4.3.2Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 14 oktober 2016 tot en met 24 november 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam bedrijf 1] heeft bewogen tot de
afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 121.192 euro,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens het bedrijf [naam bedrijf 6] contact gelegd met [naam bedrijf 1] en
-namens [naam bedrijf 6] een overeenkomst met [naam bedrijf 1] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [naam bedrijf 1] facturen van [naam bedrijf 6] gericht aan klanten van [naam bedrijf 6] aankoopt, in elk geval overneemt en
- als debiteuren [naam bedrijf 7] en/of [naam bedrijf 8] aangeleverd en
- formulieren "Verklaring tot opdracht betalingsadres" aan [naam bedrijf 1] die (mede) (valselijk) ondertekend waren door [naam persoon 1] (namens [naam bedrijf 7] ) en door [naam persoon 2] (namens [naam bedrijf 8] ) gestuurd naar [naam bedrijf 1] en
- 4 facturen van [naam bedrijf 7] (ter waarde van ongeveer 69.104 euro) en 2 facturen van [naam bedrijf 8] (ter waarde van ongeveer 52.088 euro) verkocht aan [naam bedrijf 1] ,
zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededaders telkens geen goederen hebben geleverd aan [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 8] en geen facturen aan [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 8] hebben gestuurd,
waardoor [naam bedrijf 1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 15 december 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam bedrijf 2] . heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 115.590 euro, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens het bedrijf [naam bedrijf 6] contact gelegd met [naam bedrijf 2] en
-namens [naam bedrijf 6] een overeenkomst met [naam bedrijf 2] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [naam bedrijf 2] facturen van [naam bedrijf 6] gericht aan klanten van [naam bedrijf 6] aankoopt en
- als debiteuren [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 8] en [naam bedrijf 9] aangeleverd en
- 3 facturen van [naam bedrijf 7] (ter waarde van ongeveer 69.045 euro) en een factuur van [naam bedrijf 8] (ter waarde van ongeveer 27.958 euro) en 2 facturen van [naam bedrijf 9] (ter waarde van ongeveer 74.480 euro) verkocht aan [naam bedrijf 2] ,
zulks terwijl [naam bedrijf 6] en/of hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) geen goederen heeft/hebben geleverd aan [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 8] en [naam bedrijf 9] en geen facturen aan [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 8] en [naam bedrijf 9] heeft/hebben gestuurd,
waardoor [naam bedrijf 2] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften ten behoeve van de aankoop van die facturen;
in de periode van 16 november 2016 tot en met 27 maart 2017 in Nederland opzettelijk een auto (een BMW M 550d), toebehorende aan het bedrijf [naam bedrijf 4] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten had geleased, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
in de periode van 4 november 2016 tot en met 9 november 2016 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen [naam bedrijf 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten het verstrekken van een persoonlijke lening groot 25.000 euro, hebbende hij, verdachte,
- een persoonlijke lening van 25.000 euro bij [naam bedrijf 5] aangevraagd en
- een kredietovereenkomst ondertekend en
- aan [naam bedrijf 5] een valse of vervalste salarisspecificatie en een valse of vervalst bankafschrift van de Rabobank toegezonden of gemaild.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.3Motivering van de bewezenverklaring en bespreking bewijsverweren
De strafzaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) vloeit voort uit het onderzoek 13Rolwolk. In de loop van dat onderzoek zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Het bedrijf [naam bedrijf 10] stond ten tijde van de tenlastegelegde feiten op naam van medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Op enig moment is ook medeverdachte [naam medeverdachte 2] bij dit bedrijf betrokken geraakt. Om geld te kunnen genereren voor het bedrijf hebben [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] in 2015 bedacht om goederen te bestellen op naam van andere, kredietwaardige bedrijven, en die goederen na levering door te verkopen. In de loop van 2016 werden de geldproblemen nijpend, zo verklaarden [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] . Daarom hebben zij toen ook nepfacturen verkocht aan een factoringbedrijf dat al eerder echte facturen had gekocht van [naam bedrijf 10] en die ook kunnen innen. Deze nepfacturen konden zij echter niet innen. Dezelfde manier van werken is ook toegepast bij het verkopen van nepfacturen aan het factoringbedrijf [naam bedrijf 1] , waardoor dit bedrijf voor meer dan een ton is benadeeld (feit 1). Bij deze oplichting ging het niet om nepfacturen van het bedrijf [naam bedrijf 10] , maar van het bedrijf [naam bedrijf 6] ( [naam bedrijf 6] ) dat op naam stond van verdachte [verdachte] . Bij het onderzoek naar deze oplichting is ook medeverdachte [naam medeverdachte 3] in beeld gekomen. Op vergelijkbare manier zijn aan het bedrijf [naam bedrijf 2] nepfacturen verkocht (feit 2). Verder zijn auto’s geleased op naam van [naam bedrijf 6] waarbij de leasevoorwaarden niet zijn nageleefd (feit 4) en heeft [verdachte] in privé een lening afgesloten bij [naam bedrijf 5] , waarbij niet aan de betalingsverplichtingen is voldaan (feit 5).
