ECLI:NL:RBAMS:2019:3756

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
13/665380-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en gewoontewitwassen door middel van valse facturen en misbruik van bedrijfsnamen

Op 28 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vormen van oplichting en gewoontewitwassen. De zaak betreft een reeks van frauduleuze handelingen waarbij de verdachte, samen met medeverdachten, valse facturen heeft gebruikt en goederen heeft besteld op naam van andere bedrijven zonder deze te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op verschillende tijdstippen en in verschillende periodes, met opzet en in vereniging, hebben gehandeld om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De verdachte heeft onder andere oplichting gepleegd van bedrijven door hen te misleiden met valse informatie en facturen, wat heeft geleid tot aanzienlijke financiële schade voor de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die in totaal meer dan 500.000 euro bedraagt. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en de uitspraak is gedaan in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665380-16
Datum uitspraak: 28 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1, 2 en 4 april 2019. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 28 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.E. Wiersum, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het medeplegen of alleen plegen van gewoontewitwassen van servers, geheugenkaarten en computerapparatuur ter waarde van in totaal 93.254 euro in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en in de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Amsterdam dan wel Nederland;
het medeplegen of alleen plegen van flessentrekkerij in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en in de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Amsterdam dan wel Nederland ten aanzien van:
a. 6 servers, 28 geheugenkaarten, 1 server en 16 geheugenkaarten van het bedrijf [naam bedrijf 1] ter waarde van in totaal 28.480 euro;
b. servers en geheugenkaarten van het bedrijf [naam bedrijf 2] ter waarde van in totaal 18.718 euro;
c. 8 servers, 10 stuks computertoebehoren, 2 servers en 5 stuks computertoebehoren van het bedrijf [naam bedrijf 3] ter waarde van in totaal 46.056 euro;
3. het medeplegen of alleen plegen van oplichting van het bedrijf [naam B.V. 1] in de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Amsterdam, Waalre dan wel in Nederland voor een bedrag van in totaal 194.000 euro;
4. het medeplegen of alleen plegen van poging tot oplichting van het bedrijf [naam B.V. 1] in de periode van 23 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 in Amsterdam dan wel Nederland voor een bedrag van in totaal 92.323 euro;
5. het medeplegen of alleen plegen van het gebruik maken van valse facturen gericht aan [naam B.V. 2] , [naam B.V. 3] en [naam B.V. 4] in de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Amsterdam dan wel in Nederland;
6. het medeplegen of alleen plegen van oplichting van het bedrijf [naam B.V. 5] in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016 in Amsterdam dan wel Nederland voor een bedrag van in totaal 92.899 euro;
7. het medeplegen of alleen plegen van oplichting van het bedrijf [naam B.V. 6] in de periode van 14 oktober 2016 tot en met 24 november 2016 in Amsterdam, Obdam dan wel in Nederland voor een bedrag van in totaal 121.192 euro.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten geconcludeerd tot bewezenverklaring.
4.2
Standpunt van verdachte
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1, 2 en 7 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten, die verdachte heeft bekend, heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2015 tot en met
3 november 2015 en op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten servers en geheugenkaarten en computerapparatuur met een totale waarde van ongeveer 93.254 euro heeft overgedragen en omgezet, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens wisten dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader van het plegen van deze feiten een gewoonte hebben gemaakt;
2.
in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en in de periode van
14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van na te noemen goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader telkens met voormeld oogmerk na te noemen goederen gekocht:
a)
in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 6 servers en
28 geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 20.660 euro) en 1 server en 16 geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 7.820 euro) van het bedrijf [naam bedrijf 1] ;
b)
in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 een aantal servers en geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 18.718 euro) van het bedrijf [naam bedrijf 2] );
c)
in de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 8 servers en 10 computertoebehoren (ter waarde van ongeveer 34.021 euro) en 2 servers en 5 computertoebehoren (ter waarde van ongeveer 12.035 euro) van het bedrijf [naam bedrijf 3] ;
3.
in de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam B.V. 1] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 194.000 euro,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-contact gelegd met [naam B.V. 1] en
-een contract met [naam B.V. 1] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [naam B.V. 1] facturen van [naam B.V. 7] gericht aan klanten van [naam B.V. 7] aankoopt en
-een aantal facturen van bestaande bedrijven/debiteuren aan [naam B.V. 1] verkocht, welke debiteuren facturen aan [naam B.V. 1] hebben voldaan en
- vervolgens als debiteuren [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] aangeleverd en
- 4 facturen van [naam B.V. 2] (ter waarde van ongeveer 110.964 euro) en 3 facturen van [naam B.V. 3] (ter waarde van ongeveer 83.226 euro) verkocht aan [naam B.V. 1] ,
zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens geen goederen hebben geleverd aan [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] ,
waardoor [naam B.V. 1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
4.
