ECLI:NL:RBAMS:2019:3760

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
13/674212-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan oplichting van een bedrijf door middel van valse documenten en misleidende praktijken

Op 28 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan oplichting. De zaak betreft een periode van oplichting van het bedrijf [bedrijf 1] door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het ondertekenen van valse documenten, waaronder arbeidsovereenkomsten en werkbriefjes, die zijn ingediend bij [bedrijf 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen aan de oplichting door het indienen van deze documenten, terwijl hij wist dat de informatie niet juist was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de oplichting. De officier van justitie had een taakstraf van 80 uren geëist, en de rechtbank heeft deze straf opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, [bedrijf 1], tot een bedrag van € 1.695,99, als gevolg van de oplichting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674212-17
Datum uitspraak: 28 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1, 2, 4 en 10 april 2019. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 28 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Plas, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
- het medeplegen of alleen plegen van oplichting van het bedrijf [bedrijf 1] in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016 in Amsterdam dan wel Nederland voor een bedrag van in totaal 92.899 euro (primair) dan wel medeplichtigheid bij voormelde oplichting (subsidiair).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
4.2
Standpunt van verdachte
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met
15 september 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 1] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 92.899 euro,
hebbende die [medeverdachte 1] en die [medeverdachte 2] met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens [bedrijf 2] een payrollingovereenkomst met [bedrijf 1] afgesloten waarbij die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] zich voordeed als CEO van [bedrijf 2] en
- tegen een of meer medewerkers van [bedrijf 1] gezegd dat hij op korte termijn medewerkers wilde inzetten bij projecten bij het bedrijf [bedrijf 3] en later ook bij het bedrijf [bedrijf 4] en
- dat hij, verdachte en/of zijn mededader ( [mededader] ) een eindbudget had voor de te verrichten werkzaamheden en
- een aantal medewerkers op de payroll laten zetten en
- aangegeven dat er (in verband met een nieuw project) meer medewerkers op de payroll moesten komen en
- aangegeven dat de medewerkers per week betaald moesten worden en
- door medewerkers/personen inschrijvingsformulieren en arbeidsovereenkomsten en een reisdeclaratie en werkbriefjes laten ondertekenen en ingevuld en ondertekend bij [bedrijf 1] ingediend en/of laten indienen,
waardoor [bedrijf 1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016 in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest door een inschrijvingsformulier Medewerker en een arbeidsovereenkomst en werkbriefjes in te vullen en/of te ondertekenen en/of bij [bedrijf 1] in te laten dienen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.3
Motivering van de bewezenverklaring en bespreking bewijsverweren
Inleiding
De strafzaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) vloeit voort uit het onderzoek 13Rolwolk. In de loop van dat onderzoek zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Het bedrijf [bedrijf 2] stond ten tijde van de tenlastegelegde feiten op naam van medeverdachte [medeverdachte 2] . Op enig moment is ook medeverdachte [medeverdachte 1] bij dit bedrijf betrokken geraakt. Om geld te kunnen genereren voor het bedrijf hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in 2015 bedacht om goederen te bestellen op naam van andere, kredietwaardige bedrijven, en die goederen na levering door te verkopen. Op die manier hebben zij voor vele tienduizenden euro’s computerbenodigdheden besteld bij bedrijven zonder hiervoor te betalen. In de loop van 2016 werden de geldproblemen nijpend, zo verklaarden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Daarom hebben zij toen ook nepfacturen verkocht aan een factoringbedrijf. Toen ook hiermee niet voldoende geld binnenkwam en omdat er personeel betaald moest worden, hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich gericht tot het bedrijf [bedrijf 1] , met wie een zogenaamde payrollingovereenkomst werd afgesloten, om dit bedrijf vervolgens te laten betalen voor werk dat zogenaamd door werknemers van [bedrijf 2] zou worden uitgevoerd bij andere bedrijven (het tenlastegelegde feit). Hiervoor zijn valse werkbriefjes ingevuld en ondertekend en ingediend bij dit bedrijf door onder anderen [verdachte] en zijn medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , die ook zijn vervolgd en gelijktijdig met verdachte worden berecht.
Verdachte heeft erkend dat hij een werkbriefje voor [bedrijf 1] heeft ondertekend. De raadsvrouw heeft kort gezegd bepleit dat verdachte geen opzet heeft gehad op oplichting en daarom vrijspraak bepleit.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage. Hoewel ten aanzien van het bewezen geachte vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Verdachte erkent immers feitelijke betrokkenheid en er zijn slechts juridische verweren gevoerd. Op deze verweren zal de rechtbank hierna ingaan.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde feit
Het als subsidiair ten laste gelegde feit betreft medeplichtigheid bij de oplichting van het bedrijf [bedrijf 1]
Uit het dossier blijkt dat voormeld bedrijf is opgelicht door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij hebben – kort samengevat – zich gericht tot dit bedrijf om dit bedrijf met wie zij een zogenaamde payrollingovereenkomst hadden afgesloten, loon te laten uitbetalen voor werk dat zogenaamd door werknemers van het bedrijf van [medeverdachte 2] – [bedrijf 2] – zou worden uitgevoerd bij andere bedrijven; dat werk werd echter niet daadwerkelijk uitgevoerd. Daarbij zijn valse arbeidsovereenkomsten, inschrijvingsformulierenwerkbriefjes en een reisdeclaratie ondertekend en ingediend. [bedrijf 1] is hierdoor voor bijna twee ton benadeeld.
Dat verdachte feitelijk behulpzaam is geweest bij de oplichting van [bedrijf 1] door het ondertekenen van de hiervoor bedoelde arbeidsovereenkomsten,
inschrijvingsformulieren en werkbriefjes volgt uit het dossier.
De rechtbank vindt, met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw, dat tevens kan worden vastgesteld dat verdachte bij het verrichten van voormelde handelingen opzet had op het oplichten van het bedrijf. De door verdachte ondertekende documenten bevatten namelijk gegevens die niet juist waren. Dat moet voor verdachte kenbaar zijn geweest. Zo wist hij dat hij niet werkte voor het bedrijf dat was vermeld op de documenten. Gelet op het voorgaande moet verdachte hebben geweten dat hij een bijdrage leverde aan het op bedrieglijke wijze genereren van geld.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte medeplichtig was bij de oplichting van [bedrijf 1] .

