4.4.1Vrijspraken
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Onder een organisatie als bedoeld in dit artikel moet worden verstaan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en continuïteit tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Hoewel het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die behoren tot de organisatie, moet een deelnemer, om tot de organisatie te behoren, wel een aandeel hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel die gedragingen ondersteunen. Niet is vereist dat een deelnemer de door de organisatie beoogde misdrijven heeft uitgevoerd of opzet op die misdrijven had. Wel is opzet (in onvoorwaardelijke zin) vereist voor de wetenschap van de deelnemer dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten en omstandigheden die volgen uit het dossier onvoldoende redengevend voor de conclusie dat verdachte concrete wetenschap had van de veronderstelde criminele organisatie en (voorwaardelijk) opzet had op het oogmerk van deze organisatie om misdrijven te plegen, en dus voor de conclusie dat hij aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen. Weliswaar was verdachte in de persoon van kandidaat-notaris als schakel onmisbaar in de keten - verdachte was immers nodig om de aandelenoverdrachten te passeren - en weliswaar volgt uit het dossier dat verdachte met een aantal medeverdachten contacten heeft onderhouden, maar dat tezamen is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat hij nauw met medeverdachte(n) heeft samengewerkt met het doel en in de wetenschap dat misdrijven zouden worden gepleegd, waaronder faillissementsfraude en witwassen.
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van feit 1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, Wwft (oud) zijn instellingen verplicht cliëntenonderzoek te verrichten. Het onderzoek moet er – blijkens het tweede lid van genoemd artikel – onder meer toe leiden dat:
a. de identiteit van de cliënt wordt vastgesteld en diens gegevens worden geverifieerd;
b. in voorkomend geval, de identiteit van een uiteindelijke begunstigde wordt vastgesteld
en op risico gebaseerde wijze wordt geverifieerd c.q. indien het rechtspersonen, trusts
en soortgelijke juridische constructies betreft – op risico gebaseerde wijze inzicht
wordt verworven in diens eigendom en zeggenschapsstructuur;
c. informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie wordt vastgesteld;
d. voor zover mogelijk, een voortdurende controle op de zakelijke relatie wordt verricht,
met inbegrip van een nauwlettend toezicht op de tijdens de gehele duur van deze relatie
verrichte transacties.
Kort gezegd betekent het bovenstaande dat de wetgever uitgaat van een beoordeling
(risicoclassificatie) door de instelling waarbij in sommige gevallen volstaan kan worden
met de vier maatregelen van artikel 3, eerste lid, Wwft (oud). In het eerste lid van artikel 8 Wwft (oud) wordt bepaald dat een instelling aanvullende maatregelen moet treffen in geval van verhoogd risico, het zogenaamde verscherpt cliëntenonderzoek. Uitgangspunt is dat de instelling op grond van haar eigen risicoanalyse moet beoordelen of een bepaalde zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering meebrengt. Het cliëntenonderzoek dient dus op een risicogeoriënteerde wijze te worden aangepakt, op basis van de risico’s die samenhangen met (de combinatie van) de cliënt, de zakelijke relatie, de transactie of het product: de ‘principle-based’ benadering. Voorgeschreven is tot welk resultaat het onderzoek moet leiden. Namelijk tot het deugdelijk verifiëren van de identiteit van de cliënt. Niet is voorgeschreven hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte regelmatig betrokken is geweest bij het passeren van aktes van aandelenoverdrachten waaronder die van de rechtspersonen die in de tenlastelegging staan vermeld. Bij veel van deze aandelenoverdrachten was [medeverdachte 1] betrokken, bijvoorbeeld bij CIS Limitem B.V., Achterhoek Steigerhout B.V., [naam BV] en CH Daksystemen B.V. Verdachte kende [medeverdachte 1] al heel lang, aldus verdachte. Hij trad op als adviseur en deed zijn werk netjes. De aandelen werden voor 1 euro verkocht aan een koper, met overname van de aanwezige schulden in de rechtspersoon. Een aantal personen, zoals [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , trad vaker op als koper. Verdachte heeft verklaard dat hij altijd heeft gevraagd naar de koopsom van 1 euro en dat die onderbouwing meestal was gelegen in het feit dat de vennootschap geen onderneming meer dreef en de activiteiten waren gestaakt. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij natuurlijk wel zag dat er sprake was van een patroon en dat de bedoeling duidelijk was, namelijk om die vennootschappen op naam van een koper zoals [medeverdachte 3] of [medeverdachte 2] te zetten en daarmee de verkoper van de problemen te ontlasten. Hierbij vond verdachte het niet vreemd dat steeds dezelfde kopers terugkwamen, het was juist vreemder geweest op het moment dat het een wildvreemde zou zijn die geen verstand heeft van vennootschappen. Om die reden heeft verdachte veelal geen vragen gesteld over het doel van de koper met de B.V., want verdachte wist al dat dit was om de boel administratief af te ronden.
