerk heeft gehad het plegen van faillissementsfraude, oplichting, witwassen en het plegen van de Wwft-feiten. De misdrijven genoemd in het derde, vierde en vijfde gedachtestreepje op de tenlastelegging – het plegen van valsheid in geschrift, het plegen van valsheid in een authentieke akte en het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften – worden hierin genoemd noch toegelicht. Uit de wijze waarop het dossier is samengesteld en de inhoud van het dossier valt dan ook naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk af te leiden welke feitelijke gedragingen verdachte in het kader van de criminele organisatie worden verweten ten aanzien van die misdrijven. De tenlastelegging voldoet dus ten aanzien van het derde, vierde en vijfde gedachtestreepje niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van die gedachtestreepjes partieel nietig verklaren.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank reeds beslist dat de tenlastelegging met betrekking tot feit 2 primair en subsidiair nietig is voor zover betreft de woorden “onder meer”.
Voor het overige is de dagvaarding geldig, is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en is de officier van justitie ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Bij de FIOD is het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude ondergebracht. Alle meldingen van curatoren met betrekking tot mogelijk gepleegde faillissementsfraude worden bij dat meldpunt geregistreerd. Een taak van het meldpunt is om veelplegers van faillissementsfraude in beeld te krijgen. Bij het behandelen van binnenkomende fraudesignalen werd steeds vaker geconstateerd dat er personen zijn die beroepsmatig hun werk maken van het begeleiden van vennootschappen naar een faillissement waarbij er uiteindelijk veelal sprake is van faillissementsfraude. Ten behoeve van de aanpak van deze veelplegers is een onderzoek gestart. Aan de hand van informatie van de curatoren van de failliete ondernemingen bleek het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) hield zich bezig met het aantrekken en verkopen van slecht lopende ondernemingen. Bestuurders van deze slecht lopende ondernemingen zijn via via of door een krantenadvertentie bij [medeverdachte 1] terecht gekomen. [medeverdachte 1] beloofde hen te helpen van de noodlijdende ondernemingen af te komen. De eigenaren/bestuurders van die vennootschappen betaalden aan [medeverdachte 1] een bedrag om de overdracht van hun bedrijf met schulden te regelen. [medeverdachte 1] ging vervolgens aan de slag om te kijken of hij de vennootschap over kon doen aan een tussenpersoon of dat hij de vennootschap rechtstreeks op naam van een ander, de zogenoemde katvanger, liet zetten. De katvanger kreeg hiervoor een vergoeding.
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van een aantal vaste personen/kopers, nader aangeduid als katvangers, waaronder medeverdachten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Aandelen van een vennootschap werden in de meeste gevallen door hen overgenomen voor 1 euro. De katvanger nam daarmee tevens de aanwezige schulden in de onderneming over. Vervolgens gingen de ondernemingen kort na de verkoop failliet of werden bij de Kamer van Koophandel ontbonden via een zogenaamde turboliquidatie. De curator van de failliete onderneming kreeg geen dan wel zeer moeizaam contact met de katvanger en een administratie werd niet of nauwelijks aan de curator uitgeleverd. De voormalig bestuurders verklaarden de administratie met de onderneming te hebben overgedragen aan de nieuwe bestuurder, de katvanger. Hierdoor werd het voor de curator onmogelijk om de rechten en verplichtingen van de failliet vast te stellen waardoor de crediteuren werden benadeeld.
Voor deze werkwijze was de medewerking van notarissen vereist. De aktes van de aandelenoverdrachten moesten immers bij een notaris worden gepasseerd. In het onderzoek zijn drie notarissen naar voren gekomen die betrokken waren bij deze aandelenoverdrachten, waaronder verdachte.
De notarissen worden er door het Openbaar Ministerie van beschuldigd dat zij, door geen verscherpt cliëntenonderzoek te doen en deze ongebruikelijke transacties niet te melden, het mogelijk maakten dat faillissementsfraude kon worden gepleegd. Daardoor zouden zij volgens het Openbaar Ministerie bovendien hebben deelgenomen aan een criminele organisatie.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De primair tenlastegelegde feiten onder 2 en 3 kunnen worden bewezen. Verdachte had op grond van Wwft verscherpt onderzoek moeten doen naar de betrokkenen bij de tenlastegelegde transacties en hij had deze transacties moeten melden als ongebruikelijke transacties.