[verdachte] heeft erkend dat hij de factoringovereenkomst heeft gesloten met [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] en dat hij de persoonlijke lening heeft afgesloten. De raadsvrouw heeft kort gezegd bepleit dat verdachte is gebruikt door medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] en geen oogmerk had om zichzelf te bevoordelen en daarom vrijspraak bepleit voor deze feiten.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage. Hoewel ten aanzien van het onder 1, 2 en 5 bewezen geachte vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Verdachte erkent immers feitelijke betrokkenheid bij deze feiten en er zijn slechts juridische verweren gevoerd. Op deze verweren zal de rechtbank hierna nader ingaan. De rechtbank zal de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde wel uitwerken, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 1
Feit 1 betreft – kort samengevat – de benadeling van het bedrijf [naam bedrijf 1] door het verkopen van nepfacturen aan dit bedrijf, waarbij ongeveer 121.192 euro door dit bedrijf is uitgekeerd. Deze nepfacturen werden aan [naam bedrijf 1] aangeboden door het bedrijf [naam bedrijf 6] , dat met [naam bedrijf 1] een factoringovereenkomst was aangegaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het bedrijf [naam bedrijf 1] is opgelicht op de wijze zoals vermeld in de tenlastelegging.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam medeverdachte 3] bij deze oplichting zijn betrokken. Wat betreft [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en [verdachte] geldt dat zij hun betrokkenheid hebben erkend. [naam medeverdachte 3] heeft betrokkenheid ontkend en verder gezwegen.
De rechtbank is – anders dan de raadslieden – van oordeel dat alle voormelde personen kunnen worden aangemerkt als medeplegers van deze oplichting en licht dit als volgt toe.
Ten aanzien van de rol van [verdachte] stelt de rechtbank, mede op grond van zijn eigen verklaring, vast dat het bedrijf [naam bedrijf 6] op zijn naam stond. Hij heeft de factoringovereenkomst met [naam bedrijf 1] gesloten en is daarvoor naar dit bedrijf toegegaan. Hij heeft verklaard dat hij dat heeft gedaan in opdracht van [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] , die zijn bedrijf met bijbehorende schuld van hem zouden overnemen als hij drie weken lang deed wat zij hem opdroegen. [verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat het niet goed zat toen hij belletjes kreeg van [naam bedrijf 1] dat facturen niet werden betaald. De rechtbank vult daarop aan dat al in een eerder stadium, namelijk bij het aangaan van een overeenkomst op zijn naam in opdracht van mensen met wie hij de hiervoor genoemde afspraak had gemaakt, voor verdachte voldoende duidelijk moet zijn geweest dat hij meewerkte aan een frauduleus plan dat ten nadele van [naam bedrijf 1] voordeel zou gaan opleveren voor zijn opdrachtgevers. De wijze waarop hij met [naam bedrijf 1] een overeenkomst is aangegaan past immers niet bij een legale wijze van zaken doen en is duidelijk gericht op het voor [naam bedrijf 1] verhullen van de zakelijke verhoudingen. Het verweer dat verdachte geen oogmerk had zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen treft dan ook geen doel. Of verdachte nu wel of niet precies wist wat een factoringovereenkomst is, doet niet ter zake.
De rol van verdachte was essentieel voor het slagen van de oplichting. Hij is immers degene geweest die [naam bedrijf 1] heeft benaderd en hen welbewust een rad voor ogen heeft gedraaid. Het belang van het aangaan van overeenkomsten in het zakelijk verkeer was hem als ondernemer ongetwijfeld volkomen duidelijk. Het moet hem ook duidelijk zijn geweest dat deze hele operatie niet voor een klein bedrag op touw werd gezet. De rechtbank gaat dan ook niet mee in het pleidooi van de raadsvrouw dat verdachte vooral uit naïviteit heeft gehandeld en/of zelf is opgelicht, en constateert dat hij willens en wetens een belangrijke rol heeft gespeeld bij deze oplichting.
