ECLI:NL:RBAMS:2019:376

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
13/751753-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 22 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 26 oktober 2018, behandeld tijdens een openbare zitting op 8 januari 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1995 en met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, was gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen.

De zaak betreft een EAB dat op 4 september 2018 door het Openbaar Ministerie Detmold is uitgevaardigd, met als doel de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon voor strafbare feiten die in Duitsland zouden zijn gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De raadsman heeft aangevoerd dat het EAB ondeugdelijk is, omdat er twijfels zijn over de bewijsstukken en de identificatie van de opgeëiste persoon. De officier van justitie heeft echter betoogd dat het EAB voldoende is en dat de Duitse autoriteiten het verzoek handhaven.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan, waarbij de rechtbank de argumenten van de officier van justitie heeft gevolgd en geen aanleiding heeft gezien om nadere vragen aan de Duitse autoriteiten te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751753-18
RK-nummer: 18/7415
Datum uitspraak: 22 januari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 oktober 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 september 2018 door het Openbaar Ministerie Detmold (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag ] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van het kantongerecht Detmold van 28 augustus 2018 (dossiernummer: 2 Gs 1946/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn in onderdeel e) van het EAB omschreven, zoals weergegeven onder 4.3.

4.Genoegzaamheid

4.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden wegens ongenoegzaamheid van de stukken. De raadsman heeft contact gehad met de Duitse advocaat van de opgeëiste persoon en beschikt over het Duitse strafdossier. In de onderliggende strafzaak zou een verbalisant op basis van één tapgesprek de stem van de opgeëiste persoon hebben herkend en deze hebben aangemerkt als de stem van ‘ [bijnaam] ’. Vervolgens heeft de Duitse politie een groot aantal gesprekken en de aldaar aan de orde zijnde strafbare feiten gekoppeld aan deze ‘ [bijnaam] ’. In het Duitse strafdossier ontbreekt echter juist het tapgesprek op basis waarvan die stemherkenning zou hebben plaatsgevonden. De Duitse advocaat heeft de rechtbank in Detmold hierover benaderd en kenbaar gemaakt dat de verkeerde persoon is aangemerkt als verdachte; de opgeëiste persoon is niet ‘ [bijnaam] ’. De strafzaak is vervolgens verplaatst naar de rechtbank in Bielefeld. De raadsman heeft de rechtbank Amsterdam ter zitting van 8 januari 2019 een e-mail van 7 januari 2019 doorgestuurd van de Duitse advocaat van de opgeëiste persoon. In deze e-mail staat onder meer:
according to the call this evening i like to give You some information about my conversation with the responsible Judge, Mr. Carsten Nabel, Vorsitzender Richter am Landgericht Bielefeld, which I had today.
Mr. Nabel told me, that the chamber is “unhappy” about the case, because the investigations seemed to be not so professionell as the law court is used to get the files. Therefor the charge was given back to the prosecutor to make it better.
De raadsman is van mening dat nu is gebleken dat het Duitse strafdossier ondeugdelijk is, op basis daarvan geen arrestatiebevel tegen de opgeëiste persoon had mogen worden uitgevaardigd. Voorts is de zaak verplaatst naar een ander gerecht, namelijk van Detmold naar Bielefeld. Vóórdat de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan Duitsland, moet duidelijk zijn voor welke specifieke feiten de opgeëiste persoon bij de rechtbank in Bielefeld zal worden vervolgd. De beslissing op het overleveringsverzoek moet worden aangehouden teneinde de Duitse autoriteiten in de gelegenheid te stellen hierover opheldering te verschaffen.