in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
telkens ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, opzettelijk het bedrijf [naam B.V. 1] te bewegen tot het kopen van facturen gericht aan het bedrijf [naam B.V. 4] en tot het uitbetalen aan [naam B.V. 7] van de koopsommen voor de facturen van [naam B.V. 4] (tot een totaal van 92.323 euro)
met zijn mededader, opzettelijk listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid in opgemelde periode

telefonisch contact heeft gehad met het bedrijf [naam B.V. 1] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich voordeden als [naam persoon 1] / [naam persoon 1] van [naam B.V. 2] en in die telefoongesprekken hebben aangegeven
- dat er vertraging was in de betaling(en) door [naam B.V. 2] aan [naam B.V. 1] en
- dat hij, [naam persoon 1] , zijn best zou doen om te zorgen dat [naam B.V. 2] zo snel mogelijk zou betalen en
- dat de uitbetaling(en) klaar stonden en morgen zou(den) plaatsvinden en
- dat de ontstane betalingsachterstand vervelend is voor [naam B.V. 7] en dat het voor [naam B.V. 7] (als kleine leverancier) opgelost moet worden
en

een of meer betalingen aan [naam B.V. 1] heeft gedaan (van in totaal ongeveer 29.000 euro,) waarbij de indruk werd gewekt dat deze betaling(en) afkomstig was/waren van [naam B.V. 2]
en

een email aan [naam B.V. 1] met daarbij een vals bankafschrift heeft gestuurd waaruit moet blijken dat er een betaling van 12.500 euro door [naam B.V. 3] aan [naam B.V. 7] was verricht en dat [naam B.V. 7] dit bedrag heeft overgemaakt aan [naam B.V. 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen gericht aan [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] en [naam B.V. 4]
- zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader, die facturen heeft verkocht aan [naam B.V. 1]
en bestaande die valsheid hierin dat die facturen opgesteld zijn door [naam B.V. 7] en [naam B.V. 7] en (respectievelijk) gericht zijn aan de bedrijven [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] en [naam B.V. 4] en aankopen en afleveringen van servers en geheugenkaarten aan (respectievelijk) [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] en [naam B.V. 4] vermelden,
zulks terwijl hij, verdachte of zijn mededader geen servers en geheugenkaarten aan bedrijven [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] en [naam B.V. 4] heeft verkocht en afgeleverd;
6.
op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met
15 september 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam B.V. 5] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 92.899 euro,
hebbende hij, verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-namens [naam B.V. 7] een payrollingovereenkomst met [naam B.V. 5] afgesloten waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader zich voordeed als CEO van [naam B.V. 7] en
-tegen een of meer medewerkers van [naam B.V. 5] gezegd dat hij op korte termijn medewerkers wilde inzetten bij projecten bij het bedrijf [naam bedrijf 4] en (later ook bij het bedrijf [naam bedrijf 5] en
-dat hij ( [naam B.V. 7] ) een eindbudget had voor de te verrichten werkzaamheden en
-een aantal medewerkers op de payroll laten zetten en
-aangegeven dat er (in verband met een nieuw project) meer medewerkers op de payroll moesten komen en
-aangegeven dat de medewerkers per week betaald moesten worden
waardoor [naam B.V. 5] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
7.
