4.4Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Onder een organisatie als bedoeld in dit artikel moet worden verstaan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en continuïteit tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Hoewel het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die behoren tot de organisatie, moet een deelnemer, om tot de organisatie te behoren, wel een aandeel hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel die gedragingen ondersteunen. Niet is vereist dat een deelnemer de door de organisatie beoogde misdrijven heeft uitgevoerd of opzet op die misdrijven had. Wel is opzet (in onvoorwaardelijke zin) vereist voor de wetenschap van de deelnemer dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten en omstandigheden die volgen uit het dossier onvoldoende redengevend voor de conclusie dat verdachte concrete wetenschap had van de veronderstelde criminele organisatie en (voorwaardelijk) opzet had op het oogmerk van deze organisatie om misdrijven te plegen, en dus voor de conclusie dat hij aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen. Weliswaar was verdachte in de persoon van notaris als schakel onmisbaar in de keten - verdachte was immers nodig om de aandelenoverdrachten te passeren - maar dat is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat hij nauw met medeverdachten heeft samengewerkt met het doel en in de wetenschap dat misdrijven zouden worden gepleegd, waaronder faillissementsfraude en witwassen. Dit geldt te meer nu hij geen contacten onderhield met medeverdachten en bij het passeren van de aktes volledig vertrouwde op het voorwerk van zijn collega kandidaat-notaris [medeverdachte 4] .
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van feit 1.
Instelling in de zin van de Wwft
De vraag die voorligt is of (het kantoor van) verdachte bij de werkzaamheden die hij als notaris verrichtte bij de aandelenoverdrachten kan worden aangemerkt als een ‘instelling’ in de zin van de Wwft, gezien de aard en toestand van de vennootschappen waarvan de aandelen werden overgedragen.
Uit artikel 1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 12, onder d van de Wwft (oud) zoals deze luidde tot 1 april 2016 volgt dat een (kandidaat-)notaris een ‘instelling’ is als deze advies geeft of bijstand verleent bij het aan- of verkopen van een onderneming of het overnemen van een onderneming. Op 1 april 2016 is dit artikel in die zin gewijzigd dat aan dit artikel is toegevoegd dat een (kandidaat-)notaris een instelling is als deze advies geeft of bijstand verleent bij het aan- of verkopen van
aandelenin een onderneming. In de Memorie van Toelichting is over deze toevoeging het volgende opgenomen:
“Ook wordt voorgesteld om naast aan- of verkopen ook de aandelenoverdracht expliciet te benoemen en om niet meer alleen te verwijzen naar een onderneming, maar om een uitgebreidere beschrijving te gebruiken, geënt op de beschrijving die ook in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 12, onder c wordt gebruikt: ondernemingen, vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het al dan niet drijven van een onderneming is daardoor niet meer in alle gevallen een bepalend element. Dat is bijvoorbeeld relevant bij vastgoedvennootschappen, die vaak als belegging worden gehouden en die niet altijd zelfstandig een onderneming drijven.”
De transacties waarop de beschuldigingen zien betreffen de volgende aandelenoverdrachten:
- CIS Limitem B.V. op 4 februari 2010 en op 2 november 2010;
- Secuur Dienstverlening B.V. op 6 januari 2011;
- Achterhoek Steigerhout B.V. op 12 juni 2015;
- [naam B.V.] op 29 januari 2016;
- CH Daksystemen B.V. op 5 februari 2016.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de tenlastegelegde transacties vallen onder de omschrijving zoals deze luidde tot 1 april 2016, omdat de tenlastegelegde transacties allemaal voor 1 april 2016 hebben plaatsgevonden. Bij de tenlastegelegde transacties ging het telkens om aandelenoverdrachten waarbij honderd procent van de aandelen in de onderneming werden overgedragen aan een ander en waarbij telkens sprake was van een bestuurswissel. Bovendien hadden in de vennootschappen activiteiten plaatsgevonden en konden opnieuw activiteiten worden ondernomen; de vennootschappen moesten in ieder geval nog worden afgewikkeld. Gebleken is dat dit enige tijd na de aandelenoverdrachten ook plaatsvond door een faillissement of een ontbinding. Ten tijde van de aandelenoverdrachten waren het nog steeds ‘“ondernemingen”. Naar het oordeel van de rechtbank werden bij bovengenoemde transacties met het overdragen van alle aandelen dus ondernemingen overgedragen. Mede gelet op de toelichting van de wetgever vallen bovengenoemde aandelenoverdrachten daarom ook onder de omschrijving onder d vóór 1 april 2016. Dat een ‘aandelenoverdracht’ nog niet expliciet was opgenomen, doet daar niet aan af. Bij deze werkzaamheden is (het kantoor van) verdachte zodoende aan te merken als een instelling in de zin van de Wwft.