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het EAB genoegzaam is. Het is voor de opgeëiste persoon duidelijk wat hem wordt verweten. De enkele omstandigheid dat de voorzitter van de rechtbank in Bielefeld – blijkens het e-mailbericht van de Duitse raadsman – niet blij is met het strafdossier zoals hij dat van de rechtbank in Detmold heeft ontvangen, betekent niet dat de opgeëiste persoon niet bij de strafbare feiten betrokken is geweest. De Duitse autoriteiten hebben het EAB niet ingetrokken. Dit impliceert dat zij het verzoek om overlevering van de opgeëiste persoon handhaven. Het verweer moet worden verworpen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in de periode van 20 februari tot 20 augustus 2018 aan het hoofd stond van een bende en dat hij vanuit Rotterdam een handel in verdovende middelen dreef. Hij en zijn plaatsvervanger en medeverdachte, [naam medeverdachte] , zouden daarvoor meerdere mobiele telefoons met verschillende telefoonnummers hebben gebruikt. Via deze nummers werd meestal de opgeëiste persoon, maar soms ook [naam medeverdachte] , gebeld door verschillende afnemers uit Noordrijn-Westfalen. Na het ontvangen van een bestelling gaf de opgeëiste persoon meestal nog op dezelfde dag, maar uiterlijk de dag erna de opdracht aan één van zijn koeriers (waaronder [naam] , [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ) om vanuit Rotterdam de bestelde hoeveelheid verdovende middelen naar de afnemers te brengen. Geleverd werd steeds heroïne met versnijdingsmiddelen en in enkele gevallen ook cocaïne. De bestelde hoeveelheden varieerden van 100 gram tot meer dan een kilo. Wanneer de medeverdachte [naam medeverdachte] een bestelling had aangenomen, moest hij voor de levering contact opnemen met de opgeëiste persoon, die altijd de controle over alle leveringen had. In één geval (misdrijf nr. 30 d.d. 22-04-2018) verkocht de verdachte aan [naam 4] naast heroïne ook een pistool, STAR kaliber 6,35 mm met bijbehorende munitie, dat door de genoemde koerier [naam] werd geleverd.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de feitsomschrijving in het EAB aan de vereisten die artikel 2, tweede lid, onder e OLW daaraan stelt. De naleving van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. Het verweer faalt.
Met betrekking tot het aanhoudingsverzoek overweegt de rechtbank nog het volgende. Het EAB is gebaseerd op een nationaal aanhoudingsbevel, te weten een arrestatiebevel van het kantongerecht Detmold van 28 augustus 2018. Gesteld noch gebleken is dat het nationale aanhoudingsbevel of het Europees aanhoudingsbevel door de Duitse autoriteiten is ingetrokken. Gelet daarop ziet de rechtbank – als uitvoerende justitiële autoriteit, gegeven de omvang van de door haar te verrichten toetsing – geen aanleiding om de Duitse autoriteiten nadere vragen te stellen. Het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat zij niet kan toetsen of de verdenking, dat verdachte ‘ [bijnaam] ’ zou zijn, juist is. De rechtbank treedt immers niet in de beoordeling van het bewijs; dat is ter beoordeling van de Duitse rechter.

5.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 5 en 6, te weten, respectievelijk:
  • illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
  • illegale handel in wapens, munitie en explosieven.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De officier van justitie verbonden aan het Openbaar Ministerie in Detmold heeft bij brief van
2 november 2018 de volgende garantie gegeven:
Rechtshulpverkeer in strafrechtelijke aangelegenheden
Europees arrestatiebevel tegen
[opgeëiste persoon] , alias [bijnaam] , geboren op [geboortedag ] 1995 in [geboorteplaats] /Nederland, Nederlandse nationaliteit, woonachtig [BRP-adres] , Nederland,
en
(…)
Hiermee verzeker ik u officieel dat de beschuldigden, na een rechtsgeldige veroordeling, hun onvoorwaardelijke gevangenisstraf in Nederland kunnen uitzitten.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
  • medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
  • medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Duitsland;
  • de verdovende middelen zijn in Duitsland in beslag genomen;
  • de medeverdachten zijn in Duitsland vervolgd.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 van de Opiumwet, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie en 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.
10.
Beslissing
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Openbaar Ministerie Detmold (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2019.
De jongste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.