[naam medeverdachte 2] was naar eigen zeggen betrokken bij de beginfase van de oplichting van [naam bedrijf 1] en heeft een bemiddelende en ondersteunende rol gehad. Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat [naam medeverdachte 2] ook een sturende rol had, wat ondersteuning vindt in de in het dossier opgenomen telecommunicatie. Verder is op 25 oktober 2016 door [naam bedrijf 6] een bedrag overgemaakt naar de rekening van het bedrijf [naam bedrijf 11] , op naam van [naam persoon 3] . Deze [naam persoon 3] heeft verklaard dat hij het bedrijf in opdracht van [naam medeverdachte 2] heeft ingeschreven, in zijn opdracht de bankrekening van het bedrijf heeft geopend en alle spullen van de bankrekening aan [naam medeverdachte 2] had gegeven. Ook gelet op het voorgaande is dus sprake van een link tussen [naam medeverdachte 2] en het ‘oplichtende’ bedrijf [naam bedrijf 6] , in die zin dat hij kennelijk geld van dat bedrijf heeft ontvangen.
[naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zijn kennis over factoring heeft doorgegeven aan [verdachte] en betrokken was bij het maken van bij de oplichting gebruikte valse websites door die technisch te controleren. Bij de aanhouding van [naam medeverdachte 1] op 25 oktober 2016 zijn twee computertassen in zijn auto aangetroffen. Daarin zaten documenten die kunnen worden gerelateerd aan de oplichting van [naam bedrijf 1] , waaronder een aanvraagformulier [naam bedrijf 1] , een [naam bedrijf 1] Overeenkomst en een KvK-uittreksel van het bedrijf [naam bedrijf 6] . Volgens [naam medeverdachte 1] zouden die documenten van [naam medeverdachte 2] zijn en zou [naam medeverdachte 1] niet bekend zijn met die documenten. De rechtbank gelooft dat niet gelet op de plek waar de documenten zijn aangetroffen en bezien in het licht van de verklaring van [naam medeverdachte 1] waarin hij zijn betrokkenheid erkent. Verder staat op het voorblad van het aanvraagformulier [naam bedrijf 1] geschreven: “voorbeeld factuur [voornaam 1] ”. Dit is een duidelijke link naar [naam medeverdachte 1] , wiens voornaam [voornaam 1] is. Ook blijkt uit chatgesprekken die zijn aangetroffen in de telefoon van [naam medeverdachte 1] dat zijn betrokkenheid bij de gebruikte websites verder ging dan technisch controleren van de gebruikte websites; hij gaf door welke informatie gebruikt moest worden en heeft kennelijk ook de bij de oplichting gebruikte emailadressen aangemaakt. Hij geeft domeinnamen, mailadressen en bijbehorende wachtwoorden door aan medeverdachten. Ook heeft hij kennelijk uit naam van het bij de oplichting gebruikte bedrijf [naam bedrijf 7] gereageerd op een email.
Over de rol van [naam medeverdachte 3] kan op grond van de verklaring van [verdachte] worden vastgesteld dat hij de (mede)bedenker was. [verdachte] heeft het weliswaar steeds over ‘ [voornaam 2] ’, maar de rechtbank gaat er van uit dat hij hier [naam medeverdachte 3] bedoelt. Een verbalisant heeft hem immers een foto van [naam medeverdachte 3] getoond, waarop [verdachte] heeft verklaard dat dit de ‘ [voornaam 2] ’ is over wie hij heeft verklaard. Verder komt naar voren dat hij valse facturen heeft aangeleverd. [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 3] een van de hoofdrolspelers was.
Uit de hiervoor vastgestelde rollen van [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam medeverdachte 3] volgt dat allen een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de oplichting van [naam bedrijf 1] en zich ook bewust waren van de oplichting van dit bedrijf. De nauwe en bewuste samenwerking volgt eigenlijk ook al uit het voorgaande, in die zin dat ze elkaar aanvulden en dat nauw overleg bij een dergelijke oplichting geboden is. De nauwe en bewuste samenwerking leidt de rechtbank ook af uit het bestaan van een groepsapp met voormelde personen als deelnemers, waarin tussen 21 en 24 oktober 2016 onder meer informatie wordt uitgewisseld over het inloggen op door [naam medeverdachte 1] aangemaakte emailadressen. Die groepsapp is naar voren gekomen door onderzoek van de telefoon van [naam medeverdachte 1] . Onder meer uit de verklaring van [naam medeverdachte 2] volgt dat [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam medeverdachte 3] allen deelnemer waren aan de groepsapp. Zo heeft hij verklaard dat hij vermoedt dat de persoon genaamd ‘ [voornaam 3] ’ [naam medeverdachte 3] is, omdat hij één van de hoofdrolspelers was. Ook de verklaring van [verdachte] over de betrokkenheid van [naam medeverdachte 3] is hierbij van belang. De rechtbank acht ook bewezen dat allen het oogmerk hadden zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het primaire verweer van de raadsvrouw dat verdachte niet het oogmerk had zichzelf of een ander te bevoordelen en het subsidiaire verweer dat zijn rol te beperkt is geweest om hem als medepleger aan te merken.