Uit het dossier is gebleken dat onderzoek op internet naar [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft uitgewezen dat voor een ieder op eenvoudige wijze was vast te stellen dat deze personen al langere tijd in verband konden worden gebracht met meerdere faillissementen.
Bij de FIOD en ter zitting heeft verdachte verklaard welk onderzoek hij heeft verricht voordat hij overging tot het passeren van de akte. Nadat een dossier is aangemaakt keek verdachte of de B.V. wel bestond, wanneer deze was opgericht en wat het geplaatst kapitaal was. De identiteit van de verkoper werd geverifieerd aan de hand van legitimatie en hij werd in het GBA opgezocht om te kijken of hij woonde op het adres dat hij had opgegeven. Ook werd gekeken naar de jaarrekeningen die bij de Kamer van Koophandel waren gedeponeerd. Soms werden vennootschappen gegoogeld, maar dat gebeurde niet structureel, alleen als daar aanleiding toe was. De zaken van [medeverdachte 1] gaven verdachte minder reden om verder te kijken, omdat hij hem kende. Ook deed verdachte geen verder onderzoek naar de kopers die door [medeverdachte 1] werden aangeleverd, omdat ze door [medeverdachte 1] werden aangeleverd en verdachte uit ervaring wist dat er niets mis was met de zaken van [medeverdachte 1] . Het feit dat deze door [medeverdachte 1] werden aangeleverd schepte juist een bepaald vertrouwen, aldus verdachte.
[medeverdachte 3] heeft bij de FIOD verklaard dat hij zich bij de notaris wel eens heeft gelegitimeerd en dat als hij later nog eens bij die notaris terugkwam voor een aandelenoverdracht hij zich niet meer hoefde te legitimeren. Ook [medeverdachte 1] bevestigt dat verdachte hem nooit vragen heeft gesteld en dat verdachte soms vragen stelde aan de koper als het bijvoorbeeld een tijd geleden was dat deze zich bij verdachte had gelegitimeerd. Verdachte was op de hoogte van [medeverdachte 1] rol, aldus [medeverdachte 1] , en van de rollen van de kopers en tevens wist verdachte dat er schulden in de B.V. zaten.
De rechtbank overweegt dat er aanleiding bestond om ten aanzien van de betrokkenen bij de onderhavige transacties een verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten. Er was immers in een korte periode telkens sprake van dezelfde koper(s) die veelal door dezelfde tussenpersoon werden aangebracht en die beiden in verband konden worden gebracht met meerdere faillissementen. Daarnaast werden de rechtspersonen in de meeste gevallen voor 1 euro overgenomen, terwijl geen administratie voorhanden was aan de hand waarvan die koopsom kon worden beoordeeld, en hadden ze steeds andere doelomschrijvingen die niet pasten bij de beroepsuitoefening van de koper(s), die bovendien niet steeds woonachtig waren in het werkgebied van de notaris.
Verdachte onderkent dat verscherpt cliëntenonderzoek noodzakelijk was, maar heeft verklaard dat hij telkens aan die verplichting heeft voldaan. Het strafdossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat verdachte geen verscherpt cliëntenonderzoek heeft uitgevoerd. Het dossier bevat immers onvoldoende concrete informatie - bijvoorbeeld uit de notarisdossiers - over welk onderzoek er door verdachte wel, en welk onderzoek er door verdachte niet is uitgevoerd dat wel uitgevoerd had moeten worden. Nu niet kan worden bewezen dat verdachte geen verscherpt cliëntenonderzoek heeft verricht zal hij van feit 2 worden vrijgesproken.
