7.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 80 uren in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een bijdrage geleverd aan de oplichtingspraktijken van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hij heeft bijgedragen aan het toebrengen van schade aan [bedrijf 1] en aan het aantasten van het vertrouwen in het handelsverkeer. De rol van verdachte was te gering om hem als medepleger van de oplichting van [bedrijf 1] aan te merken. Hij heeft echter wel een bijdrage geleverd door zelf valse documenten te ondertekenen, waardoor het bedrijf tot betalingen is overgegaan. Hierdoor heeft hij ook financieel voordeel genoten.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld. Van strafverzwarende recidive is dus geen sprake.
De rechtbank kent bij het bepalen van de straf geen doorslaggevend gewicht toe aan de eventuele gevolgen voor de VOG van verdachte en de consequenties in het verlengde daarvan voor zijn werk als chauffeur. Daarmee zou de rechtbank namelijk het maatschappelijke systeem doorkruisen. Aan een strafrechtelijke veroordeling zijn nu eenmaal maatschappelijke gevolgen verbonden, waar de veroordeelde mee zal moeten omgaan. Verdachte was zich hier waarschijnlijk ook wel van bewust toen hij de feiten pleegde. Dat verdachte, zoals hij ook heeft verteld ter zitting, consequenties voor zijn baan heeft ondervonden, is wel één van de omstandigheden die de rechtbank heeft betrokken bij haar afweging omtrent de op te leggen straf. Hoopgevend is dat verdachte recentelijk is getrouwd en met zijn echtgenote aan zijn toekomst wil werken. Hij heeft zodoende een basis en motivatie om op het rechte pad te blijven. Oplegging van een voorwaardelijke straf als stok achter de deur vindt de rechtbank dan ook niet nodig.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf passend.
Verdachte is aangehouden en op 6 december 2016 in verzekering gesteld. De redelijke termijn van berechting is toen aangevangen. Verdachte kon daaraan immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van de ten laste gelegde strafbare feiten door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Dit vonnis zal ruim twee jaar en vijf maanden na de aanhouding van verdachte worden uitgesproken. Daarmee is de redelijke termijn geschonden. Gelet op de omstandigheid dat de zaak van verdachte onderdeel uitmaakt van een groot onderzoek tegen meerdere verdachten en de complexiteit van het onderzoek, ziet de rechtbank geen aanleiding gevolgen te verbinden aan de overschrijding van de redelijke termijn.
8. Benadeelde partij [benadeelde partij] ( [bedrijf 1] )
De benadeelde partij [benadeelde partij] ( [bedrijf 1] ) vordert € 92.899,71 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de vordering slechts toe te wijzen tot het bedrag van € 1.695,99, welk bedrag verdachte ten gevolge van de oplichting van de benadeelde partij uitgekeerd heeft gekregen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is tot het bedrag dat verdachte ten gevolge van de oplichting van de benadeelde partij als medeplichtige heeft ontvangen, te weten € 1.695,99.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot het bedrag van
€ 1.695,99, zijnde het bedrag dat verdachte door oplichting van de benadeelde partij heeft ontvangen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag waarvoor de vordering wordt toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank zal, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, geen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de benadeelde partij een bedrijf is dat redelijkerwijs geacht mag worden zelf zorg te kunnen dragen voor incasso van de toegewezen schadevergoeding.