ECLI:NL:RBAMS:2019:3757

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
13/665106-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en verduistering door middel van nepfacturen en valse documenten

Op 28 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder oplichting en verduistering. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar oplichtingspraktijken waarbij nepfacturen werden verkocht aan verschillende bedrijven. De verdachte, geboren in 1970, was betrokken bij het oplichten van bedrijven door valse facturen aan te bieden en leningen te verkrijgen op basis van vervalste documenten. Tijdens de zittingen op 1, 2, 4 en 10 april 2019 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, en op 28 mei 2019 werd de uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van oplichting van meerdere bedrijven, waaronder [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2], en aan verduistering van een BMW. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een derde feit, maar achtte de overige feiten bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank overwoog dat de verdachte een aanzienlijke rol had gespeeld in de oplichtingspraktijken en dat zijn handelen had geleid tot grote schade voor de betrokken bedrijven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665106-17
Datum uitspraak: 28 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1, 2, 4 en 10 april 2019. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 28 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat de gemachtigd raadsvrouw, mr. J.J.M. Kleiweg, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het medeplegen of alleen plegen van oplichting van het bedrijf [naam bedrijf 1] in de periode van 14 oktober 2016 tot en met 24 november 2016 in Amsterdam, Obdam, Ulft dan wel in Nederland voor een bedrag van in totaal 121.192 euro;
het medeplegen of alleen plegen van oplichting van het bedrijf [naam bedrijf 2] in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 15 december 2016 in Amsterdam, Ulft, Zutphen dan wel in Nederland voor een bedrag van in totaal 115.590 euro;
het medeplegen of alleen plegen van verduistering van drie notebooks, twee computers en drie tablets, toebehorende aan [naam bedrijf 3] , in de periode van 29 november 2016 tot en met 7 maart 2017 in Ulft, gemeente Oude IJsselstreek, Zevenaar, Apeldoorn dan wel in Nederland;
het medeplegen of alleen plegen van verduistering van een BMW en een Volkswagen, toebehorende aan [naam bedrijf 4] , in de periode van 16 november 2016 tot en met 27 maart 2017 in Rijswijk, Eindhoven, Zevenaar, Apeldoorn, Ulft dan wel in Nederland;
het medeplegen of alleen plegen van oplichting van [naam bedrijf 5] in de periode van 4 november 2016 tot en met 9 november 2016 in Zevenaar, Apeldoorn, Utrecht dan wel in Nederland.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van feit 3 en bewezenverklaring van de overige feiten.
4.2
Standpunt van verdachte
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de onder 3 ten laste gelegde verduistering niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 14 oktober 2016 tot en met 24 november 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam bedrijf 1] heeft bewogen tot de
afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 121.192 euro,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens het bedrijf [naam bedrijf 6] contact gelegd met [naam bedrijf 1] en
-namens [naam bedrijf 6] een overeenkomst met [naam bedrijf 1] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [naam bedrijf 1] facturen van [naam bedrijf 6] gericht aan klanten van [naam bedrijf 6] aankoopt, in elk geval overneemt en
- als debiteuren [naam bedrijf 7] en/of [naam bedrijf 8] aangeleverd en
- formulieren "Verklaring tot opdracht betalingsadres" aan [naam bedrijf 1] die (mede) (valselijk) ondertekend waren door [naam persoon 1] (namens [naam bedrijf 7] ) en door [naam persoon 2] (namens [naam bedrijf 8] ) gestuurd naar [naam bedrijf 1] en
- 4 facturen van [naam bedrijf 7] (ter waarde van ongeveer 69.104 euro) en 2 facturen van [naam bedrijf 8] (ter waarde van ongeveer 52.088 euro) verkocht aan [naam bedrijf 1] ,
zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededaders telkens geen goederen hebben geleverd aan [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 8] en geen facturen aan [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 8] hebben gestuurd,
waardoor [naam bedrijf 1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
2.