Uit het dossier volgt dat door verdachte in de tenlastegelegde periode tenminste 15 aandelenoverdrachten zijn gepasseerd waarin een duidelijk patroon zichtbaar is: de aandelen worden voor 1 euro overgedragen aan de koper, een katvanger, waarbij telkens om volstrekt onduidelijke redenen de schuld in de rechtspersoon door de koper wordt overgenomen. Bij 12 van de leveringen gaat het om katvanger [medeverdachte 3] . Daarnaast wordt twee keer een rechtspersoon overgedragen aan [medeverdachte 2] . Bij een groot deel van de transacties heeft [medeverdachte 1] een bemiddelende rol gespeeld. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte zonder vragen te stellen op verzoek van onder andere [medeverdachte 1] aktes van aandelenoverdrachten opmaakte en passeerde. Hij ging hierbij uit van de verklaring van de verkoper, terwijl de omstandigheden toch telkens vragen opriepen op basis waarvan aanvullende vragen hadden moeten worden gesteld. Van een notaris mag worden verwacht dat hij juist doorvraagt en zijn maatschappelijke taak vervult. Dat doorvragen lag hier voor de hand. Ten aanzien van de transacties met [medeverdachte 3] was immers sprake van een patroon: het ging veelal om overdrachten waarbij bedrijven met schulden voor 1 euro werden verkocht en kort daarna werden ontbonden dan wel failliet werden verklaard. [medeverdachte 3] was via [medeverdachte 1] bij verdachte gekomen, verdachte kon namelijk, zo stelde [medeverdachte 3] , snel een akte van aandelenoverdracht passeren. Dat verdachte snel aktes passeerde wordt bevestigd door [medeverdachte 1] . Dat verdachte weinig aandacht had voor zijn onderzoeksplicht blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 3] dat verdachte nooit heeft gevraagd waarom [medeverdachte 3] zoveel B.V.’s overnam en wat hij met de bedrijven ging doen. Opvallend is ook dat verdachte op zitting heeft verklaard dat de activiteiten in de B.V.’s die werden overgenomen, door de kopers zouden worden voortgezet. Daarnaast stelt verdachte dat hij een melding ongebruikelijke transactie heeft gedaan met betrekking tot [medeverdachte 3] waaruit blijkt dat hij toch ernstige vragen moet hebben gehad over de rechtmatigheid van de transacties met [medeverdachte 3] . Verdachte had dus voorafgaand aan de tenlastegelegde aandelenoverdrachten, met uitzondering van MHB Import en Export B.V., verscherpt cliëntenonderzoek moeten doen, hetgeen niet is gebeurd. Dit verscherpt cliëntenonderzoek had ertoe moeten leiden dat transacties werden geweigerd en in ieder geval dat de transacties werden gemeld. Aangezien verdachte notaris was, was hij zelf verplicht deze melding te doen.
Door het nalaten van dit onderzoek en het niet doen van meldingen heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan feit 1. Uit het feit dat verdachten zich, weliswaar in wisselende samenstelling, maar in de kern met dezelfde mensen en met dezelfde modus operandi, bezighielden met de aan- en verkoop van vennootschappen om daarmee strafbare feiten te plegen, blijkt dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband. In de kern waren er twee samenwerkingsverbanden en voor beide samenwerkingsverbanden waren een paar personen onontbeerlijk. Er was een organisator van de aan- en verkoop, een (kandidaat-) notaris die voor de formele overdracht kon zorgen en een katvanger die bereid was de rechtspersoon op zijn of haar naam te zetten. De zaken die door [medeverdachte 1] bij verdachte werden aangebracht, werden door verdachte onderzocht. Dit onderzoek was niet afdoende. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] waren immers bekende beroepsfraudeurs. De bedrijven hadden schulden en gingen kort na de aandelenoverdracht bijna allemaal failliet of werden ontbonden. Keer op keer kwam [medeverdachte 1] met nieuwe ondernemingen bij verdachte en keer op keer deed verdachte nauwelijks onderzoek naar [medeverdachte 1] , die de kopers aanbracht, laat staan naar de kopers zelf, terwijl nader onderzoek naar de kopers op basis van hun achtergrond gerechtvaardigd was. Verdachte moet hebben geweten dat hij met beroepsfraudeurs te maken had, of hij wilde het niet weten. Verdachte wist dat er schulden in de B.V.’s zaten die werden overgenomen, maar hij vond dat de verantwoordelijkheid van de koper. Ook bekommerde hij zich niet om de schuldeisers die zodoende werden benadeeld. Het was zijn taak als notaris om onderzoek te doen naar de financiële positie van de ondernemingen alsmede die van de koper en naar hun motieven voor de overname. Dit heeft hij niet gedaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient van feit 1 te worden vrijgesproken. Er is immers geen bewijsmiddel waaruit volgt dat verdachte wetenschap heeft gehad van het oogmerk van een organisatie tot het plegen van misdrijven. Zo zijn er volstrekt legitieme redenen te bedenken om B.V.’s waarin alleen maar schulden zitten, voor 1 euro te verkopen. En dat verdachte zou hebben geweten dat er alleen maar schulden in de B.V.’s zaten, is in dit verband volstrekt irrelevant. Datzelfde geldt voor de suggestie dat schuldeisers zouden worden benadeeld. Immers, de schuldpositie van de B.V.’s veranderde niet door de aandelenoverdrachten en dat een ander dan de vorige eigenaar de aandelen gaat bezitten verandert op zich ook niets aan de verhaalspositie.