in de periode van 14 oktober 2016 tot en met 24 november 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam B.V. 6] heeft bewogen tot de
afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 121.192 euro,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens het bedrijf [naam B.V. 8] ( [naam B.V. 8] contact gelegd met [naam B.V. 6] en
-namens [naam B.V. 8] een overeenkomst met [naam B.V. 6] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [naam B.V. 6] facturen van [naam B.V. 8] gericht aan klanten van [naam B.V. 8] aankoopt, in elk geval overneemt en
- als debiteuren [naam B.V. 9] en/of [naam B.V. 10] aangeleverd en
- formulieren "Verklaring tot opdracht betalingsadres" aan [naam B.V. 6] die (mede) (valselijk) ondertekend waren door [naam persoon 2] (namens [naam B.V. 9] ) en door [naam persoon 3] (namens [naam B.V. 10] ) gestuurd naar [naam B.V. 6] en
- 4 facturen van [naam B.V. 9] (ter waarde van ongeveer 69.104 euro) en 2 facturen van [naam B.V. 10] (ter waarde van ongeveer 52.088 euro) verkocht aan [naam B.V. 6] ,
zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededaders telkens geen goederen hebben geleverd aan [naam B.V. 9] en [naam B.V. 10] en geen facturen aan [naam B.V. 9] en [naam B.V. 10] hebben gestuurd,
waardoor [naam B.V. 6] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.2
Motivering van de bewezenverklaring en bespreking bewijsverweren
Inleiding
De strafzaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) vloeit voort uit het onderzoek 13Rolwolk. In de loop van dat onderzoek zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Het bedrijf [naam B.V. 7] stond ten tijde van de tenlastegelegde feiten op naam van [verdachte] . Op enig moment is ook medeverdachte [naam medeverdachte 1] bij dit bedrijf betrokken geraakt. Om geld te kunnen genereren voor het bedrijf hebben [verdachte] en [naam medeverdachte 1] in 2015 bedacht om goederen te bestellen op naam van andere, kredietwaardige bedrijven, en die goederen na levering door te verkopen. Op die manier hebben zij voor vele tienduizenden euro’s computerbenodigdheden besteld bij [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] , waarbij zij zich voordeden als iemand anders (feit 2). De bestelde goederen werden in ontvangst genomen door medewerkers of betrokkenen bij [naam B.V. 7] Deze spullen zijn weer doorverkocht aan andere bedrijven (feit 1). Hoewel [naam medeverdachte 1] en [verdachte] hebben verklaard steeds van plan te zijn geweest de leveranciers ooit te betalen zodra zij genoeg geld zouden hebben, is dat nooit gebeurd. In de loop van 2016 werden de geldproblemen nijpend, zo verklaarden [naam medeverdachte 1] en [verdachte] . Daarom hebben zij toen ook nepfacturen verkocht aan het factoringbedrijf [naam B.V. 1] (feiten 3 en 5). Dit bedrijf had al eerder echte facturen gekocht van [naam B.V. 7] en die ook kunnen innen. Deze nepfacturen konden zij echter niet innen, waardoor zij uiteindelijk bijna een ton schade hebben geleden. Toen het factoringbedrijf argwaan had gekregen omdat zij facturen niet konden innen, heeft dit bedrijf verdere schade kunnen voorkomen, door geen (nep)facturen meer aan te kopen van [naam B.V. 7] , hoewel het bedrijf die nog wel aanbood (feiten 4 en 5). Toen ook hiermee niet voldoende geld binnenkwam en omdat er personeel betaald moest worden, hebben [naam medeverdachte 1] en [verdachte] zich gericht tot het bedrijf [naam B.V. 5] , met wie een zogenaamde payrollingovereenkomst werd afgesloten, om dit bedrijf vervolgens te laten betalen voor werk dat zogenaamd door werknemers van [naam B.V. 7] zou worden uitgevoerd bij andere bedrijven (feit 6). Hiervoor zijn valse werkbriefjes ingevuld en ondertekend en ingediend bij dit bedrijf door onder anderen [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] en [naam verdachte] , die ook zijn vervolgd en gelijktijdig met verdachte worden berecht. [naam B.V. 5] is hierdoor voor bijna twee ton benadeeld.
[naam medeverdachte 1] en [verdachte] zijn ook betrokken geweest bij het verkopen van nepfacturen aan het factoringbedrijf [naam B.V. 6] , waardoor dit bedrijf voor meer dan een ton is benadeeld (feit 7). Bij deze oplichting ging het niet om nepfacturen van het bedrijf [naam B.V. 7] , maar van het bedrijf [naam B.V. 8] ( [naam B.V. 8] ). Bij het onderzoek naar deze oplichting zijn ook medeverdachten [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] in beeld gekomen.
[naam medeverdachte 1] en [verdachte] hebben feitelijke betrokkenheid bij al deze feiten erkend, zoals bij het opmaken en verkopen van valse facturen, het plaatsen van bestellingen uit naam van niet bestaande bedrijven en het via payrolling laten betalen voor niet verrichte werkzaamheden. Zij hebben onderling wel verschillend verklaard over hun onderlinge rolverdeling en mate van betrokkenheid bij de strafbare feiten. De verdediging heeft in deze zaak bepleit dat [verdachte] een ondergeschikte rol heeft gespeeld ten opzichte van [naam medeverdachte 1] en dat hij moet worden beschouwd als diens rechterhand.
Ten aanzien van de oplichting van [naam B.V. 6] (feit 7) is door de verdediging bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat hij gelet op zijn beperkte rol niet als medepleger kan worden aangemerkt.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage. Ten aanzien van de feiten 3, 4, 5 en 6 is sprake van een bekennende verdachte, zodat de rechtbank bij deze feiten zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Hoewel ten aanzien van de feiten 1, 2 en 7 vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank ook bij deze feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Verdachte erkent immers feitelijke betrokkenheid en er zijn slechts juridische verweren gevoerd.
In het navolgende zal de rechtbank ingaan op deze meer juridische punten, mede gelet op de gevoerde verweren.
