4.3.1Vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de onder
1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten niet kunnen worden bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Met de raadsman en anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank ook het onder 4 ten laste gelegde feit niet bewezen, zodat verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank onderbouwt dat als volgt.
Het onder 4 ten laste gelegde feit betreft een poging tot oplichting van het bedrijf [naam bedrijf 3] door – kort samengevat – op naam van een ander, kredietwaardig, bedrijf computerapparatuur te bestellen. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat verdachte feitelijk betrokken was bij het inzetten van de oplichtingsmiddelen waardoor [naam bedrijf 3] zou moeten worden bewogen tot de afgifte van de computerapparatuur. Dat hij kennis had van deze oplichtingspraktijken kan evenmin worden vastgesteld. Zijn rol zoals die uit het dossier volgt, was beperkt tot het ophalen van de computerapparatuur, waarbij hij volledig handelde in opdracht van en ondergeschikt was aan [medeverdachte 1] . De rechtbank vindt dat onder die omstandigheden verdachte als enkele ‘ophaler’ van de computerapparatuur niet als (mede)pleger van de poging tot oplichting kan worden aangemerkt. Nu slechts de deelnemingsvorm (mede)plegen is ten laste gelegd, moet verdachte worden vrijgesproken van dit feit.
4.3.2Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat
1. subsidiair
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met
15 september 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam bedrijf 1] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 92.899 euro,
hebbende die [medeverdachte 1] en die [medeverdachte 2] met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens [naam bedrijf 4] een payrollingovereenkomst met [naam bedrijf 1] afgesloten waarbij die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] zich voordeed als CEO van [naam bedrijf 4] en
- tegen een of meer medewerkers van [naam bedrijf 1] gezegd dat hij op korte termijn medewerkers wilde inzetten bij projecten bij het bedrijf [naam bedrijf 5] en later ook bij het bedrijf [naam bedrijf 6] en
- dat hij, verdachte en/of zijn mededader ( [medeverdachte 3] ) een eindbudget had voor de te verrichten werkzaamheden en
- een aantal medewerkers op de payroll laten zetten en
- aangegeven dat er (in verband met een nieuw project) meer medewerkers op de payroll moesten komen en
- aangegeven dat de medewerkers per week betaald moesten worden en
- door medewerkers/personen inschrijvingsformulieren en arbeidsovereenkomsten en een reisdeclaratie en werkbriefjes laten ondertekenen en ingevuld en ondertekend bij [naam bedrijf 1] ingediend en/of laten indienen,
waardoor [naam bedrijf 1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016 in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest door een inschrijvingsformulier Medewerker en een arbeidsovereenkomst en reisdeclaratie en werkbriefjes in te vullen en/of te ondertekenen en/of bij [naam bedrijf 1] in te laten dienen;
verdachte in de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 juli 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen
- geldbedragen tot een totaal van 92.369 euro en
- geldbedragen tot een totaal van 10.500 euro
heeft verhuld wie de rechthebbende is
terwijl hij, verdachte, telkens redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.3Motivering van de bewezenverklaring en bespreking bewijsverweren
De strafzaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) vloeit voort uit het onderzoek 13Rolwolk. In de loop van dat onderzoek zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Het bedrijf [naam bedrijf 4] stond ten tijde van de tenlastegelegde feiten op naam van medeverdachte [medeverdachte 2] . Op enig moment is ook medeverdachte [medeverdachte 1] bij dit bedrijf betrokken geraakt. Om geld te kunnen genereren voor het bedrijf hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in 2015 bedacht om goederen te bestellen op naam van andere, kredietwaardige bedrijven, en die goederen na levering door te verkopen. Op die manier hebben zij voor vele tienduizenden euro’s computerbenodigdheden besteld bij bedrijven zonder hiervoor te betalen. In de loop van 2016 werden de geldproblemen nijpend, zo verklaarden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Daarom hebben zij toen ook nepfacturen verkocht aan een factoringbedrijf. Toen ook hiermee niet voldoende geld binnenkwam en omdat er personeel betaald moest worden, hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich gericht tot het bedrijf [naam bedrijf 1] , met wie een zogenaamde payrollingovereenkomst werd afgesloten, om dit bedrijf vervolgens te laten betalen voor werk dat zogenaamd door werknemers van [naam bedrijf 4] zou worden uitgevoerd bij andere bedrijven (feit 1). Hiervoor zijn valse werkbriefjes ingevuld en ondertekend en ingediend bij dit bedrijf door onder anderen [verdachte] en zijn medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , die ook zijn vervolgd en gelijktijdig met verdachte worden berecht. Een deel van de opbrengsten van de oplichtingspraktijken van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is witgewassen via bankrekeningen van verdachte (feit 5).