in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 15 december 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam bedrijf 2] . heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 115.590 euro, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens het bedrijf [naam bedrijf 6] contact gelegd met [naam bedrijf 2] en
-namens [naam bedrijf 6] een overeenkomst met [naam bedrijf 2] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [naam bedrijf 2] facturen van [naam bedrijf 6] gericht aan klanten van [naam bedrijf 6] aankoopt en
- als debiteuren [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 8] en [naam bedrijf 9] aangeleverd en
- 3 facturen van [naam bedrijf 7] (ter waarde van ongeveer 69.045 euro) en een factuur van [naam bedrijf 8] (ter waarde van ongeveer 27.958 euro) en 2 facturen van [naam bedrijf 9] (ter waarde van ongeveer 74.480 euro) verkocht aan [naam bedrijf 2] ,
zulks terwijl [naam bedrijf 6] en/of hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) geen goederen heeft/hebben geleverd aan [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 8] en [naam bedrijf 9] en geen facturen aan [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 8] en [naam bedrijf 9] heeft/hebben gestuurd,
waardoor [naam bedrijf 2] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften ten behoeve van de aankoop van die facturen;
4.
in de periode van 16 november 2016 tot en met 27 maart 2017 in Nederland opzettelijk een auto (een BMW M 550d), toebehorende aan het bedrijf [naam bedrijf 4] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten had geleased, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
in de periode van 4 november 2016 tot en met 9 november 2016 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen [naam bedrijf 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten het verstrekken van een persoonlijke lening groot 25.000 euro, hebbende hij, verdachte,
- een persoonlijke lening van 25.000 euro bij [naam bedrijf 5] aangevraagd en
- een kredietovereenkomst ondertekend en
- aan [naam bedrijf 5] een valse of vervalste salarisspecificatie en een valse of vervalst bankafschrift van de Rabobank toegezonden of gemaild.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.3
Motivering van de bewezenverklaring en bespreking bewijsverweren
Inleiding
De strafzaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) vloeit voort uit het onderzoek 13Rolwolk. In de loop van dat onderzoek zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Het bedrijf [naam bedrijf 10] stond ten tijde van de tenlastegelegde feiten op naam van medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Op enig moment is ook medeverdachte [naam medeverdachte 2] bij dit bedrijf betrokken geraakt. Om geld te kunnen genereren voor het bedrijf hebben [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] in 2015 bedacht om goederen te bestellen op naam van andere, kredietwaardige bedrijven, en die goederen na levering door te verkopen. In de loop van 2016 werden de geldproblemen nijpend, zo verklaarden [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] . Daarom hebben zij toen ook nepfacturen verkocht aan een factoringbedrijf dat al eerder echte facturen had gekocht van [naam bedrijf 10] en die ook kunnen innen. Deze nepfacturen konden zij echter niet innen. Dezelfde manier van werken is ook toegepast bij het verkopen van nepfacturen aan het factoringbedrijf [naam bedrijf 1] , waardoor dit bedrijf voor meer dan een ton is benadeeld (feit 1). Bij deze oplichting ging het niet om nepfacturen van het bedrijf [naam bedrijf 10] , maar van het bedrijf [naam bedrijf 6] ( [naam bedrijf 6] ) dat op naam stond van verdachte [verdachte] . Bij het onderzoek naar deze oplichting is ook medeverdachte [naam medeverdachte 3] in beeld gekomen. Op vergelijkbare manier zijn aan het bedrijf [naam bedrijf 2] nepfacturen verkocht (feit 2). Verder zijn auto’s geleased op naam van [naam bedrijf 6] waarbij de leasevoorwaarden niet zijn nageleefd (feit 4) en heeft [verdachte] in privé een lening afgesloten bij [naam bedrijf 5] , waarbij niet aan de betalingsverplichtingen is voldaan (feit 5).