4.4.2Het oordeel over feit 3
Op grond van artikel 16 van de Wwft (oud), is een instelling verplicht om een transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties te melden. Onverwijld houdt in dat zo snel als mogelijk moet worden gemeld nadat een voldoende zorgvuldige afweging is gemaakt of een transactie als ongebruikelijk moet worden beschouwd. In de formulering van deze verplichting wordt rekening gehouden met de situatie dat de instelling eerst na langere tijd het ongebruikelijke karakter van een transactie ontdekt. Het is immers voorstelbaar dat naar aanleiding van een reeks aan transacties van een bepaalde cliënt de instelling tot het vermoeden komt dat de handelwijze van de cliënt mogelijk samenhangt met witwassen of het financieren van terrorisme. Pas dan zal de eerder verrichte transactie ook in een ander daglicht komen te staan, en moet vervolgens alsnog onverwijld worden gemeld.
Instelling in de zin van de Wwft
De eerste vraag die voorligt is, wie is aan te merken als ‘instelling’ in de zin van de Wwft: verdachte (waarvan is uitgegaan in het onder 3 primair tenlastegelegde), dan wel de rechtspersoon Notariële Diensten Bewind & Executele (hierna: N.D.B.E. B.V.) (zoals subsidiair tenlastegelegd).
In artikel 1 van de Wwft (oud) wordt onder instelling onder meer verstaan de natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris zelfstandig onafhankelijk advies geeft of bijstand verleent in een aantal specifieke situaties. Verdachte was in loondienst bij N.D.B.E. B.V. en dus niet zelfstandig; hij kan reeds daarom niet worden aangemerkt als een instelling. Om die reden wordt verdachte vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde.
De tweede vraag die voorligt, is of zijn werkgever N.D.B.E. B.V. in het kader van de werkzaamheden die verdachte als notaris verrichtte bij de aandelenoverdrachten kan worden aangemerkt als een ‘instelling’ in de zin van de Wwft. Waren die werkzaamheden, gezien de aard en toestand van de vennootschappen waarvan de aandelen werden overgedragen, zo’n specifieke situatie als bedoeld in artikel 1 van de Wwft (oud)?
Uit artikel 1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 12, onder d van de Wwft (oud) zoals deze luidde tot 1 april 2016 volgt dat een (kandidaat-)notaris een ‘instelling’ is als deze advies geeft of bijstand verleent bij het aan- of verkopen van een onderneming of het overnemen van een onderneming. Op 1 april 2016 is dit artikel in die zin gewijzigd dat aan dit artikel is toegevoegd dat een (kandidaat-)notaris een instelling is als deze advies geeft of bijstand verleent bij het aan- of verkopen van
aandelenin een onderneming. In de Memorie van Toelichting is over deze toevoeging het volgende opgenomen:
“Ook wordt voorgesteld om naast aan- of verkopen ook de aandelenoverdracht expliciet te benoemen en om niet meer alleen te verwijzen naar een onderneming, maar om een uitgebreidere beschrijving te gebruiken, geënt op de beschrijving die ook in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 12, onder c wordt gebruikt: ondernemingen, vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het al dan niet drijven van een onderneming is daardoor niet meer in alle gevallen een bepalend element. Dat is bijvoorbeeld relevant bij vastgoedvennootschappen, die vaak als belegging worden gehouden en die niet altijd zelfstandig een onderneming drijven.”
De transacties waarop de beschuldigingen zien betreffen de volgende aandelenoverdrachten:
- CIS Limitem B.V. op 4 februari 2010 en op 2 november 2010;
- Secuur Dienstverlening B.V. op 6 januari 2011;
- Achterhoek Steigerhout B.V. op 12 juni 2015;
- [naam BV] op 29 januari 2016;
- CH Daksystemen B.V. op 5 februari 2016.