Ten aanzien van feiten 1 en 2
Feit 2 betreft – kort samengevat – de flessentrekkerij door verdachte en [naam medeverdachte 1] ten nadele van de bedrijven [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] door computerapparatuur te bestellen en geleverd te krijgen, welke computerapparatuur vervolgens niet werd betaald door [naam medeverdachte 1] en [verdachte] .
Verdachte heeft erkend dat hij en [naam medeverdachte 1] op naam van andere, kredietwaardige, bedrijven de computerapparatuur hebben besteld, waardoor [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] werden bewogen tot de afgifte van de computerapparatuur. Hiermee erkent verdachte in feite deze bedrijven met [naam medeverdachte 1] te hebben opgelicht, hetgeen echter niet is ten laste gelegd. Volgens verdachte waren hij en [naam medeverdachte 1] wel van plan deze bedrijven te betalen wanneer zij met de doorverkoop van de computerapparatuur geld hadden verdiend. Dit maakt volgens de raadsman dat de ten laste gelegde flessentrekkerij, in het bijzonder ‘het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over de goederen te verzekeren’ niet kan worden bewezen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat voormeld oogmerk wel kan worden bewezen. In dit verband is van belang dat verdachte en [naam medeverdachte 1] de computerapparatuur bij de verschillende bedrijven telkens hebben besteld, terwijl zij dan wel het bedrijf [naam B.V. 7] op het moment van de bestellingen de financiële middelen daarvoor niet hadden. Er was zelfs sprake van schulden die moesten worden afgelost. Ook waren verdachte en [naam medeverdachte 1] zich ervan bewust dat zij niet voldoende kredietwaardig waren om dergelijke bestellingen te kunnen doen. Zij hebben immers om die reden op naam van andere – wel kredietwaardige – bedrijven de computerapparatuur besteld. Uit hun verklaringen over het reilen en zeilen van [naam B.V. 7] in de tenlastegelegde periode blijkt dat zij het ene gat met het andere aan het vullen waren en dat zij zich dat ook wel realiseerden. Het is best mogelijk dat, zoals ook op de zitting is aangevoerd, [naam medeverdachte 1] en [verdachte] wel eens de intentie hebben uitgesproken de bedrijven ooit terug te betalen. Dat zij binnen de geldende termijnen volledig aan hun betalingsverplichtingen zouden kunnen voldoen, viel echter redelijkerwijs niet te verwachten en zij waren zich daar van bewust. Het koesteren van een vaag plan om de bestelde goederen wellicht, ooit, (deels) terug te betalen staat niet in de weg aan bewezenverklaring van het tenlastegelegde oogmerk. Dat vage plan is immers nooit ten uitvoer gebracht en [naam medeverdachte 1] en [verdachte] bleven desondanks keer op keer, tegen beter weten in, nieuwe bestellingen plaatsen die zij niet konden betalen. Gelet op voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [naam medeverdachte 1] telkens het oogmerk hadden om zich zonder volledige betaling de beschikking over de goederen te verzekeren.
Feit 1 betreft het witwassen van de door de bedrijven [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] geleverde computerapparatuur.
De raadsman heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde witwassen zo moet worden begrepen dat verdachte het verwijt wordt gemaakt computerapparatuur verkregen uit het onder 2 ten laste gelegde misdrijf flessentrekkerij te hebben witgewassen. Hij heeft, voortbouwend op zijn stelling dat flessentrekkerij niet kan worden bewezen, betoogd dat ook witwassen niet kan worden bewezen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat ook dit verweer van de raadsman niet slaagt. Zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank flessentrekkerij wel bewezen. Overigens bevat de tenlastelegging van het onder 2 tenlastegelegde ook geen beperking tot voorwerpen afkomstig uit het misdrijf flessentrekkerij.
Ten aanzien van feit 7
Feit 7 betreft – kort samengevat – de benadeling van het bedrijf [naam B.V. 6] door het verkopen van nepfacturen aan dit bedrijf, waarbij ongeveer 121.192 euro door dit bedrijf is uitgekeerd. Deze nepfacturen werden aan [naam B.V. 6] aangeboden door het bedrijf [naam B.V. 8] , dat met [naam B.V. 6] een factoringovereenkomst was aangegaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het bedrijf [naam B.V. 6] is opgelicht op de wijze zoals vermeld in de tenlastelegging.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [naam medeverdachte 1] , [verdachte] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] bij deze oplichting zijn betrokken. Voor [naam medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam medeverdachte 4] geldt dat zij hun betrokkenheid hebben erkend. [naam medeverdachte 5] heeft betrokkenheid ontkend en verder gezwegen.
De rechtbank is – anders dan de raadslieden – van oordeel dat alle voormelde personen kunnen worden aangemerkt als medeplegers van deze oplichting en licht dit als volgt toe.