Verdachte heeft erkend dat hij een arbeidsovereenkomst, inschrijvingsformulier en werkbriefjes voor [naam bedrijf 1] heeft ondertekend. Ook heeft hij verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 1] een eenmansbedrijf heeft geopend en de pasjes van zijn zakelijke rekeningen en soms ook van zijn privérekening heeft afgegeven aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De raadsman heeft kort gezegd bepleit dat verdachte geen opzet heeft gehad op oplichting en niet wist dat de gelden op zijn rekeningen van misdrijf afkomstig waren en daarom vrijspraak bepleit voor deze feiten.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage. Hoewel ten aanzien van het bewezen geachte vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Verdachte erkent immers feitelijke betrokkenheid en er zijn slechts juridische verweren gevoerd. Op deze verweren zal de rechtbank hierna ingaan.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Het onder feit 1 als subsidiair ten laste gelegde feit betreft medeplichtigheid bij de oplichting van het bedrijf [naam bedrijf 1]
Uit het dossier blijkt dat voormeld bedrijf is opgelicht door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij hebben – kort samengevat – zich gericht tot dit bedrijf om dit bedrijf, met wie zij een zogenaamde payrollingovereenkomst hadden afgesloten, loon te laten uitbetalen voor werk dat zogenaamd door werknemers van het bedrijf van [medeverdachte 2] – [naam bedrijf 4] – zou worden uitgevoerd bij andere bedrijven; dat werk werd echter niet daadwerkelijk uitgevoerd. Daarbij zijn valse arbeidsovereenkomsten, inschrijvingsformulieren, werkbriefjes en een reisdeclaratie ondertekend en ingediend. [naam bedrijf 1] is hierdoor voor bijna twee ton benadeeld.
Dat verdachte feitelijk behulpzaam is geweest bij de oplichting van [naam bedrijf 1] door het ondertekenen van de hiervoor bedoelde arbeidsovereenkomsten,
Inschrijvingsformulieren, een reisdeclaratie en werkbriefjes volgt uit het dossier en de eigen verklaring van verdachte.
De rechtbank vindt, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, dat tevens kan worden vastgesteld dat verdachte bij het verrichten van deze handelingen opzet had op het oplichten van het bedrijf. De door verdachte ondertekende documenten bevatten namelijk gegevens die niet juist waren. Dat moet voor verdachte kenbaar zijn geweest. Zo wist hij dat hij niet werkte voor het bedrijf dat was vermeld op de documenten. Dat hij deze documenten zou hebben getekend zonder ze (op zijn minst globaal) te lezen, gelooft de rechtbank niet. Verder heeft verdachte verklaard dat hij [medeverdachte 1] , die hem met [medeverdachte 2] aanstuurde, heeft leren kennen in de gevangenis. Hij was dus al een gewaarschuwd mens, in die zin dat hij op de hoogte was van de (vermeende) criminele activiteiten van [medeverdachte 1] . Gelet op het voorgaande moet verdachte hebben geweten dat hij een bijdrage leverde aan het op bedrieglijke wijze genereren van geld.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte medeplichtig was aan de oplichting van [naam bedrijf 1]
Het onder feit 5 ten laste gelegde feit betreft het witwassen van geldbedragen via een zakelijke en een privébankrekening op naam van verdachte.