Voorts dient verdachte van feit 2 te worden vrijgesproken. De regelgeving zoals geldend in de tenlastegelegde periode en die specifiek voor notarissen was geschreven gaf verdachte immers geen aanleiding om een verscherpt cliëntenonderzoek te doen. Bij het type transactie waarbij een verhoogd risico op witwassen geldt, stond in die periode de 1 eurotransactie als voorbeeld immers nog niet specifiek genoemd. Voorzover hij wel verscherpt cliëntenonderzoek had moeten doen, was dit vormvrij. Het is een open norm. De Wwft verplicht tot het instellen van verscherpt cliëntenonderzoek als daartoe aanleiding is. De Wwft zegt niets over de mate/omvang van het verscherpt cliëntenonderzoek waar het gaat om de beoordeling van de transactie. In de Wwft staat niet beschreven welke acties de notaris moet verrichten. Verdachte heeft uitgebreid verklaard wat hij wel heeft gedaan. Hij heeft gesprekken gevoerd, hij heeft telkens registers geraadpleegd: GBA, FIS, insolventieregisters, paspoortscans. Daarnaast is de koper altijd aanwezig geweest bij de overdracht en op Google was ten aanzien van die kopers niets te vinden. Er was altijd een administratiekantoor bekend en er waren altijd jaarrekeningen aanwezig. De notaris moet in het kader van het cliëntenonderzoek steeds in het vizier hebben of een cliënt bezig is met witwassen of financiering van terrorisme. De officier van justitie legt niet uit in hoeverre de notaris in deze casus op het moment van het passeren van de aktes moest bevroeden dat de cliënt zich mogelijk schuldig maakte aan witwassen.
Tot slot dient verdachte van feit 3 te worden vrijgesproken. De nagelaten handelingen zoals tenlastegelegd betreffen geen verplichtingen uit de wet- of regelgeving. De notaris moet motiveren welke acties hij heeft ondernomen om te voldoen aan de verplichting tot het uitvoeren van cliëntenonderzoek. Daarnaast moet hij zelf motiveren waarom hij geen melding ongebruikelijke transactie heeft gedaan. De enkele transacties op zichzelf beschouwd hebben geen aanleiding gegeven om deze aan te merken als ongebruikelijk. Verdachte heeft daar gezien de destijds geldende regelgeving ook een juiste afweging in gemaakt. Dat laat onverlet dat hij op een gegeven moment de frequentie van soortgelijke transacties in onderlinge samenhang bezien, als ongebruikelijk heeft aangemerkt. Verdachte heeft toen een melding gedaan met betrekking tot [medeverdachte 3] .
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraken
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Onder een organisatie als bedoeld in dit artikel moet worden verstaan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en continuïteit tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Hoewel het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die behoren tot de organisatie, moet een deelnemer, om tot de organisatie te behoren, wel een aandeel hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel die gedragingen ondersteunen. Niet is vereist dat een deelnemer de door de organisatie beoogde misdrijven heeft uitgevoerd of opzet op die misdrijven had. Wel is opzet (in onvoorwaardelijke zin) vereist voor de wetenschap van de deelnemer dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten en omstandigheden die volgen uit het dossier onvoldoende redengevend voor de conclusie dat verdachte concrete wetenschap had van de veronderstelde criminele organisatie en (voorwaardelijk) opzet had op het oogmerk van deze organisatie om misdrijven te plegen, en dus voor de conclusie dat hij aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen. Weliswaar was verdachte in de persoon van notaris als schakel onmisbaar in de keten -verdachte was immers nodig om de aandelenoverdrachten te passeren - en weliswaar volgt uit het dossier dat verdachte met een aantal medeverdachten contacten heeft onderhouden, dat tezamen is echter onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte nauw met medeverdachten heeft samengewerkt met het doel en in de wetenschap dat misdrijven zouden worden gepleegd, waaronder faillissementsfraude en witwassen.
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van feit 1.
MHB Import en Export B.V.
Verdachte wordt vrijgesproken van de beschuldigingen onder feit 2 en 3 ten aanzien van de aandelenoverdracht van MHB Import en Export B.V., omdat uit het dossier blijkt dat verdachte bij deze overdracht geen betrokkenheid heeft gehad.
De transacties waarop de beschuldigingen zien betreffen dan nog de volgende aandelenoverdrachten:
- [naam B.V. 1] op 2 december 2013;
- [naam B.V. 2] op 20 december 2013;
- Woon Oulet Lelystad B.V. op 20 januari 2015;
- [naam B.V. 4] op 20 januari 2015;
- GVS Europe B.V. op 16 februari 2015;
- Centira B.V. op 22 januari 2016.
Feit 2
Op grond van artikel 3, eerste lid, Wwft (oud) zijn instellingen verplicht cliëntenonderzoek te verrichten. Het onderzoek moet er – blijkens het tweede lid van genoemd artikel – onder meer toe leiden dat:
a. de identiteit van de cliënt wordt vastgesteld en diens gegevens worden geverifieerd;
b. in voorkomend geval, de identiteit van een uiteindelijke begunstigde wordt vastgesteld
en op risico gebaseerde wijze wordt geverifieerd c.q. indien het rechtspersonen, trusts
en soortgelijke juridische constructies betreft – op risico gebaseerde wijze inzicht
wordt verworven in diens eigendom en zeggenschapsstructuur;
c. informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie wordt vastgesteld;
d. voor zover mogelijk, een voortdurende controle op de zakelijke relatie wordt verricht,
met inbegrip van een nauwlettend toezicht op de tijdens de gehele duur van deze relatie
verrichte transacties.