Ten aanzien van de rol van [naam medeverdachte 4] stelt de rechtbank, mede op grond van zijn eigen verklaring, vast dat het bedrijf [naam B.V. 8] op zijn naam stond. Hij heeft de factoringovereenkomst met
[naam B.V. 6] gesloten en is daarvoor naar dit bedrijf toegegaan.
[naam medeverdachte 1] was naar eigen zeggen betrokken bij de beginfase van de oplichting van [naam B.V. 6] en heeft een bemiddelende en ondersteunende rol gehad. Uit de verklaring van [naam medeverdachte 4] volgt dat [naam medeverdachte 1] (ook) een sturende rol had, wat ondersteuning vindt in de in het dossier opgenomen telecommunicatie. Verder is op 25 oktober 2016 door [naam B.V. 8] een bedrag overgemaakt naar de rekening van het bedrijf [naam bedrijf 6] , op naam van [naam persoon 4] . Deze [naam persoon 4] heeft verklaard dat hij het bedrijf in opdracht van [naam medeverdachte 1] heeft ingeschreven, in zijn opdracht de bankrekening van het bedrijf heeft geopend en alle spullen van de bankrekening aan [naam medeverdachte 1] had gegeven. Ook gelet op het voorgaande is dus sprake van een link tussen [naam medeverdachte 1] en het ‘oplichtende’ bedrijf [naam B.V. 8] , in die zin dat hij kennelijk geld van dat bedrijf heeft ontvangen.
[verdachte] heeft verklaard dat hij zijn kennis over factoring heeft doorgegeven aan [naam medeverdachte 4] en betrokken was bij het maken van bij de oplichting gebruikte valse websites door die technisch te controleren. Bij de aanhouding van [verdachte] op 25 oktober 2016 zijn twee computertassen in zijn auto aangetroffen. Daarin zaten documenten die kunnen worden gerelateerd aan de oplichting van [naam B.V. 6] , waaronder een aanvraagformulier [naam B.V. 6] , een [naam B.V. 6] Overeenkomst en een KvK-uittreksel van het bedrijf [naam B.V. 8] . Volgens [verdachte] zouden die documenten van [naam medeverdachte 1] zijn en zou [verdachte] niet bekend zijn met die documenten. De rechtbank gelooft dat niet gelet op de plek waar de documenten zijn aangetroffen en bezien in het licht van de verklaring van [verdachte] waarin hij zijn betrokkenheid erkent. Verder staat op het voorblad van het aanvraagformulier [naam B.V. 6] geschreven: “voorbeeld factuur [verdachte] ”. Dit is een duidelijke link naar [verdachte] , wiens voornaam [verdachte] is. Ook van belang is dat [naam medeverdachte 4] heeft verklaard dat [verdachte] de rechterhand van [naam medeverdachte 1] was, waaruit volgt dat [verdachte] een wezenlijke rol had. Ook blijkt uit chatgesprekken die zijn aangetroffen in de telefoon van [verdachte] dat zijn betrokkenheid verder ging dan technisch controleren van de gebruikte websites; hij gaf door welke informatie gebruikt moest worden en heeft kennelijk ook de bij de oplichting gebruikte emailadressen aangemaakt. Hij geeft domeinnamen, mailadressen en bijbehorende wachtwoorden door aan medeverdachten. Ook heeft hij kennelijk uit naam van het bij de oplichting gebruikte bedrijf [naam B.V. 9] gereageerd op een email.
Over de rol van [naam medeverdachte 5] kan op grond van de verklaring van [naam medeverdachte 4] worden vastgesteld dat hij de (mede)bedenker was. [naam medeverdachte 4] heeft het weliswaar steeds over [naam medeverdachte 5] ’, maar de rechtbank gaat er van uit dat hij hier [naam medeverdachte 5] bedoelt.. Een verbalisant heeft hem immers een foto van [naam medeverdachte 5] getoond, waarop [naam medeverdachte 4] heeft verklaard dat dit de [naam medeverdachte 5] ’ is over wie hij heeft verklaard. Verder komt naar voren dat [naam medeverdachte 5] valse facturen heeft aangeleverd. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 5] een van de hoofdrolspelers was.