Het in de tenlastelegging vermelde bedrag van 93.369 euro ziet op het totaalbedrag dat door het bedrijf [naam bedrijf 4] op de zakelijke rekening van een bedrijf op naam van verdachte (bedrijf [naam bedrijf 7] ) is gestort. Zoals de officier van justitie en de raadsman terecht hebben opgemerkt, is in werkelijkheid niet een bedrag van 93.369 euro, maar een totaalbedrag van 92.369 overgemaakt door [naam bedrijf 4] naar de zakelijke rekening van verdachte. Kennelijk is sprake geweest van een verschrijving bij het vermelden van het bedrag in de tenlastelegging.
Het in de tenlastelegging vermelde bedrag van 10.500 euro ziet op het totaalbedrag dat van de privérekening van verdachte naar, dan wel ten behoeve van [medeverdachte 1] is overgemaakt. Ook op de privérekening van verdachte werden bedragen door [naam bedrijf 4] gestort tot een totaal van 11.130 euro. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat het bedrag van 10.500 euro door [naam bedrijf 4] doorgesluisd geld betreft.
Uit het dossier komt naar voren dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich in de periode van belang hebben schuldig gemaakt aan oplichtingspraktijken en daarbij gebruik hebben gemaakt van het bedrijf [naam bedrijf 4] Zo hebben zij goederen op naam van andere kredietwaardige bedrijven besteld en geleverd gekregen en die goederen niet betaald. Die goederen hebben zij vervolgens doorverkocht. Ook hebben zij valse facturen verkocht aan een factoringbedrijf. Zij hebben door deze criminele activiteiten veel geld gegenereerd. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn hiervoor bij vonnis van heden veroordeeld. De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat het geld dat door [naam bedrijf 4] op de zakelijke en privérekening van verdachte is gestort in ieder geval gedeeltelijk, onmiddellijk dan wel middellijk, afkomstig was uit misdrijf. Dat het geld in ieder geval deels afkomstig is uit misdrijf, kan ook worden afgeleid uit hetgeen in het navolgende wordt opgemerkt over hetgeen verdachte wist over de herkomst van het geld. Verder kan worden vastgesteld dat doordat het geld van [naam bedrijf 4] naar de rekeningen op naam van verdachte is gegaan, is verhuld wie de rechthebbende is van het geld.
De rechtbank zal vervolgens de vraag moeten beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de geldbedragen, in het bijzonder het verhullen wie de rechthebbende van het geld is. De rechtbank beantwoordt die vraag, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, bevestigend en licht dat als volgt toe.
Verdachte heeft in dit verband het volgende verklaard. Verdachte heeft [medeverdachte 1] leren kennen in de gevangenis. Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft hij een eenmanszaak geopend. De pasjes van zijn twee zakelijke rekeningen – naast de rekening op naam van [naam bedrijf 7] had verdachte ook een zakelijke rekening op naam van het bedrijf [naam bedrijf 8] – heeft hij aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gegeven. Het pasje van zijn privérekening heeft hij soms aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gegeven. Verdachte had op een gegeven moment het vermoeden dat het fout zat. Hij is naar [medeverdachte 1] gegaan. [medeverdachte 1] vertelde dat hij een ontnemingsvordering en lopende strafzaken had en zei dat hij zijn geld uit het zicht moest houden. Verdachte wilde [medeverdachte 1] een gunst doen. Verdachte heeft erkend dat het schimmig was.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij van het begin af aan wist dat het schimmig was. Hij wist van het criminele verleden van [medeverdachte 1] . Op enig moment wist hij ook dat geld uit het zicht moest worden gehouden en dat zijn rekeningen daarvoor werden gebruikt. Verdachte heeft daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd door zijn pasjes af te geven aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en daarmee zijn rekeningen aan hen ter beschikking te stellen, en dat vervolgens op zijn beloop te laten. Dat hij zelf geen transacties heeft verricht en niet op de hoogte was van concrete transacties, doet daar niets aan af.
Verdachte had onder voormelde omstandigheden tenminste redelijkerwijs moeten vermoeden dat sprake was van geld met een criminele herkomst.