Kort gezegd betekent het bovenstaande dat de wetgever uitgaat van een beoordeling
(risicoclassificatie) door de instelling waarbij in sommige gevallen volstaan kan worden
met de vier maatregelen van artikel 3, eerste lid, Wwft (oud). In het eerste lid van artikel 8 Wwft (oud) wordt bepaald dat een instelling aanvullende maatregelen moet treffen in geval van verhoogd risico, het zogenaamde verscherpt cliëntenonderzoek. Uitgangspunt is dat de instelling op grond van haar eigen risicoanalyse moet beoordelen of een bepaalde zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering meebrengt. Het cliëntenonderzoek dient dus op een risicogeoriënteerde wijze te worden aangepakt, op basis van de risico’s die samenhangen met (de combinatie van) de cliënt, de zakelijke relatie, de transactie of het product: de ‘principle-based’ benadering. Voorgeschreven is tot welk resultaat het onderzoek moet leiden. Namelijk tot het deugdelijk verifiëren van de identiteit van de cliënt. Niet is voorgeschreven hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte regelmatig betrokken is geweest bij het passeren van aktes van aandelenoverdrachten waaronder die van de rechtspersonen die in de tenlastelegging staan vermeld. Bij veel van deze aandelenoverdrachten was [medeverdachte 1] betrokken, bijvoorbeeld bij Centira B.V., Woon Outlet Lelystad B.V., [naam B.V. 4] en [naam B.V. 2] [medeverdachte 1] trad op als tussenpersoon, aldus verdachte, die klanten en stukken aanleverde voor met name aandelenoverdrachten. Hij was geen partij bij de overdracht en daarom heeft verdachte naar [medeverdachte 1] geen onderzoek gedaan. De aandelen van de rechtspersoon werden voor 1 euro verkocht aan een koper met overname van de aanwezige schulden in de rechtspersoon. Een aantal personen, zoals [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , trad vaker op als koper. Verdachte heeft over het overnamebedrag van 1 euro verklaard dat dit een afspraak tussen partijen was, die werd vastgesteld aan de hand van de overnamebalans. Bij elke transactie werd gevraagd, anders dan door [medeverdachte 3] bij de FIOD is verklaard, naar het doel van de aandelenoverdrachten en volgens verdachte was dit altijd om met het bedrijf verder te gaan. Verdachte was er naar eigen zeggen niet van op de hoogte dat de bedrijven na de aandelenoverdrachten failliet zouden gaan of zouden worden ontbonden.
Uit het dossier is gebleken dat onderzoek op internet naar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heeft uitgewezen dat voor een ieder op eenvoudige wijze was vast te stellen dat deze personen al langere tijd in verband konden worden gebracht met meerdere faillissementen.
Bij de FIOD en ter zitting heeft verdachte verklaard welk onderzoek hij heeft verricht voordat hij overging tot het passeren van de akte. Nadat een dossier is aangemaakt deed verdachte het nodige onderzoek in diverse registers waaronder het bevolkingsregister, het faillissementsregister, het curatele register en het insolventieregister. Ook werd gekeken in het register van de Kamer van Koophandel, werd de identiteit van de partijen gecontroleerd, er werden jaarrekeningen opgevraagd en er werd in het GBA gecontroleerd of en waar partijen een woonadres hadden en of hierop (andere) bedrijven stonden ingeschreven. Mocht het onderbuikgevoel daar aanleiding toe geven dan werd ook nog gebruik gemaakt van Google. Het resultaat van het onderzoek gaf telkens geen aanleiding om verscherpt onderzoek te doen dan wel argwaan te krijgen, aldus verdachte.
[medeverdachte 3] heeft bij de FIOD verklaard dat hij zich bij de notaris wel eens heeft gelegitimeerd en dat als hij later nog eens bij die notaris terug kwam voor een aandelenoverdracht hij zich niet meer hoefde te legitimeren. Verdachte betwist dit. Ook zou verdachte hem nooit hebben gevraagd waarom hij zoveel B.V.’s overnam en wat hij met die bedrijven ging doen. Ook dit betwist verdachte.
De rechtbank overweegt dat er aanleiding bestond om ten aanzien van de betrokkenen bij de onderhavige transacties een verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten. Er was immers in een korte periode telkens sprake van dezelfde koper(s) die veelal door dezelfde tussenpersoon werden aangebracht en die beiden in verband konden worden gebracht met meerdere faillissementen. Daarnaast werden de rechtspersonen in de meeste gevallen voor 1 euro overgenomen terwijl geen administratie voorhanden was aan de hand waarvan die koopsom kon worden beoordeeld, en hadden ze steeds andere doelomschrijvingen die niet pasten bij de beroepsuitoefening van de koper(s), die bovendien niet steeds woonachtig waren in het werkgebied van de notaris.