De rechtbank gaat bij de beantwoording van de tweede vraag uit van de wetstekst zoals deze luidde tot 1 april 2016, omdat de tenlastegelegde transacties allemaal voor 1 april 2016 hebben plaatsgevonden. Bij de tenlastegelegde transacties ging het telkens om aandelenoverdrachten waarbij honderd procent van de aandelen in de onderneming werden overgedragen aan een ander en waarbij telkens sprake was van een bestuurswissel. Bovendien hadden in de vennootschappen activiteiten plaatsgevonden en konden opnieuw activiteiten worden ondernomen; de vennootschappen moesten in ieder geval nog worden afgewikkeld. Gebleken is dat dit laatste enige tijd na de aandelenoverdrachten ook plaatsvond door een faillissement of een ontbinding, Ten tijde van de aandelenoverdrachten waren het dus nog steeds ‘ondernemingen’. Naar het oordeel van de rechtbank werden bij bovengenoemde transacties met het overdragen van alle aandelen dus ondernemingen overgedragen. Mede gelet op de toelichting van de wetgever vallen bovengenoemde aandelenoverdrachten daarom ook onder de omschrijving onder d vóór 1 april 2016. Dat een ‘aandelenoverdracht’ nog niet expliciet was opgenomen, doet daar niet aan af. Bij deze werkzaamheden is N.D.B.E. B.V. zodoende aan te merken als een instelling in de zin van de Wwft.
In artikel 15, eerste lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/idd1ea41461880116fcbe9f7399a5ac3bc), van de Wwft (oud) is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur indicatoren worden vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. De verplichting tot het doen van een melding als bedoeld in artikel 16 van de Wwft (oud) bestaat niet alleen wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat sprake is van witwassen of het financieren van terrorisme. Artikel 16 van de Wwft (oud) heeft een (veel) ruimere strekking: iedere ongebruikelijke transactie moet worden gemeld. Zoals blijkt uit de Indicatorenlijst is daarvan reeds sprake als er aanleiding is te veronderstellen dat de transactie verband kan houden met witwassen of financiering van terrorisme. Daarvoor is een vermoeden reeds voldoende.
In de bijlage behorende bij het uitvoeringsbesluit bij de Wwft staat aangegeven dat vermoedelijke witwastransacties transacties zijn waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. Hierbij gaat het om gevallen waarin de beroepsbeoefenaar vermoedt dat er iets niet in orde is met betrekking tot de transactie. Als hulpmiddel bij deze subjectieve indicator is een aantal richtlijnen opgesteld waarin situaties worden beschreven waarin de beroepsbeoefenaar alert dient te zijn op witwassen. Aan de hand van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden dient de beroepsbeoefenaar te beoordelen, of er aanleiding is om te veronderstellen dat de transactie verband kan houden met witwassen en melding gedaan dient te worden bij het meldpunt. Indien één van deze situaties zich voordoet, leidt dat niet automatisch tot de verplichting om te melden: het betreft aandachtspunten ter bewustwording van de mogelijkheid dat er wordt witgewassen. Als meerdere van de genoemde voorbeelden van toepassing zijn, kan dat wel een belangrijke aanwijzing zijn dat er sprake is van een ongebruikelijke transactie.
Het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) heeft in deze zaak ten aanzien van drie van de tenlastegelegde aandelenoverdrachten een analyse gemaakt en heeft de volgende subjectieve indicatoren genoemd.
Aandelen Achterhoek Steigerhout B.V. overgedragen op 12 juni 2015 voor 1 euro via [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] bij waarnemend notaris [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ).