Cliëntenonderzoek en meldplicht
Op grond van artikel 3, eerste lid, Wwft (oud) zijn instellingen verplicht cliëntenonderzoek te verrichten. De wetgever gaat hierbij uit van een beoordeling (risicoclassificatie) door de instelling waarbij in sommige gevallen volstaan kan worden met de vier maatregelen van artikel 3, eerste lid, Wwft (oud). In het eerste lid van artikel 8 Wwft (oud) wordt bepaald dat een instelling aanvullende maatregelen moet treffen in geval van verhoogd risico, het zogenaamde verscherpt cliëntenonderzoek. Uitgangspunt is dat de instelling op grond van haar eigen risicoanalyse moet beoordelen of een bepaalde zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering meebrengt. Het cliëntenonderzoek dient dus op een risicogeoriënteerde wijze te worden aangepakt, op basis van de risico’s die samenhangen met (de combinatie van) de cliënt, de zakelijke relatie, de transactie of het product: de ‘principle-based’ benadering. Voorgeschreven is tot welk resultaat het onderzoek moet leiden, namelijk tot het deugdelijk verifiëren van de identiteit van de cliënt. Niet is voorgeschreven hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd.
Daarnaast is een notaris op grond van artikel 16 van de Wwft (oud) verplicht om een transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties te melden. In artikel 15, eerste lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/idd1ea41461880116fcbe9f7399a5ac3bc), van de Wwft (oud) is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur indicatoren worden vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. De verplichting tot het doen van een melding als bedoeld in artikel 16 van de Wwft (oud) bestaat niet alleen wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat sprake is van witwassen of het financieren van terrorisme. Artikel 16 van de Wwft (oud) heeft een (veel) ruimere strekking: iedere ongebruikelijke transactie moet worden gemeld. Zoals blijkt uit de Indicatorenlijst is daarvan reeds sprake als er aanleiding is te veronderstellen dat de transactie verband kan houden met witwassen of financiering van terrorisme. Daarvoor is een vermoeden reeds voldoende. De eerste subjectieve indicator verplicht een notaris een transactie als ongebruikelijk te melden indien er bij hem een vermoeden is ontstaan van witwassen. Als hulpmiddel bij de subjectieve indicator is een aantal richtlijnen opgesteld waarin situaties worden beschreven waarin de beroepsbeoefenaar alert dient te zijn op witwassen. Aan de hand van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden dient de beroepsbeoefenaar te beoordelen, of er aanleiding is om te veronderstellen dat de transactie verband kan houden met witwassen en melding gedaan dient te worden bij het meldpunt. Indien één van deze situaties zich voordoet, leidt dat niet automatisch tot de verplichting om te melden: het betreft aandachtspunten ter bewustwording van de mogelijkheid dat er wordt witgewassen. Als meerdere van de genoemde voorbeelden van toepassing zijn, kan dat wel een belangrijke aanwijzing zijn dat er sprake is van een ongebruikelijke transactie.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachtes enige rol het passeren van de aktes was. Verdachte was waarnemend notaris en passeerde in beginsel alle aktes. [medeverdachte 4] was bij hem in loondienst en leidde de sectie ondernemingsrecht. Dossiers werden door [medeverdachte 4] opgemaakt, partijen hadden met [medeverdachte 4] contact, [medeverdachte 4] bereidde de aandelenoverdrachten van A tot Z voor en hij deed het nodige cliëntenonderzoek. Pas op het moment dat er daadwerkelijk moest worden getekend kwam verdachte in beeld die de akte passeerde en daarmee de eindverantwoordelijkheid droeg. Verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan het passeren van de aktes de dossiers bekeek die [medeverdachte 4] bij hem had neergelegd, en als hem geen bijzonderheden opvielen en [medeverdachte 4] ook geen bijzonderheden aan hem doorgaf, passeerde hij de akte. Hij vertrouwde daarbij op het voorwerk van [medeverdachte 4] .