Uit de hiervoor vastgestelde rollen van [naam medeverdachte 1] , [verdachte] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] volgt dat allen een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de oplichting van [naam B.V. 6] De nauwe en bewuste samenwerking volgt eigenlijk ook al uit het voorgaande, in die zin dat ze elkaar aanvulden en dat nauw overleg bij een dergelijke oplichting geboden is. De nauwe en bewuste samenwerking leidt de rechtbank ook af uit het bestaan van een groepsapp met voormelde personen als deelnemers, waarin tussen 21 en 24 oktober 2016 onder meer informatie wordt uitgewisseld over het inloggen op door [verdachte] aangemaakte emailadressen. Die groepsapp is naar voren gekomen door onderzoek van de telefoon van [verdachte] . Onder meer uit de verklaring van [naam medeverdachte 1] volgt dat [verdachte] , [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] allen deelnemer waren aan de groepsapp. Zo heeft hij verklaard dat hij vermoedt dat de persoon genaamd ‘ [naam medeverdachte 4] ’ [naam medeverdachte 5] is, omdat hij één van de hoofdrolspelers was. Ook de verklaring van [naam medeverdachte 4] over de betrokkenheid van [naam medeverdachte 5] is hierbij van belang. De rechtbank acht ook bewezen dat allen het oogmerk hadden zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat de rol van verdachte te beperkt was om hem als (mede)pleger aan te kunnen merken.
Voor het geval de rechtbank zou concluderen dat verdachte de valse websites die zijn gebruikt bij de oplichting van [naam B.V. 6] heeft gebouwd, dan heeft de raadsman de rechtbank verzocht de heer [naam getuige] alsnog als getuige hieromtrent te horen. Nu de rechtbank er niet vanuit gaat dat verdachte de websites zelf heeft gebouwd, komt de rechtbank niet toe aan voornoemd verzoek.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van verdachte
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel niet hoger is dan de twee maanden voorarrest van verdachte, gecombineerd met een taakstraf. Daartoe heeft hij verwezen naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Verder heeft hij als straf verminderende omstandigheden naar voren gebracht dat het gaat om feiten gepleegd in een betrekkelijk kort tijdsbestek, dat verdachte niet riant heeft geleefd en veel schulden heeft overgehouden, dat verdachte niet uit eigen beweging handelde maar het initiatief van [naam medeverdachte 1] volgde, dat verdachte vanaf een vroeg stadium volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek, dat het recidivegevaar nihil is en dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt oplegging van een gevangenisstraf van 20 maanden in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met [naam medeverdachte 1] en anderen meerdere bedrijven voor grote bedragen benadeeld. Zij hebben niet alleen schade toegebracht aan de direct betrokken bedrijven. Ook de bedrijven van wie zij de namen misbruikten om de andere bedrijven op te lichten hebben de nodige overlast ondervonden. Door de oplichtingspraktijken van verdachte en [naam medeverdachte 1] is het vertrouwen in het handelsverkeer ernstig aangetast. Dat verdachte en [naam medeverdachte 1] kennelijk tot hun praktijken werden gedreven door schulden van hun bedrijf [naam B.V. 7] dan wel door de wens om geld te genereren voor de handel met dat bedrijf, vormt uiteraard geen verzachtende omstandigheid. Dat verdachte en [naam medeverdachte 1] de serieuze intentie zouden hebben gehad de opgelichte bedrijven uiteindelijk volledig terug te betalen, is niet aannemelijk geworden. In ieder geval was dat geen reële gedachte en dat wist verdachte ook.
Over de rolverdeling tussen verdachte en [naam medeverdachte 1] bij hun oplichtingspraktijken hebben verdachte en zijn raadsman de nodige opmerkingen gemaakt met het oog op de strafoplegging. De rechtbank stelt vast dat beiden een aanzienlijke rol hadden bij het plegen van de delicten. De verantwoordelijkheid komt hen beiden ten volle toe. Van een onderlinge rolverdeling die voor de een of ander strafvermeerderend dan wel strafverminderend zou kunnen werken, is onvoldoende gebleken.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor strafoplegging, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht meegewogen.
Wat betreft de door verdachte gepleegde fraudedelicten geldt dat sprake is van een benadelingsbedrag van in totaal ruim 500.000 euro indien wordt uitgegaan van de voltooide delicten. Wanneer de poging tot oplichting ook wordt meegerekend is het totale benadelingsbedrag bijna 600.000 euro. De oriëntatiepunten vermelden bij de categorie benadelingsbedragen gelegen tussen 500.000 euro en 1.000.000 euro een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden.
Daarnaast zijn bij de oriëntatiepunten strafvermeerderende dan wel strafverminderende factoren benoemd.