[verdachte] heeft erkend dat hij de factoringovereenkomst heeft gesloten met [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] en dat hij de persoonlijke lening heeft afgesloten. De raadsvrouw heeft kort gezegd bepleit dat verdachte is gebruikt door medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] en geen oogmerk had om zichzelf te bevoordelen en daarom vrijspraak bepleit voor deze feiten.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage. Hoewel ten aanzien van het onder 1, 2 en 5 bewezen geachte vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Verdachte erkent immers feitelijke betrokkenheid bij deze feiten en er zijn slechts juridische verweren gevoerd. Op deze verweren zal de rechtbank hierna nader ingaan. De rechtbank zal de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde wel uitwerken, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 1
Feit 1 betreft – kort samengevat – de benadeling van het bedrijf [naam bedrijf 1] door het verkopen van nepfacturen aan dit bedrijf, waarbij ongeveer 121.192 euro door dit bedrijf is uitgekeerd. Deze nepfacturen werden aan [naam bedrijf 1] aangeboden door het bedrijf [naam bedrijf 6] , dat met [naam bedrijf 1] een factoringovereenkomst was aangegaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het bedrijf [naam bedrijf 1] is opgelicht op de wijze zoals vermeld in de tenlastelegging.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam medeverdachte 3] bij deze oplichting zijn betrokken. Wat betreft [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en [verdachte] geldt dat zij hun betrokkenheid hebben erkend. [naam medeverdachte 3] heeft betrokkenheid ontkend en verder gezwegen.
De rechtbank is – anders dan de raadslieden – van oordeel dat alle voormelde personen kunnen worden aangemerkt als medeplegers van deze oplichting en licht dit als volgt toe.
Ten aanzien van de rol van [verdachte] stelt de rechtbank, mede op grond van zijn eigen verklaring, vast dat het bedrijf [naam bedrijf 6] op zijn naam stond. Hij heeft de factoringovereenkomst met [naam bedrijf 1] gesloten en is daarvoor naar dit bedrijf toegegaan. Hij heeft verklaard dat hij dat heeft gedaan in opdracht van [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] , die zijn bedrijf met bijbehorende schuld van hem zouden overnemen als hij drie weken lang deed wat zij hem opdroegen. [verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat het niet goed zat toen hij belletjes kreeg van [naam bedrijf 1] dat facturen niet werden betaald. De rechtbank vult daarop aan dat al in een eerder stadium, namelijk bij het aangaan van een overeenkomst op zijn naam in opdracht van mensen met wie hij de hiervoor genoemde afspraak had gemaakt, voor verdachte voldoende duidelijk moet zijn geweest dat hij meewerkte aan een frauduleus plan dat ten nadele van [naam bedrijf 1] voordeel zou gaan opleveren voor zijn opdrachtgevers. De wijze waarop hij met [naam bedrijf 1] een overeenkomst is aangegaan past immers niet bij een legale wijze van zaken doen en is duidelijk gericht op het voor [naam bedrijf 1] verhullen van de zakelijke verhoudingen. Het verweer dat verdachte geen oogmerk had zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen treft dan ook geen doel. Of verdachte nu wel of niet precies wist wat een factoringovereenkomst is, doet niet ter zake.
De rol van verdachte was essentieel voor het slagen van de oplichting. Hij is immers degene geweest die [naam bedrijf 1] heeft benaderd en hen welbewust een rad voor ogen heeft gedraaid. Het belang van het aangaan van overeenkomsten in het zakelijk verkeer was hem als ondernemer ongetwijfeld volkomen duidelijk. Het moet hem ook duidelijk zijn geweest dat deze hele operatie niet voor een klein bedrag op touw werd gezet. De rechtbank gaat dan ook niet mee in het pleidooi van de raadsvrouw dat verdachte vooral uit naïviteit heeft gehandeld en/of zelf is opgelicht, en constateert dat hij willens en wetens een belangrijke rol heeft gespeeld bij deze oplichting.
[naam medeverdachte 2] was naar eigen zeggen betrokken bij de beginfase van de oplichting van [naam bedrijf 1] en heeft een bemiddelende en ondersteunende rol gehad. Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat [naam medeverdachte 2] ook een sturende rol had, wat ondersteuning vindt in de in het dossier opgenomen telecommunicatie. Verder is op 25 oktober 2016 door [naam bedrijf 6] een bedrag overgemaakt naar de rekening van het bedrijf [naam bedrijf 11] , op naam van [naam persoon 3] . Deze [naam persoon 3] heeft verklaard dat hij het bedrijf in opdracht van [naam medeverdachte 2] heeft ingeschreven, in zijn opdracht de bankrekening van het bedrijf heeft geopend en alle spullen van de bankrekening aan [naam medeverdachte 2] had gegeven. Ook gelet op het voorgaande is dus sprake van een link tussen [naam medeverdachte 2] en het ‘oplichtende’ bedrijf [naam bedrijf 6] , in die zin dat hij kennelijk geld van dat bedrijf heeft ontvangen.
[naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zijn kennis over factoring heeft doorgegeven aan [verdachte] en betrokken was bij het maken van bij de oplichting gebruikte valse websites door die technisch te controleren. Bij de aanhouding van [naam medeverdachte 1] op 25 oktober 2016 zijn twee computertassen in zijn auto aangetroffen. Daarin zaten documenten die kunnen worden gerelateerd aan de oplichting van [naam bedrijf 1] , waaronder een aanvraagformulier [naam bedrijf 1] , een [naam bedrijf 1] Overeenkomst en een KvK-uittreksel van het bedrijf [naam bedrijf 6] . Volgens [naam medeverdachte 1] zouden die documenten van [naam medeverdachte 2] zijn en zou [naam medeverdachte 1] niet bekend zijn met die documenten. De rechtbank gelooft dat niet gelet op de plek waar de documenten zijn aangetroffen en bezien in het licht van de verklaring van [naam medeverdachte 1] waarin hij zijn betrokkenheid erkent. Verder staat op het voorblad van het aanvraagformulier [naam bedrijf 1] geschreven: “voorbeeld factuur [voornaam 1] ”. Dit is een duidelijke link naar [naam medeverdachte 1] , wiens voornaam [voornaam 1] is. Ook blijkt uit chatgesprekken die zijn aangetroffen in de telefoon van [naam medeverdachte 1] dat zijn betrokkenheid bij de gebruikte websites verder ging dan technisch controleren van de gebruikte websites; hij gaf door welke informatie gebruikt moest worden en heeft kennelijk ook de bij de oplichting gebruikte emailadressen aangemaakt. Hij geeft domeinnamen, mailadressen en bijbehorende wachtwoorden door aan medeverdachten. Ook heeft hij kennelijk uit naam van het bij de oplichting gebruikte bedrijf [naam bedrijf 7] gereageerd op een email.
Over de rol van [naam medeverdachte 3] kan op grond van de verklaring van [verdachte] worden vastgesteld dat hij de (mede)bedenker was. [verdachte] heeft het weliswaar steeds over ‘ [voornaam 2] ’, maar de rechtbank gaat er van uit dat hij hier [naam medeverdachte 3] bedoelt. Een verbalisant heeft hem immers een foto van [naam medeverdachte 3] getoond, waarop [verdachte] heeft verklaard dat dit de ‘ [voornaam 2] ’ is over wie hij heeft verklaard. Verder komt naar voren dat hij valse facturen heeft aangeleverd. [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 3] een van de hoofdrolspelers was.
Uit de hiervoor vastgestelde rollen van [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam medeverdachte 3] volgt dat allen een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de oplichting van [naam bedrijf 1] en zich ook bewust waren van de oplichting van dit bedrijf. De nauwe en bewuste samenwerking volgt eigenlijk ook al uit het voorgaande, in die zin dat ze elkaar aanvulden en dat nauw overleg bij een dergelijke oplichting geboden is. De nauwe en bewuste samenwerking leidt de rechtbank ook af uit het bestaan van een groepsapp met voormelde personen als deelnemers, waarin tussen 21 en 24 oktober 2016 onder meer informatie wordt uitgewisseld over het inloggen op door [naam medeverdachte 1] aangemaakte emailadressen. Die groepsapp is naar voren gekomen door onderzoek van de telefoon van [naam medeverdachte 1] . Onder meer uit de verklaring van [naam medeverdachte 2] volgt dat [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam medeverdachte 3] allen deelnemer waren aan de groepsapp. Zo heeft hij verklaard dat hij vermoedt dat de persoon genaamd ‘ [voornaam 3] ’ [naam medeverdachte 3] is, omdat hij één van de hoofdrolspelers was. Ook de verklaring van [verdachte] over de betrokkenheid van [naam medeverdachte 3] is hierbij van belang. De rechtbank acht ook bewezen dat allen het oogmerk hadden zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het primaire verweer van de raadsvrouw dat verdachte niet het oogmerk had zichzelf of een ander te bevoordelen en het subsidiaire verweer dat zijn rol te beperkt is geweest om hem als medepleger aan te merken.