- D2: Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering ongebruikelijk zijn;
- D5: in een korte periode wordt een goed meerdere keren verhandeld;
- D10: Client verzoekt instelling mee te werken aan vermoedelijk paulianeuze transactie;
- D12: Transactie sluit niet aan bij het sociaal economisch profiel of leeftijd van de natuurlijke persoon of economisch profiel van de onderneming;
- D13: Dezelfde partijen verschijnen meerdere malen in verschillende transacties in een korte periode;
- E2: Aan- of verkopen tegen prijzen die beduidend afwijken van de marktprijzen;
- F3: De cliënt wenst een rechtspersoon of vennootschap op te richten of over te nemen met een twijfelachtige doelomschrijving of een doelomschrijving die geen relatie met diens normale beroep of bedrijfsuitoefening of diens overige activiteiten lijkt te hebben, dan wel met een doelomschrijving ter uitvoering waarvan een vergunning noodzakelijk is, terwijl daarvoor geen voor de instelling acceptabele verklaring gegeven kan worden;
- I1: De cliënt is niet woonachtig of werkzaam in het werkgebied van de betreffende notaris en behoort niet tot de cliëntenkring van de betreffende notaris, maakt gebruik van een de betreffende notaris onbekende tussenpersoon of schakelt de betreffende notaris in voor een dienst waarvoor een notaris uit de regio van een cliënt ingeschakeld had kunnen worden, een en ander terwijl daarvoor geen door de notaris acceptabele verklaring kan worden gegeven, bijvoorbeeld een specifieke expertise of deskundigheid;
- I2: cliënt is mogelijk een katvanger (een katvanger is een persoon die in de akte net als een stroman optreedt onder eigen naam).
Aandelen [naam BV] overgedragen op 29 januari 2016 voor 1 euro via [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] bij kandidaat-notaris [naam 1] , als waarnemer voor [medeverdachte 4] .
- D2: Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering ongebruikelijk zijn;
- D10: Client verzoekt instelling mee te werken aan vermoedelijk paulianeuze transactie;
- D12: Transactie sluit niet aan bij het sociaal economisch profiel of leeftijd van de natuurlijke persoon of economisch profiel van de onderneming;
- D13: Dezelfde partijen verschijnen meerdere malen in verschillende transacties in een korte periode;
- E2: Aan- of verkopen tegen prijzen die beduidend afwijken van de marktprijzen;
- F3: De cliënt wenst een rechtspersoon of vennootschap op te richten of over te nemen met een twijfelachtige doelomschrijving of een doelomschrijving die geen relatie met diens normale beroep of bedrijfsuitoefening of diens overige activiteiten lijkt te hebben, dan wel met een doelomschrijving ter uitvoering waarvan een vergunning noodzakelijk is, terwijl daarvoor geen voor de instelling acceptabele verklaring gegeven kan worden;
- I1: De cliënt is niet woonachtig of werkzaam in het werkgebied van de betreffende notaris en behoort niet tot de cliëntenkring van de betreffende notaris, maakt gebruik van een de betreffende notaris onbekende tussenpersoon of schakelt de betreffende notaris in voor een dienst waarvoor een notaris uit de regio van een cliënt ingeschakeld had kunnen worden, een en ander terwijl daarvoor geen door de notaris acceptabele verklaring kan worden gegeven, bijvoorbeeld een specifieke expertise of deskundigheid;
- I2: cliënt is mogelijk een katvanger (een katvanger is een persoon die in de akte net als een stroman optreedt onder eigen naam).
Aandelen CH Daksystemen B.V. overgedragen op 5 februari 2016 voor 1 euro via [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] bij waarnemend notaris [medeverdachte 4] .
- D2: Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering ongebruikelijk zijn;
- D12: Transactie sluit niet aan bij het sociaal economisch profiel of leeftijd van de natuurlijke persoon of economisch profiel van de onderneming;
- D13: Dezelfde partijen verschijnen meerdere malen in verschillende transacties in een korte periode;
- E2: Aan- of verkopen tegen prijzen die beduidend afwijken van de marktprijzen;
- F3: De cliënt wenst een rechtspersoon of vennootschap op te richten of over te nemen met een twijfelachtige doelomschrijving of een doelomschrijving die geen relatie met diens normale beroep of bedrijfsuitoefening of diens overige activiteiten lijkt te hebben, dan wel met een doelomschrijving ter uitvoering waarvan een vergunning noodzakelijk is, terwijl daarvoor geen voor de instelling acceptabele verklaring gegeven kan worden;
- I1: De cliënt is niet woonachtig of werkzaam in het werkgebied van de betreffende notaris en behoort niet tot de cliëntenkring van de betreffende notaris, maakt gebruik van een de betreffende notaris onbekende tussenpersoon of schakelt de betreffende notaris in voor een dienst waarvoor een notaris uit de regio van een cliënt ingeschakeld had kunnen worden, een en ander terwijl daarvoor geen door de notaris acceptabele verklaring kan worden gegeven, bijvoorbeeld een specifieke expertise of deskundigheid;
- I2: cliënt is mogelijk een katvanger (een katvanger is een persoon die in de akte net als een stroman optreedt onder eigen naam).