Strafvermeerderend in het geval van verdachte is dat sprake is van recidive, zoals volgt uit zijn strafblad. Ook de frequentie en duur van de gepleegde feiten en de veelheid aan bedrijven die zijn misbruikt dan wel benadeeld, zijn strafverzwarende omstandigheden.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij heeft meegewerkt aan het onderzoek. De rechtbank doet dat echter slechts in beperkte mate. Verdachte heeft uiteindelijk weliswaar openheid van zaken gegeven, maar ging daarbij, ook tijdens de behandeling ter zitting, enigszins berekenend te werk. Zo was tijdens zijn verhoor ter terechtzitting regelmatig het patroon waar te nemen dat verdachte eerst ontkende en wat om de zaak heen draaide en vervolgens na wat doorvragen toch bekende. Verdachte heeft ter terechtzitting uiteindelijk bijna alle feiten bekend en erkend dat hij fouten heeft gemaakt. Hij is momenteel weer werkzaam bij zijn oude werkgever en lijkt op het goede pad te zijn. De rechtbank zal hiermee in beperkte mate in het voordeel van verdachte rekening houden bij de strafoplegging.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de straftoemeting naar boven af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Naast de voorgaande overwegingen, gaat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, uit van gelijkwaardige rollen tussen verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] bij de bewezenverklaarde feiten.
Verdachte is op 25 oktober 2016 aangehouden en in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn van berechting aangevangen. Verdachte kon daaraan immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van de ten laste gelegde strafbare feiten door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Dit vonnis zal dus ruim twee jaar en zeven maanden na de aanhouding van verdachte worden uitgesproken. Daarmee is de redelijke termijn geschonden. Gelet op de omstandigheid dat de zaak van verdachte onderdeel uitmaakt van een groot onderzoek tegen meerdere verdachten en de complexiteit van het onderzoek, ziet de rechtbank geen aanleiding gevolgen te verbinden aan de overschrijding van de redelijke termijn.

8.Benadeelde partijen

8.1
[naam bedrijf 3]
Vordering
De benadeelde partij [naam bedrijf 3] vordert € 46.057,44 aan materiële schadevergoeding en
€ 15.000, - aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van verdachte
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering niet is ingediend in de zaak van verdachte, omdat het parketnummer van die zaak niet op de vordering is vermeld.
Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak.
Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering moet worden afgewezen voor wat betreft de gevraagde immateriële schadevergoeding.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft allereerst opgemerkt dat de vordering moet worden geacht te zijn ingediend in de zaken tegen alle verdachten die worden vervolgd voor de benadeling van de benadeelde partij. Voor zover niet de parketnummers van al deze verdachten op de vordering zijn vermeld, komt dat doordat het Openbaar Ministerie die niet heeft ingevuld in de betreffende door het Openbaar Ministerie in te vullen rubriek, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie vindt dat de gevorderde materiële schade door verdachte en [naam medeverdachte 1] moet worden vergoed, met bepaling van hoofdelijke aansprakelijkheid.
Voor toewijzing van de gevorderde immateriële schadevergoeding bestaat volgens de officier van justitie geen juridische grondslag.
Oordeel van de rechtbank
Mede gelet op de opmerking van de officier van justitie acht de rechtbank de vordering mede ingediend in de zaak tegen verdachte ook al is het parketnummer van zijn zaak niet door het Openbaar Ministerie vermeld op de vordering. Het ligt voor de hand dat een in een strafproces ingediende vordering benadeelde partij moet worden geacht te zijn ingediend tegen iedere verdachte aan wie de relevante feiten zijn tenlastegelegd, tenzij expliciet anders door de benadeelde partij vermeld. Het Openbaar Ministerie is geen partij bij deze vordering en bepaalt dus ook niet de omvang van het geding. Het Openbaar Ministerie moet verdachte op de hoogte stellen van een ingediende vordering benadeelde partij en dat is in de zaak van verdachte ook gebeurd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet inhoudelijk betwist voor wat betreft de gevraagde materiële schadevergoeding. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
De benadeelde partij zal voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Het bestaan van deze schade is op dit moment onvoldoende onderbouwd, terwijl het bieden van gelegenheid voor nadere onderbouwing een onevenredige belasting zou opleveren voor het strafproces.