Ten aanzien van feit 2
Feit 2 betreft – kort samengevat – de benadeling van het bedrijf [naam bedrijf 2] door het verkopen van nepfacturen aan dit bedrijf, waarbij ongeveer 115.590 euro door dit bedrijf is uitgekeerd. Het bedrijf [naam bedrijf 6] was ook hierbij betrokken als het ‘oplichtende’ bedrijf. [verdachte] en [naam medeverdachte 3] worden voor deze oplichting vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat bij de oplichting van [naam bedrijf 2] dezelfde werkwijze is gebruikt als bij de oplichting van [naam bedrijf 1] . Bij beide oplichtingen was [naam bedrijf 6] het oplichtende bedrijf, zijn [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 8] als nepdebiteuren aangemeld en zijn nepfacturen van [naam bedrijf 6] gericht aan deze bedrijven overgelegd.
Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat zijn bijdrage bij de oplichting van [naam bedrijf 2] vergelijkbaar was met die bij de oplichting van [naam bedrijf 1] Hij heeft de factoringovereenkomst ondertekend en contact gehad met het bedrijf.
De rol van [naam medeverdachte 3] bij de oplichting van [naam bedrijf 2] was eveneens vergelijkbaar met zijn rol
bij de oplichting van [naam bedrijf 1] , zo volgt onder meer uit de verklaring van [verdachte] . [naam medeverdachte 3] leverde wederom de nepfacturen aan.
[naam medeverdachte 2] wordt niet vervolgd voor dit feit. Gelet op het voorgaande, bezien in het licht van hetgeen over feit 1 is overwogen, mede gelet op de resultaten van het onderzoek aan de telefoon van [naam medeverdachte 1] en de verklaring van [verdachte] , is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] , [naam medeverdachte 3] en ook [naam medeverdachte 2] als medeplegers betrokken waren bij de oplichting van [naam bedrijf 2] .
De rechtbank verwerpt het ook ten aanzien van dit feit door de raadsvrouw gevoerde primaire verweer dat verdachte niet het oogmerk had zichzelf of een ander te bevoordelen en subsidiaire verweer dat zijn rol te beperkt is geweest om hem als medepleger aan te merken.
Ten aanzien van feit 4
Feit 4 betreft het verduisteren van door middel van leaseovereenkomsten van [naam bedrijf 4] verkregen auto’s, te weten een BMW en een Golf.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de verduistering van de Golf, omdat het dossier onvoldoende overtuigende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat verdachte hiervoor als (mede)pleger verantwoordelijk was.
Uit de bewijsmiddelen blijkt en niet betwist wordt dat de BMW op naam van het bedrijf van verdachte, [naam bedrijf 6] , is geleased, dat verdachte de BMW op 14 november 2016 heeft opgehaald en voor ontvangst heeft getekend.
In maart 2017 is namens [naam bedrijf 4] aangifte gedaan van diefstal/verduistering van onder meer de BMW, omdat de maandelijkse leasebedragen, ondanks diverse aanmaningen, al lange tijd niet meer werden betaald. Het lukte [naam bedrijf 4] niet in contact te komen met [naam bedrijf 6] dan wel verdachte.
Getuige [naam getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij de BMW van verdachte heeft geleend om de auto mee te nemen naar Turkije. [naam getuige] is vervolgens met de BMW naar Turkije gegaan. Daar werd hij op een gegeven moment door de militaire politie benaderd. De BMW bleek als gestolen geregistreerd te staan en werd in beslag genomen.
De rechtbank leidt uit de omstandigheid dat de maandelijkse leasebedragen gedurende lange tijd niet meer werden betaald in samenhang met het uitlenen van de BMW door verdachte aan [naam getuige] af dat verdachte zich de BMW wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Voor de rechtbank is het onduidelijk in hoeverre hier sprake is van een mededader zodat verdachte wordt vrijgesproken van medeplegen.