Verdachte onderkent dat verscherpt cliëntenonderzoek noodzakelijk was, maar heeft verklaard dat hij telkens aan die verplichting heeft voldaan. Hij heeft betrokkenen gegoogeld en hij heeft bij alle transacties de laatste jaarrekeningen opgevraagd en opgenomen in de akte, aldus verdachte. Verder heeft hij alle vereiste recherches gedaan. Ter onderbouwing hiervan heeft verdachte ter zitting een bijlage overgelegd waarin de recherches zijn opgenomen die door hem zijn uitgevoerd ten aanzien van tenlastegelegde transacties. Het strafdossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat verdachte geen verscherpt cliëntenonderzoek heeft uitgevoerd. Het dossier bevat immers onvoldoende concrete informatie - bijvoorbeeld uit de notarisdossiers - over welk onderzoek er door verdachte wel, en welk onderzoek er door verdachte niet is uitgevoerd dat wel uitgevoerd had moeten worden. Nu niet kan worden bewezen dat verdachte geen verscherpt cliëntenonderzoek heeft verricht zal hij van feit 2 worden vrijgesproken.
4.4.2
Het oordeel over feit 3
Op grond van artikel 16 van de Wwft (oud), is een instelling verplicht om een transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties te melden. Onverwijld houdt in dat zo snel als mogelijk moet worden gemeld nadat een voldoende zorgvuldige afweging is gemaakt of een transactie als ongebruikelijk moet worden beschouwd. In de formulering van deze verplichting wordt rekening gehouden met de situatie dat de instelling eerst na langere tijd het ongebruikelijke karakter van een transactie ontdekt. Het is immers voorstelbaar, dat naar aanleiding van een reeks aan transacties van een bepaalde cliënt de instelling tot het vermoeden komt dat de handelswijze van de cliënt mogelijk samenhangt met witwassen of het financieren van terrorisme. Pas dan zal de eerder verrichte transactie ook in een ander daglicht komen te staan, en moet vervolgens alsnog onverwijld worden gemeld.
Instelling in de zin van de Wwft
De eerste vraag die voorligt is wie is aan te merken als ‘instelling’ in de zin van de Wwft: verdachte (waarvan is uitgegaan in het onder 3 primair tenlastegelegde), dan wel Coöperatieve Vereniging SBS Legal U.A. (zoals subsidiair tenlastegelegd).
In artikel 1 van de Wwft (oud) wordt onder instelling onder meer verstaan de natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris zelfstandig onafhankelijk advies geeft of bijstand verleent in een aantal specifieke situaties. Verdachte oefende de notarispraktijk uit via de Coöperatieve Vereniging SBS Legal U.A. Hij kan daarom niet in persoon worden aangemerkt als een instelling. Om die reden wordt verdachte vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde.
De tweede vraag die voorligt, is of Coöperatieve Vereniging SBS Legal U.A. in het kader van de werkzaamheden die verdachte als notaris verrichtte bij de aandelenoverdrachten kan worden aangemerkt als een ‘instelling’ in de zin van de Wwft. Waren die werkzaamheden, gezien de aard en toestand van de vennootschappen waarvan de aandelen werden overgedragen, zo’n specifieke situatie als bedoeld in artikel 1 van de Wwft (oud)?
Uit artikel 1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 12, onder d van de Wwft zoals deze luidde tot 1 april 2016 volgt dat een (kandidaat-) notaris een ‘instelling’ is als deze advies geeft of bijstand verleent bij het aan- of verkopen van een onderneming of het overnemen van een onderneming. Op 1 april 2016 is dit artikel in die zin gewijzigd dat aan dit artikel is toegevoegd dat een (kandidaat-) notaris een instelling is als deze advies geeft of bijstand verleent bij het aan- of verkopen van
aandelenin een onderneming. In de Memorie van Toelichting is over deze toevoeging het volgende opgenomen:
“Ook wordt voorgesteld om naast aan- of verkopen ook de aandelenoverdracht expliciet te benoemen en om niet meer alleen te verwijzen naar een onderneming, maar om een uitgebreidere beschrijving te gebruiken, geënt op de beschrijving die ook in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 12, onder c wordt gebruikt: ondernemingen, vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het al dan niet drijven van een onderneming is daardoor niet meer in alle gevallen een bepalend element. Dat is bijvoorbeeld relevant bij vastgoedvennootschappen, die vaak als belegging worden gehouden en die niet altijd zelfstandig een onderneming drijven.” [1]
De rechtbank gaat bij de beantwoording van de tweede vraag uit van de wetstekst zoals deze luidde tot 1 april 2016, omdat de tenlastegelegde transacties allemaal voor 1 april 2016 hebben plaatsgevonden. Bij de tenlastegelegde transacties ging het telkens om aandelenoverdrachten waarbij honderd procent van de aandelen in de onderneming werden overgedragen aan een ander en waarbij telkens sprake was van een bestuurswissel. Bovendien hadden in de vennootschappen activiteiten plaatsgevonden en konden opnieuw activiteiten worden ondernomen; de vennootschappen moesten in ieder geval nog worden afgewikkeld. Gebleken is dat dit laatste enige tijd na de aandelenoverdrachten ook plaatsvond door een faillissement of een ontbinding, Ten tijde van de aandelenoverdrachten waren het dus nog steeds ‘ondernemingen’. Naar het oordeel van de rechtbank werden bij bovengenoemde transacties met het overdragen van alle aandelen dus ondernemingen overgedragen. Mede gelet op de toelichting van de wetgever vallen bovengenoemde aandelenoverdrachten daarom ook onder de omschrijving onder d vóór 1 april 2016. Dat een ‘aandelenoverdracht’ nog niet expliciet was opgenomen, doet daar niet aan af. Bij deze werkzaamheden is Coöperatieve Vereniging SBS Legal U.A. zodoende aan te merken als een instelling in de zin van de Wwft.