8.2
[naam B.V. 1]
Vordering
De benadeelde partij [naam B.V. 1] vordert € 96.864,67 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van verdachte
Verdachte heeft de vordering niet betwist.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de gevorderde materiële schade door verdachte en [naam medeverdachte 1] moet worden vergoed, met bepaling van hoofdelijke aansprakelijkheid.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet inhoudelijk betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
8.3
[naam B.V. 5] ( [naam B.V. 5] )
Vordering
De benadeelde partij [naam B.V. 5] ( [naam B.V. 5] ) vordert € 92.899,71 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van verdachte
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met dien verstande dat het tegoed op de rekening van [naam B.V. 7] (ongeveer € 20.000, -) van het op de vordering vermelde schadebedrag moet worden afgetrokken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft allereerst opgemerkt dat de vordering moet worden geacht te zijn ingediend in de zaken tegen alle verdachten die worden vervolgd voor de benadeling van de benadeelde partij. De vertegenwoordiger van de benadeelde partij heeft dat ook bevestigd ter zitting. Voor zover niet de parketnummers van al deze verdachten op de vordering zijn vermeld, komt dat doordat het Openbaar Ministerie die niet heeft ingevuld in de betreffende door het Openbaar Ministerie in te vullen rubriek, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie vindt dat de gevorderde materiële schade door verdachte en [naam medeverdachte 1] moet worden vergoed, met bepaling van hoofdelijke aansprakelijkheid, met dien verstande dat de vordering moet worden gematigd met het bedrag van € 21.692,88 dat is aangetroffen op de rekening van [naam B.V. 7] (ten name van [naam verdachte] ). Dit bedrag, waarop conservatoir beslag is gelegd en tevens beslag is gelegd door de Belastingdienst is volgens de officier van justitie het geld van negen katvangers inzake de oplichting van [naam B.V. 5] en kan retour naar de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 6 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet inhoudelijk betwist. De vertegenwoordiger van de benadeelde partij heeft ter zitting verklaard dat de vordering moet zijn geacht te zijn ingediend in de zaken tegen alle verdachten die voor benadeling van de benadeelde partij zijn vervolgd, ook al zijn niet alle parketnummers door het Openbaar Ministerie op de vordering vermeld. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank ziet geen aanleiding tot matiging van het te vergoeden bedrag, zoals verzocht door de officier van justitie en raadsman, omdat op dit moment nog onzeker is of het bedrag op de rekening van [naam B.V. 7] waarop beslag is gelegd aan de benadeelde partij zal worden teruggegeven.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
8.4
[naam B.V. 6]
Vordering
De benadeelde partij [naam B.V. 6] vordert € 138.296,95 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, en vergoeding van € 11.685,98 aan proceskosten.
Standpunt van verdachte
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de gestelde proceskosten niet zijn onderbouwd en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Standpunt van de officier van justitie
Wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het bedrag moet worden gematigd tot het bedrag dat door de benadeelde partij is betaald voor de aangekochte facturen.
De gevraagde vergoeding voor proceskosten kan volgens de officier van justitie niet worden toegewezen, omdat deze kostenpost onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 7 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet inhoudelijk betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank echter gedeeltelijk onrechtmatig of ongegrond voor. De benadeelde partij heeft namelijk vergoeding gevraagd voor het totaal van de bedragen vermeld op de door de benadeelde partij aangekochte facturen, terwijl het door de benadeelde partij voor de facturen betaalde bedrag lager was. Het betaalde bedrag stelt de rechtbank vast op € 121.192, -, zijnde het bedrag vermeld in de bewezenverklaring. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
De rechtbank vindt dat de gevorderde vergoeding voor proceskosten onvoldoende is onderbouwd en daarom niet kan worden toegewezen. Onduidelijk is waar deze kosten op zien. Gelet op de datering van de bewijsstukken en de omvang van het bedrag lijkt het niet te gaan om kosten die als proceskosten in het kader van de onderhavige voeging benadeelde partij zijn gemaakt. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren, zodat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in dit gedeelte van de vordering.
8.5
Geen oplegging schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, telkens geen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de benadeelde partijen bedrijven zijn die redelijkerwijs geacht mogen worden zelf zorg te kunnen dragen voor incasso van de toegewezen schadevergoeding.

9.Voorlopige hechtenis

De rechtbank ziet, met de raadsman en de officier van justitie, aanleiding de geschorste voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 225, 326, 326a, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.1 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
- medeplegen van gewoontewitwassen;
feit 2
- medeplegen van een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
feiten 3, 6 en 7
- medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 4
- medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd;
feit 5
- medeplegen van opzettelijk gebruik maken van en vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam bedrijf 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 3] toe tot een bedrag van
€ 46.057,44 (zesenveertigduizend zevenenvijftig euro en vierenveertig cent)aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam bedrijf 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [naam bedrijf 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam B.V. 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam B.V. 1] , toe tot een bedrag van
€ 96.864,67(
zesennegentigduizend achthonderdvierenzestig euro en zevenenzestig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 juni 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam B.V. 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam B.V. 5] ( [naam B.V. 5] )
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam B.V. 5] ( [naam B.V. 5] ), toe tot een bedrag van
€ 92.899,71(
tweeënnegentigduizend achthonderdnegenennegentig euro en eenenzeventig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 september 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam B.V. 5] ( [naam B.V. 5] ) voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam B.V. 6]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam B.V. 6] , toe tot een bedrag van
€ 121.192, - (honderd eenentwintigduizend honderdtweeënnegentig euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 november 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering tot materiële schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt verdachte aan [naam B.V. 6] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [naam B.V. 6] niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft de gevorderde € 11.685,98, aangeduid als proceskosten.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2019.
[…]