Ten aanzien van feit 5
Feit 5 betreft de oplichting door verdachte van het bedrijf [naam bedrijf 5] door dit bedrijf aan hem een lening van 25.000 euro te laten verstrekken op basis van een valse salarisspecificatie en een vals bankafschrift.
De verdediging heeft erkend dat verdachte valse documenten heeft overgelegd en de lening heeft verkregen. Verdachte heeft zijn feitelijke betrokkenheid bij de ten laste gelegde oplichting derhalve bekend. Dat hij de lening zou willen terugbetalen en daartoe betalingen heeft gedaan, maakt, anders dan gesteld door de raadsvrouw, niet dat geen sprake was van oplichting. Feit blijft immers dat de lening is verstrekt op basis van een valse voorstelling van zaken omtrent de financiële positie van verdachte door het overleggen van de valse documenten.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Standpunt van verdachte
Voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen dan wel een taakstraf in de vorm van een werkstraf. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte een blanco strafblad heeft. Verder heeft zij naar voren gebracht dat de gedragingen van relatief korte duur waren en dat verdachte geen initiatiefnemer was. Ook heeft zij erop gewezen dat verdachte bij de politie openheid van zaken heeft gegeven en dat het ‘oude’ feiten betreft. Dat verdachte wordt bedreigd in verband met deze zaak, geen voordeel heeft genoten en geconfronteerd zal worden met een enorme financiële claim van de schuldeisers, moet volgens de raadsvrouw ook worden meegewogen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt oplegging van een gevangenisstraf van 15 maanden in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met anderen meerdere bedrijven voor grote bedragen benadeeld. Zij hebben niet alleen schade toegebracht aan de direct betrokken bedrijven. Ook de bedrijven van wie zij de namen misbruikten om de andere bedrijven op te lichten hebben de nodige overlast ondervonden. Door de oplichtingspraktijken van verdachte en zijn mededaders is het vertrouwen in het handelsverkeer ernstig aangetast.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor strafoplegging, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht meegewogen.
Wat betreft de door verdachte gepleegde fraudedelicten geldt dat sprake is van een benadelingsbedrag van in totaal ruim 320.000 euro, waarbij de rechtbank de verduistering van de auto ook meerekent. De oriëntatiepunten vermelden bij de categorie benadelingsbedragen gelegen tussen 250.000 euro en 500.000 euro een gevangenisstraf van 12 tot 18 maanden.
Daarnaast zijn bij de oriëntatiepunten strafvermeerderende dan wel strafverminderende factoren benoemd.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij heeft meegewerkt aan het onderzoek.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, zodat geen sprake is van strafverzwarende recidive.
De officier van justitie heeft bij de onderbouwing van zijn strafeis opgemerkt dat verdachte een katvanger lijkt, dat hij een sulletje is die door anderen is gebruikt. De officier van justitie baseert dit kennelijk op de verklaring van verdachte. De rechtbank vindt dat op basis van het gehele dossier een ander beeld van verdachte naar voren komt. Hij is wellicht niet de leider, maar heeft toch een aanzienlijke rol als medepleger. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat zij niet gelooft dat verdachte zich slechts volstrekt naïef heeft laten gebruiken. Het is hem van het begin af aan duidelijk geweest dat hij meewerkte aan omvangrijke frauduleuze praktijken. Van enige (serieuze) druk of dwang bij het aangaan van deze samenwerking is niet gebleken en verdachte is een volwassen man. Hij heeft hier toch echt zelf voor gekozen. De rechtbank wil aannemen dat zijn handelen kan zijn ingegeven door financiële problemen, maar het staat uiteraard niet vrij om die problemen op deze wijze op anderen af te wentelen.
Met de door de raadsvrouw gestelde bedreigingen kan de rechtbank geen rekening houden. De rechtbank heeft te weinig informatie over die bedreigingen om te kunnen beoordelen wat de ernst daarvan is en of er daadwerkelijk verband bestaat met deze zaak.
Gelet op het voorgaande en rekening houdende met voormelde oriëntatiepunten voor strafoplegging bestaat aanleiding om bij de straftoemeting naar boven af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Voor een deels voorwaardelijke straf ziet de rechtbank geen aanleiding.