Meldplicht
In artikel 15, eerste lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/idd1ea41461880116fcbe9f7399a5ac3bc), van de Wwft (oud) is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur indicatoren worden vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. De verplichting tot het doen van een melding als bedoeld in artikel 16 van de Wwft (oud) bestaat niet alleen wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat sprake is van witwassen of het financieren van terrorisme. Artikel 16 van de Wwft (oud) heeft een (veel) ruimere strekking: iedere ongebruikelijke transactie moet worden gemeld. Zoals blijkt uit de Indicatorenlijst is daarvan reeds sprake als er aanleiding is te veronderstellen dat de transactie verband kan houden met witwassen of financiering van terrorisme. Daarvoor is een vermoeden reeds voldoende.
In de bijlage behorende bij het uitvoeringsbesluit bij de Wwft staat aangegeven dat vermoedelijke witwastransacties, transacties zijn waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. Hierbij gaat het om gevallen waarin de beroepsbeoefenaar vermoedt dat er iets niet in orde is met betrekking tot de transactie. Als hulpmiddel bij deze subjectieve indicator is een aantal richtlijnen opgesteld waarin situaties worden beschreven waarin de beroepsbeoefenaar alert dient te zijn op witwassen. Aan de hand van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden dient de beroepsbeoefenaar te beoordelen, of er aanleiding is om te veronderstellen dat de transactie verband kan houden met witwassen en melding gedaan dient te worden bij het meldpunt. Indien één van deze situaties zich voordoet, leidt dat niet automatisch tot de verplichting om te melden: het betreft aandachtspunten ter bewustwording van de mogelijkheid dat er wordt witgewassen. Als meerdere van de genoemde voorbeelden van toepassing zijn, kan dat wel een belangrijke aanwijzing zijn dat er sprake is van een ongebruikelijke transactie.
Het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) heeft in deze zaak ten aanzien van drie van de tenlastegelegde aandelenoverdrachten een analyse gemaakt en heeft de volgende subjectieve indicatoren genoemd.
Aandelen [naam B.V. 2] overgedragen op 20 december 2013 voor 1 euro via [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] bij verdachte als notaris.
- D2: Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering ongebruikelijk zijn;
- D10: Client verzoekt instelling mee te werken aan vermoedelijk paulianeuze transactie;
- D12: Transactie sluit niet aan bij het sociaal economisch profiel of leeftijd van de natuurlijke persoon of economisch profiel van de onderneming;
- D13: Dezelfde partijen verschijnen meerdere malen in verschillende transacties in een korte periode.
- E2: Aan- of verkopen tegen prijzen die beduidend afwijken van de marktprijzen;
- F3: De cliënt wenst een rechtspersoon of vennootschap op te richten of over te nemen met een twijfelachtige doelomschrijving of een doelomschrijving die geen relatie met diens normale beroep of bedrijfsuitoefening of diens overige activiteiten lijkt te hebben, dan wel met een doelomschrijving ter uitvoering waarvan een vergunning noodzakelijk is, terwijl daarvoor geen voor de instelling acceptabele verklaring gegeven kan worden;
- I1: De cliënt is niet woonachtig of werkzaam in het werkgebied van de betreffende notaris en behoort niet tot de cliëntenkring van de betreffende notaris, maakt gebruik van een de betreffende notaris onbekende tussenpersoon of schakelt de betreffende notaris in voor een dienst waarvoor een notaris uit de regio van een cliënt ingeschakeld had kunnen worden, een en ander terwijl daarvoor geen door de notaris acceptabele verklaring kan worden gegeven, bijvoorbeeld een specifieke expertise of deskundigheid;
- I2: cliënt is mogelijk een katvanger (een katvanger is een persoon die in de akte net als een stroman optreedt onder eigen naam).
Aandelen Woon Outlet Lelystad B.V. overgedragen op 20 januari 2015 voor 1 euro via [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] bij verdachte als notaris.
- D2: Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering ongebruikelijk zijn;
- D6: Transacties met van te voren kenbaar verlies;
- D10: Client verzoekt instelling mee te werken aan vermoedelijk Paulianeuze transactie;
- D12: Transactie sluit niet aan bij het sociaal economisch profiel of leeftijd van de natuurlijke persoon of economisch profiel van de onderneming;
- D13: Dezelfde partijen verschijnen meerdere malen in verschillende transacties in een korte periode;
- E2: Aan- of verkopen tegen prijzen die beduidend afwijken van de marktprijzen;
- F3: De cliënt wenst een rechtspersoon of vennootschap op te richten of over te nemen met een twijfelachtige doelomschrijving of een doelomschrijving die geen relatie met diens normale beroep of bedrijfsuitoefening of diens overige activiteiten lijkt te hebben, dan wel met een doelomschrijving ter uitvoering waarvan een vergunning noodzakelijk is, terwijl daarvoor geen voor de instelling acceptabele verklaring gegeven kan worden;
- I1: De cliënt is niet woonachtig of werkzaam in het werkgebied van de betreffende notaris en behoort niet tot de cliëntenkring van de betreffende notaris, maakt gebruik van een de betreffende notaris onbekende tussenpersoon of schakelt de betreffende notaris in voor een dienst waarvoor een notaris uit de regio van een cliënt ingeschakeld had kunnen worden, een en ander terwijl daarvoor geen door de notaris acceptabele verklaring kan worden gegeven, bijvoorbeeld een specifieke expertise of deskundigheid;
- I2: cliënt is mogelijk een katvanger (een katvanger is een persoon die in de akte net als een stroman optreedt onder eigen naam).