Over zijn relatie tot [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heeft verdachte verklaard dat hij hen kent omdat zij met cliënten kwamen voor aandelenoverdrachten, zij kochten B.V.’s en verkochten deze door, en dat het terugkerende klanten van [medeverdachte 4] waren. Zij kwamen vaak met B.V.’s waar een negatief vermogen in zat, aldus verdachte. Tevens is verdachte op de hoogte van het feit dat er in het verleden bij zijn voorganger wel met katvangers is gewerkt, maar hij dacht dat het met [medeverdachte 1] goed zat.
Uit het dossier is gebleken dat onderzoek op internet naar [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft uitgewezen dat voor een ieder op eenvoudige wijze was vast te stellen dat deze personen al langere tijd in verband konden worden gebracht met meerdere faillissementen.
Bij de FIOD en ter zitting heeft verdachte verklaard welk onderzoek hij heeft verricht voordat hij overging tot het passeren van de akte. Voor het cliëntenonderzoek verwijst verdachte naar [medeverdachte 4] . Verdachte heeft verklaard dat hij een betere interne controle had moeten inbouwen. Op het moment van het passeren van de aktes heeft hij altijd gedacht voldoende gecontroleerd te hebben en heeft hij geen aanleiding gezien om op basis van de akte, het dossier en de mededelingen van [medeverdachte 4] , de akte niet te passeren, aldus verdachte. Hij heeft met deze transacties niet gedacht dat er katvangers bij [naam kantoor] kwamen. Verdachte geeft toe dat hij kritischer naar dossiers had moeten kijken en er te makkelijk overheen is gestapt. Als hij anders had opgetreden, zo verklaart verdachte, en scherper en doortastender had opgetreden dan waren de aktes niet gepasseerd.
De rechtbank overweegt dat er aanleiding bestond om ten aanzien van de betrokkenen bij de onderhavige transacties een verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten. Er was immers in een korte periode telkens sprake van dezelfde koper(s) die veelal door dezelfde tussenpersoon werden aangebracht en zij beiden in verband konden worden gebracht met meerdere faillissementen. Daarnaast werden de rechtspersonen allemaal voor 1 euro overgenomen terwijl veelal de administratie ontbrak aan de hand waarvan die koopsom kon worden beoordeeld en hadden ze steeds andere doelomschrijvingen die niet pasten bij de beroepsuitoefening van de koper(s), die bovendien niet woonachtig waren in het werkgebied van de notaris.
In het kader van de Wwft is de rechtspersoon Notariële Diensten Bewind & Executele (N.D.B.E. B.V.) aan te merken als ‘instelling’ en niet verdachte zelf. De notarispraktijk van verdachte wordt immers uitgeoefend door middel van Notariële Diensten Bewind & Executele (N.D.B.E. B.V.). De vraag is of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging van deze rechtspersoon, te weten het nalaten van het doen van Wwft meldingen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Niet verdachte, maar [medeverdachte 4] was degene die feitelijk leiding heeft gegeven aan het notariskantoor ten aanzien van het al dan niet doen van een melding van een ongebruikelijke transactie. [medeverdachte 4] was immers degene die de sectie ondernemingsrecht leidde, het cliëntenonderzoek uitvoerde en de aktes opstelde, zoals hierboven reeds is overwogen. Hij was daarmee degene die feitelijk leiding gaf aan het al dan niet doen van de melding. Verdachte heeft vertrouwd op het inzicht van zijn collega hieromtrent. Achteraf gezien is dit vertrouwen niet terecht geweest en kan gesteld worden dat verdachte zijn kantoororganisatie onvoldoende op orde had. Tot een strafrechtelijke aansprakelijkheid leidt dit echter in het onderhavige geval niet.
Verdachte wordt daarom ook vrijgesproken van de feiten 2 en 3.