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
7.2
Standpunt van verdachte
Voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen, heeft de raadsvrouw het volgende naar voren gebracht. Verdachte is recent getrouwd en wil aan zijn toekomst werken met zijn vrouw. Hij is niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking gekomen. Door de onderhavige strafzaak is verdachte zijn Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kwijtgeraakt en is zijn chauffeurspas ingetrokken, waardoor hij zijn baan als taxichauffeur heeft verloren. Dit heeft grote schulden tot gevolg gehad. Tot slot is de redelijke termijn van berechting overschreden, welke overschrijding niet aan verdachte te wijten is.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 80 uren in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een bijdrage geleverd aan de oplichtingspraktijken van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hij heeft bijgedragen aan het toebrengen van schade aan [bedrijf 1] en aan het aantasten van het vertrouwen in het handelsverkeer. De rol van verdachte was te gering om hem als medepleger van de oplichting van [bedrijf 1] aan te merken. Hij heeft echter wel een bijdrage geleverd door zelf valse documenten te ondertekenen, waardoor het bedrijf tot betalingen is overgegaan. Hierdoor heeft hij ook financieel voordeel genoten.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld. Van strafverzwarende recidive is dus geen sprake.
De rechtbank kent bij het bepalen van de straf geen doorslaggevend gewicht toe aan de eventuele gevolgen voor de VOG van verdachte en de consequenties in het verlengde daarvan voor zijn werk als chauffeur. Daarmee zou de rechtbank namelijk het maatschappelijke systeem doorkruisen. Aan een strafrechtelijke veroordeling zijn nu eenmaal maatschappelijke gevolgen verbonden, waar de veroordeelde mee zal moeten omgaan. Verdachte was zich hier waarschijnlijk ook wel van bewust toen hij de feiten pleegde. Dat verdachte, zoals hij ook heeft verteld ter zitting, consequenties voor zijn baan heeft ondervonden, is wel één van de omstandigheden die de rechtbank heeft betrokken bij haar afweging omtrent de op te leggen straf. Hoopgevend is dat verdachte recentelijk is getrouwd en met zijn echtgenote aan zijn toekomst wil werken. Hij heeft zodoende een basis en motivatie om op het rechte pad te blijven. Oplegging van een voorwaardelijke straf als stok achter de deur vindt de rechtbank dan ook niet nodig.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf passend.
Verdachte is aangehouden en op 6 december 2016 in verzekering gesteld. De redelijke termijn van berechting is toen aangevangen. Verdachte kon daaraan immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van de ten laste gelegde strafbare feiten door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Dit vonnis zal ruim twee jaar en vijf maanden na de aanhouding van verdachte worden uitgesproken. Daarmee is de redelijke termijn geschonden. Gelet op de omstandigheid dat de zaak van verdachte onderdeel uitmaakt van een groot onderzoek tegen meerdere verdachten en de complexiteit van het onderzoek, ziet de rechtbank geen aanleiding gevolgen te verbinden aan de overschrijding van de redelijke termijn.
8. Benadeelde partij [benadeelde partij] ( [bedrijf 1] )
Vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij] ( [bedrijf 1] ) vordert € 92.899,71 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van verdachte
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de vordering slechts toe te wijzen tot het bedrag van € 1.695,99, welk bedrag verdachte ten gevolge van de oplichting van de benadeelde partij uitgekeerd heeft gekregen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is tot het bedrag dat verdachte ten gevolge van de oplichting van de benadeelde partij als medeplichtige heeft ontvangen, te weten € 1.695,99.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot het bedrag van
€ 1.695,99, zijnde het bedrag dat verdachte door oplichting van de benadeelde partij heeft ontvangen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag waarvoor de vordering wordt toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank zal, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, geen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de benadeelde partij een bedrijf is dat redelijkerwijs geacht mag worden zelf zorg te kunnen dragen voor incasso van de toegewezen schadevergoeding.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 48 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
40 dagen, met bevel dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij] ( [bedrijf 1] )
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] ( [bedrijf 1] ), toe tot een bedrag van € 1.695,99 (duizend zeshonderdvijfennegentig euro en negenennegentig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 september 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] ( [bedrijf 1] ) voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] ( [bedrijf 1] ) voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2019.
[(...)]