8.Benadeelde partijen

8.1
[naam bedrijf 1]
Vordering
De benadeelde partij [naam bedrijf 1] vordert € 138.296,95 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, en vergoeding van € 11.685,98 aan proceskosten.
Standpunt van verdachte
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de frauduleuze handelingen uit naam van het bedrijf [naam bedrijf 6] zijn verricht. Nu het bedrijf niet is gedagvaard, ontbreekt volgens de raadsvrouw het vereiste causaal verband en moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Meer subsidiair moet de benadeelde partij volgens de raadsvrouw niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de vordering bij de curator van het failliet verklaarde bedrijf [naam bedrijf 6] moet worden ingediend.
Tot slot heeft de raadsvrouw de rechtbank meest subsidiair verzocht de benadeelde partij ontvankelijk te verklaren voor een bedrag van € 138.296,95 en voor het overige deel af te wijzen. Hierbij heeft zij verzocht geen hoofdelijke aansprakelijkheid te bepalen en de door verdachte te betalen schadevergoeding vast te stellen op een symbolisch bedrag van € 1, - gelet op zijn marginale rol/betrokkenheid en het feit dat hij geen gelden heeft ontvangen.
Standpunt van de officier van justitie
Wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het bedrag moet worden gematigd tot het bedrag dat door de benadeelde partij is betaald voor de aangekochte facturen.
De gevraagde vergoeding voor proceskosten kan volgens de officier van justitie niet worden toegewezen, omdat deze kostenpost onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte hiervoor als persoon (mede) verantwoordelijk is. Gelet hierop gaat de stelling van de raadsvrouw dat het bedrijf [naam bedrijf 6] en niet verdachte als veroorzaker van de schade moet worden aangemerkt en dat de vordering bij de curator van het inmiddels failliete bedrijf had moeten worden ingediend, niet op.
De vordering is wat betreft de gestelde materiële schade niet inhoudelijk betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank echter gedeeltelijk onrechtmatig of ongegrond voor. De benadeelde partij heeft namelijk vergoeding gevraagd voor het totaal van de bedragen vermeld op de door de benadeelde partij aangekochte facturen, terwijl het door de benadeelde partij voor de facturen betaalde bedrag lager was. Het betaalde bedrag stelt de rechtbank vast op € 121.192, -, zijnde het bedrag vermeld in de bewezenverklaring. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Als medepleger houdt de rechtbank verdachte verantwoordelijk voor vergoeding van het gehele bedrag.
De vordering van de benadeelde partij zal voor wat betreft de overige gevorderde materiële schadevergoeding worden afgewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding het schadebedrag te beperken tot één euro. De rol van verdachte was niet marginaal, en het gaat niet om de vraag of hij gelden heeft ontvangen maar om de constatering dat hij schade heeft aangericht, die vergoed moet worden.
De rechtbank vindt dat de gevorderde vergoeding voor proceskosten onvoldoende is onderbouwd en daarom niet kan worden toegewezen. Onduidelijk is waar deze kosten op zien. Gelet op de datering van de bewijsstukken en de omvang van het bedrag lijkt het niet te gaan om kosten die als proceskosten in het kader van de onderhavige voeging benadeelde partij zijn gemaakt. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren, zodat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in dit gedeelte van de vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
8.2
[naam bedrijf 2]
Vordering
De benadeelde partij [naam bedrijf 2] vordert, na wijziging ter terechtzitting van 4 april 2019, € 143.852, - aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van verdachte
De raadsvrouw heeft primair, subsidiair en meer subsidiair de zelfde standpunten naar voren gebracht als ten aanzien van de vordering van [naam bedrijf 1]
Tot slot heeft de raadsvrouw de rechtbank meest subsidiair verzocht de benadeelde partij ontvankelijk te verklaren voor een bedrag van € 143.852, -. Hierbij heeft zij verzocht geen hoofdelijke aansprakelijkheid te bepalen en de door verdachte te betalen schadevergoeding vast te stellen op een symbolisch bedrag van € 1, - gelet op zijn marginale rol/betrokkenheid en het feit dat hij geen gelden heeft ontvangen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering moet worden toegewezen en dat verdachte en [naam medeverdachte 3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsvrouw met dezelfde redeneringen als hiervoor bij de vordering van [naam bedrijf 1]
De vordering is wat betreft de gestelde materiële schade niet inhoudelijk betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering zal tot het bedrag € 143.852, - worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Als medepleger houdt de rechtbank verdachte verantwoordelijk voor vergoeding van het gehele bedrag.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
8.3
[naam bedrijf 3]
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat verdachte zal worden vrijgesproken van feit 3 dat aan de vordering ten grondslag ligt.