Aandelen Centira B.V. overgedragen op 22 januari 2016 voor 1 euro via [medeverdachte 1] aan [naam 1] bij verdachte als notaris.
- D2: Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering ongebruikelijk zijn;
- D10: Client verzoekt instelling mee te werken aan vermoedelijk paulianeuze transactie;
- D12: Transactie sluit niet aan bij het sociaal economisch profiel of leeftijd van de natuurlijke persoon of economisch profiel van de onderneming;
- E2: Aan- of verkopen tegen prijzen die beduidend afwijken van de marktprijzen;
- F3: De cliënt wenst een rechtspersoon of vennootschap op te richten of over te nemen met een twijfelachtige doelomschrijving of een doelomschrijving die geen relatie met diens normale beroep of bedrijfsuitoefening of diens overige activiteiten lijkt te hebben, dan wel met een doelomschrijving ter uitvoering waarvan een vergunning noodzakelijk is, terwijl daarvoor geen voor de instelling acceptabele verklaring gegeven kan worden;
- I1: De cliënt is niet woonachtig of werkzaam in het werkgebied van de betreffende notaris en behoort niet tot de cliëntenkring van de betreffende notaris, maakt gebruik van een de betreffende notaris onbekende tussenpersoon of schakelt de betreffende notaris in voor een dienst waarvoor een notaris uit de regio van een cliënt ingeschakeld had kunnen worden, een en ander terwijl daarvoor geen door de notaris acceptabele verklaring kan worden gegeven, bijvoorbeeld een specifieke expertise of deskundigheid;
- I2: cliënt is mogelijk een katvanger (een katvanger is een persoon die in de akte net als een stroman optreedt onder eigen naam).
Het dossier bevat voor de overige tenlastegelegde aandelenoverdrachten van de rechtspersonen GVS Europe B.V., [naam B.V. 1] en [naam B.V. 4] weliswaar geen analyse die is opgemaakt door het BFT, maar de rechtbank ziet ten aanzien van de aandelenoverdrachten van deze rechtspersonen zodanige paralellen met de geanalyseerde aandelenoverdrachten, dat zij tot de conclusie komt dat ook voor de aandelenoverdrachten van deze B.V.’s de eerder genoemde subjectieve indicatoren gelden. Zij overweegt hierover nog het volgende.
- De aandelen van GVS Europe B.V. zijn op 16 februari 2015 via [medeverdachte 1] overgedragen aan [naam 1] waarbij verdachte als notaris optrad. Bij deze aandelenoverdracht zijn dus dezelfde personen betrokken als bij de overdracht van Centira B.V. De eerder genoemde subjectieve indicatoren D2, F3, I1 en I2 zijn op deze transactie van toepassing.
- De aandelen van [naam B.V. 1] zijn op 2 december 2013 voor 1 euro met overname van schuld overgedragen aan [medeverdachte 3] waarbij verdachte als notaris is opgetreden. Verdachte heeft verklaard dat hij ten aanzien van [medeverdachte 3] op een gegeven moment, op 14 oktober 2015, een melding heeft gedaan van een ongebruikelijke transactie, wat maakt dat met terugwerkende kracht ook van deze aandelenoverdracht een melding ongebruikelijke transactie had moeten worden gedaan nu hierop in ieder geval ook de eerder genoemde subjectieve indicatoren D2, F3, I1 en I2 van toepassing zijn.
- De aandelen van [naam B.V. 4] zijn op 20 januari 2015 voor 1 euro via [medeverdachte 1] overgedragen aan [medeverdachte 2] waarbij verdachte als notaris is opgetreden. Deze aandelenoverdracht is op dezelfde dag gepasseerd als de aandelenoverdracht van Woon Outlet Lelystad B.V., waarbij tevens dezelfde personen waren betrokken, wat maakt dat dezelfde subjectieve indicatoren van toepassing zijn.
Uit het dossier en de bovengenoemde transacties volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een patroon. Een patroon omdat steeds dezelfde koper/katvanger/stroman via dezelfde tussenpersoon, soms in een korte periode, aandelen van noodlijdende vennootschappen overneemt, waarbij steeds sprake is van verschillende branches, tegen een bedrag van 1 euro en veelal met overname van schulden terwijl niet voldoende administratie aanwezig was om die koopsom te kunnen beoordelen.
Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat de transacties verband kunnen houden met witwassen. Ondanks deze indicatoren heeft verdachte geen aanleiding gezien melding te maken van de ongebruikelijke transacties, ook niet met terugwerkende kracht. Op verdachte rustte op grond van de Wwft echter wel de plicht om van deze transacties melding te maken bij de Financiële inlichtingen eenheid. Verdachte heeft dit nagelaten. Verdachte had niet alleen de transacties op zichzelf als ongebruikelijk moeten aanmerken op het moment dat de transacties werden verricht. Ook achteraf had hem het patroon moeten opvallen. Dit patroon is verdachte ook opgevallen, zoals hij heeft verklaard ten aanzien van [medeverdachte 3] . Verdachte heeft toen een melding gemaakt van een transactie op 14 oktober 2015, maar heeft nagelaten om de voorgaande transacties te melden, terwijl hij daartoe op grond van artikel 16 van de Wwft wel gehouden was.
Verdachte wordt dus veroordeeld voor feit 3 en wel voor het subsidiaire feit, nu in het kader van de Wwft de rechtspersoon SBS Legal U.A. is aan te merken als instelling omdat de notarispraktijk van verdachte wordt uitgeoefend via SBS Legal U.A. en verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van deze rechtspersoon.
Gelet op de data dat de eerste aandelenoverdracht (2 december 2013) en laatste aandelenoverdracht (22 januari 2016) hebben plaatsgevonden, wordt de bewezenverklaarde periode aangepast.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat
ten aanzien van feit 3, subsidiair:
Coöperatieve Vereniging SBS Legal U.A. in de periode van 2 december 2013 tot en met 22 januari 2016, in Nederland, telkens als notariskantoor zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig adviezen heeft gegeven of bijstand heeft verleend, bij het geheel of gedeeltelijk aan- of verkopen dan wel overnemen van een onderneming voor zover daardoor een persoon die niet als uiteindelijk belanghebbende van die onderneming kwalificeerde, uiteindelijk belanghebbende van die onderneming wordt (geldend van 1 januari 2013 tot en met 1 april 2016) telkens opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verrichte of voorgenomen ongebruikelijk transacties niet of niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de (voorgenomen) transacties bekend is geworden heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid, immers heeft Coöperatieve Vereniging SBS Legal U.A. telkens opzettelijk geen onverwijlde melding gedaan van de aandelenoverdracht van de ondernemingen Centira B.V., GVS Europe B.V., [naam B.V. 2] , [naam B.V. 1] , Woon Outlet en Senzi BV, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1, 2 primair en 3 primair moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Bij het bepalen van de strafmaat dient rekening te worden gehouden met het feit dat tegen verdachte een tweetal tuchtzaken hebben gediend en dat verdachte is geschorst en uit zijn ambt is gezet. Zowel het kantoor van verdachte als verdachte in persoon zijn failliet verklaard. Verdachte heeft van de tenlastegelegde aandelenoverdrachten bijna geen winst genoten, terwijl hij aan de andere kant alles kwijt is en zowel psychisch als financieel aan de grond zit. Tot slot dient rekening te worden gehouden met het feit dat de redelijke termijn met acht maanden is overschreden, wat verdisconteerd moet worden in de strafmaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft nagelaten om zes ongebruikelijke transacties als bedoeld in de WWFT te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Hij heeft door zijn handelen de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om in het verlengde daarvan maatregelen te nemen om witwassen van opbrengsten uit misdrijven tegen te gaan teneinde de integriteit van het financiële en economische stelsel te waarborgen. Notarissen hebben in dit kader een belangrijke rol als poortwachter. De rechtbank rekent verdachte deze feiten daarom zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte van 24 januari 2019 is gebleken dat hij zich in de afgelopen vijf jaar niet heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank ook het tijdsverloop van het strafproces in aanmerking genomen. Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. In de onderhavige zaak gaat de rechtbank uit van het moment waarop verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten 14 juni 2016. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 27 mei 2019 – ligt een periode die de redelijke termijn met ruim 11 maanden overschrijdt. Deze overschrijding is niet te wijten aan enig handelen van de verdediging. Daarom zal de rechtbank de straf overeenkomstig vaste jurisprudentie matigen.
Bij het bepalen van de strafmaat is ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en is rekening gehouden met ingrijpende gevolgen die deze zaak voor verdachte heeft gehad, zowel zakelijk als privé. Hij is immers zijn baan kwijt en de kans dat hij nog als notaris aan de slag kan schat de rechtbank in als klein.
De rechtbank komt tot een beduidend lagere straf dan geëist door de officier van justitie. Dat is mede ingegeven door een beperktere bewezenverklaring. Alles afwegend vindt de rechtbank dat het bewezenverklaarde zo ernstig is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel aangewezen is. De rechtbank ziet echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de hiervoor omschreven ingrijpende gevolgen van de hele kwestie voor verdachte, redenen om hiervan af te wijken en verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 16 van de Wwft.
Deze wettelijke voorschriften zijn van toepassing zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde partieel nietig.
Verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 3, subsidiair:
feitelijk leiding geven aan opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot
een taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren,met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen, en met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2019.

Voetnoten

1.