Feit 2 betreft – kort samengevat – de benadeling van het bedrijf [naam bedrijf 2] door het verkopen van nepfacturen aan dit bedrijf, waarbij ongeveer 115.590 euro door dit bedrijf is uitgekeerd. Het bedrijf [naam bedrijf 6] was ook hierbij betrokken als het ‘oplichtende’ bedrijf. [verdachte] en [naam medeverdachte 3] worden voor deze oplichting vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat bij de oplichting van [naam bedrijf 2] dezelfde werkwijze is gebruikt als bij de oplichting van [naam bedrijf 1] . Bij beide oplichtingen was [naam bedrijf 6] het oplichtende bedrijf, zijn [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 8] als nepdebiteuren aangemeld en zijn nepfacturen van [naam bedrijf 6] gericht aan deze bedrijven overgelegd.
Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat zijn bijdrage bij de oplichting van [naam bedrijf 2] vergelijkbaar was met die bij de oplichting van [naam bedrijf 1] Hij heeft de factoringovereenkomst ondertekend en contact gehad met het bedrijf.
De rol van [naam medeverdachte 3] bij de oplichting van [naam bedrijf 2] was eveneens vergelijkbaar met zijn rol
bij de oplichting van [naam bedrijf 1] , zo volgt onder meer uit de verklaring van [verdachte] . [naam medeverdachte 3] leverde wederom de nepfacturen aan.
[naam medeverdachte 2] wordt niet vervolgd voor dit feit. Gelet op het voorgaande, bezien in het licht van hetgeen over feit 1 is overwogen, mede gelet op de resultaten van het onderzoek aan de telefoon van [naam medeverdachte 1] en de verklaring van [verdachte] , is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] , [naam medeverdachte 3] en ook [naam medeverdachte 2] als medeplegers betrokken waren bij de oplichting van [naam bedrijf 2] .
De rechtbank verwerpt het ook ten aanzien van dit feit door de raadsvrouw gevoerde primaire verweer dat verdachte niet het oogmerk had zichzelf of een ander te bevoordelen en subsidiaire verweer dat zijn rol te beperkt is geweest om hem als medepleger aan te merken.
Feit 4 betreft het verduisteren van door middel van leaseovereenkomsten van [naam bedrijf 4] verkregen auto’s, te weten een BMW en een Golf.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de verduistering van de Golf, omdat het dossier onvoldoende overtuigende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat verdachte hiervoor als (mede)pleger verantwoordelijk was.
Uit de bewijsmiddelen blijkt en niet betwist wordt dat de BMW op naam van het bedrijf van verdachte, [naam bedrijf 6] , is geleased, dat verdachte de BMW op 14 november 2016 heeft opgehaald en voor ontvangst heeft getekend.
In maart 2017 is namens [naam bedrijf 4] aangifte gedaan van diefstal/verduistering van onder meer de BMW, omdat de maandelijkse leasebedragen, ondanks diverse aanmaningen, al lange tijd niet meer werden betaald. Het lukte [naam bedrijf 4] niet in contact te komen met [naam bedrijf 6] dan wel verdachte.
Getuige [naam getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij de BMW van verdachte heeft geleend om de auto mee te nemen naar Turkije. [naam getuige] is vervolgens met de BMW naar Turkije gegaan. Daar werd hij op een gegeven moment door de militaire politie benaderd. De BMW bleek als gestolen geregistreerd te staan en werd in beslag genomen.
De rechtbank leidt uit de omstandigheid dat de maandelijkse leasebedragen gedurende lange tijd niet meer werden betaald in samenhang met het uitlenen van de BMW door verdachte aan [naam getuige] af dat verdachte zich de BMW wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Voor de rechtbank is het onduidelijk in hoeverre hier sprake is van een mededader zodat verdachte wordt vrijgesproken van medeplegen.
Feit 5 betreft de oplichting door verdachte van het bedrijf [naam bedrijf 5] door dit bedrijf aan hem een lening van 25.000 euro te laten verstrekken op basis van een valse salarisspecificatie en een vals bankafschrift.
De verdediging heeft erkend dat verdachte valse documenten heeft overgelegd en de lening heeft verkregen. Verdachte heeft zijn feitelijke betrokkenheid bij de ten laste gelegde oplichting derhalve bekend. Dat hij de lening zou willen terugbetalen en daartoe betalingen heeft gedaan, maakt, anders dan gesteld door de raadsvrouw, niet dat geen sprake was van oplichting. Feit blijft immers dat de lening is verstrekt op basis van een valse voorstelling van zaken omtrent de financiële positie van verdachte door het overleggen van de valse documenten.