8.4
[naam bedrijf 4]
Vordering
De benadeelde partij [naam bedrijf 4] vordert € 116.345,97 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van verdachte
De raadsvrouw heeft primair, subsidiair en meer subsidiair de zelfde standpunten naar voren gebracht als ten aanzien van de vordering van [naam bedrijf 1]
Tot slot heeft de raadsvrouw de rechtbank meest subsidiair verzocht geen hoofdelijke aansprakelijkheid te bepalen en de door verdachte te betalen schadevergoeding vast te stellen op een symbolisch bedrag van € 1, - gelet op zijn marginale rol/betrokkenheid.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering moet worden toegewezen en dat verdachte en [naam medeverdachte 3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de VW Golf, gelet op de vrijspraak voor dat gedeelte van de tenlastelegging. De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsvrouw voor het overige met dezelfde redeneringen als hiervoor bij de vordering van [naam bedrijf 1]
De vordering is wat betreft de gestelde materiële schade in verband met verduistering van de BMW niet inhoudelijk betwist. De vordering zal tot het bedrag van € 59.950, - worden toegewezen, zijnde de waarde van de BMW zoals vermeld in de bij de vordering gevoegde lease overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Als pleger houdt de rechtbank verdachte verantwoordelijk voor vergoeding van het gehele bedrag.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal geen hoofdelijke aansprakelijkheid bepalen, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat iemand als medepleger van verduistering van de BMW kan worden aangemerkt.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het overige deel van de vordering.
8.5
[naam bedrijf 5]
Vordering
De benadeelde partij [naam bedrijf 5] vordert € 24.996, - aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van verdachte
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering gelet op de bepleite vrijspraak dan wel omdat sprake is van een puur civielrechtelijke kwestie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering moet worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Anders dan gesteld door de raadsvrouw ligt er dus wel een strafbaar feit aan de schade ten grondslag en is het geen puur civielrechtelijke kwestie.
De vordering is wat betreft de gestelde materiële schade niet inhoudelijk betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering zal tot het bedrag € 24.996, - worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
8.6
Geen oplegging schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, telkens geen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de benadeelde partijen bedrijven zijn die redelijkerwijs geacht mogen worden zelf zorg te kunnen dragen voor incasso van de toegewezen schadevergoeding.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen hetgeen onder 3 is ten laste gelegd en spreek verdachte daarvan vrij
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feiten 1 en 2:
- medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 4:
- verduistering;
feit 5:
- oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 maanden.
Verklaart verbeurd:
- geld, 100 euro.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam bedrijf 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 1] , toe tot een bedrag van
€ 121.192, - (honderd eenentwintigduizend honderdtweeënnegentig euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 november 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij [naam bedrijf 1] voor het overige af.
Veroordeelt verdachte aan [naam bedrijf 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [naam bedrijf 1] niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft de gevorderde € 11.685,98, aangeduid als proceskosten.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam bedrijf 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 2] , toe tot een bedrag van
€ 143.852, - (honderddrieënveertigduizend achthonderdtweeënvijftig euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 december 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam bedrijf 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam bedrijf 3]
Verklaart de benadeelde partij [naam bedrijf 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam bedrijf 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 4] , toe tot een bedrag van € 59.950, - (negenenvijftigduizend negenhonderdvijftig euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 maart 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [naam bedrijf 4] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam bedrijf 5]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 5] , toe tot een bedrag van € 24.996, - (vierentwintigduizend negenhonderdzesennegentig euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 november 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2019.