Het dossier bevat voor de overige tenlastegelegde aandelenoverdrachten van de rechtspersonen CIS Limitem B.V. en Secuur Dienstverlening B.V. weliswaar geen analyse die is opgemaakt door het BFT, maar de rechtbank ziet ten aanzien van de aandelenoverdrachten van deze rechtspersonen zodanige paralellen met de geanalyseerde aandelenoverdrachten, dat zij tot de conclusie komt dat ook voor de aandelenoverdrachten van deze B.V.’s de eerder genoemde subjectieve indicatoren gelden. Zij overweegt hierover nog het volgende.
- De aandelen van CIS Limitem B.V. zijn op 2 november 2010 via [medeverdachte 1] voor 1 euro met overname van schulden overgedragen aan [medeverdachte 3] bij waarnemend notaris [medeverdachte 4] . De daaraan voorafgaande overdracht van de aandelen op 4 februari 2010 aan [medeverdachte 5] laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat een eventueel strafbaar feit ten aanzien van deze overdracht ingevolge artikel 70 Sr jo artikel 72 Sr is verjaard.
- De aandelen van Secuur Dienstverlening B.V. zijn op 6 januari 2011 via [medeverdachte 1] overgedragen voor 1 euro met overname van schulden aan [medeverdachte 3] bij waarnemend notaris [medeverdachte 4] .
Bij bovenstaande aandelenoverdrachten waren dezelfde (tussen)personen betrokken als bij de geanalyseerde aandelenoverdrachten. Op deze aandelenoverdrachten zijn de eerder genoemde subjectieve indicatoren D2, D13, E2, F3, I1 en I2 van toepassing.
Uit het dossier en de bovengenoemde transacties volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een patroon, zoals verdachte ook zelf heeft verklaard. Een patroon omdat steeds dezelfde koper/katvanger/stroman via dezelfde tussenpersoon, soms in een korte periode, aandelen van noodlijdende vennootschappen overneemt, waarbij steeds sprake is van verschillende branches, tegen een bedrag van 1 euro en veelal met overname van schulden, terwijl niet voldoende administratie aanwezig was om die koopsom te kunnen beoordelen.
Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat de transacties verband kunnen houden met witwassen. Ondanks deze indicatoren heeft N.D.B.E. B.V. geen aanleiding gezien melding te maken van de ongebruikelijke transacties, ook niet met terugwerkende kracht. Op grond van de Wwft bestond echter wel de plicht om van deze transacties melding te maken bij de Financiële inlichtingen eenheid. N.D.B.E. B.V. heeft dit nagelaten, terwijl zij daartoe wel gehouden was op grond van artikel 16 van de Wwft (oud). N.D.B.E. B.V. had niet alleen de transacties op zichzelf als ongebruikelijk moeten aanmerken op het moment dat de transacties werden verricht. Ook achteraf had het patroon moeten opvallen en had N.D.B.E. B.V. alsnog melding moeten doen van de voorgaande transacties.
Uit het dossier en de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 4] (die ook kandidaat-notaris was en als waarnemer optrad op het vacante kantoor van [naam 2] ), is gebleken dat verdachte de sectie ondernemingsrecht op het kantoor van N.D.B.E. B.V. leidde en dat het eerste contact ten aanzien van de aandelenoverdrachten met verdachte was, dat hij de dossiers van A tot Z verzorgde en het nodige onderzoek verrichtte en dat [medeverdachte 4] pas in beeld kwam om als eindverantwoordelijke de aktes te passeren en dat deze daarbij afging op hetgeen verdachte had onderzocht en daarop vertrouwde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dan ook feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedragingen van N.D.B.E. B.V.
Gelet op de data dat de eerste aandelenoverdracht (2 november 2010) en laatste aandelenoverdracht (5 februari 2016) hebben plaatsgevonden, wordt de bewezenverklaarde periode aangepast.