4.3.1Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2015 tot en met
3 november 2015 en op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten servers en geheugenkaarten en computerapparatuur met een totale waarde van ongeveer 93.254 euro heeft overgedragen en omgezet, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens wisten dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader van het plegen van deze feiten een gewoonte hebben gemaakt;
in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en in de periode van
14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van na te noemen goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader telkens met voormeld oogmerk na te noemen goederen gekocht:
a)
in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 6 servers en
28 geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 20.660 euro) en 1 server en 16 geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 7.820 euro) van het bedrijf [naam bedrijf 1] ;
b)
in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 een aantal servers en geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 18.718 euro) van het bedrijf [naam bedrijf 2] );
c)
in de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 8 servers en 10 computertoebehoren (ter waarde van ongeveer 34.021 euro) en 2 servers en 5 computertoebehoren (ter waarde van ongeveer 12.035 euro) van het bedrijf [naam bedrijf 3] ;
in de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam B.V. 1] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 194.000 euro,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-contact gelegd met [naam B.V. 1] en
-een contract met [naam B.V. 1] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [naam B.V. 1] facturen van [naam B.V. 7] gericht aan klanten van [naam B.V. 7] aankoopt en
-een aantal facturen van bestaande bedrijven/debiteuren aan [naam B.V. 1] verkocht, welke debiteuren facturen aan [naam B.V. 1] hebben voldaan en
- vervolgens als debiteuren [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] aangeleverd en
- 4 facturen van [naam B.V. 2] (ter waarde van ongeveer 110.964 euro) en 3 facturen van [naam B.V. 3] (ter waarde van ongeveer 83.226 euro) verkocht aan [naam B.V. 1] ,
zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens geen goederen hebben geleverd aan [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] ,
waardoor [naam B.V. 1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
telkens ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, opzettelijk het bedrijf [naam B.V. 1] te bewegen tot het kopen van facturen gericht aan het bedrijf [naam B.V. 4] en tot het uitbetalen aan [naam B.V. 7] van de koopsommen voor de facturen van [naam B.V. 4] (tot een totaal van 92.323 euro)
met zijn mededader, opzettelijk listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid in opgemelde periode
telefonisch contact heeft gehad met het bedrijf [naam B.V. 1] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich voordeden als [naam persoon 1] / [naam persoon 1] van [naam B.V. 2] en in die telefoongesprekken hebben aangegeven
- dat er vertraging was in de betaling(en) door [naam B.V. 2] aan [naam B.V. 1] en
- dat hij, [naam persoon 1] , zijn best zou doen om te zorgen dat [naam B.V. 2] zo snel mogelijk zou betalen en
- dat de uitbetaling(en) klaar stonden en morgen zou(den) plaatsvinden en
- dat de ontstane betalingsachterstand vervelend is voor [naam B.V. 7] en dat het voor [naam B.V. 7] (als kleine leverancier) opgelost moet worden
en
een of meer betalingen aan [naam B.V. 1] heeft gedaan (van in totaal ongeveer 29.000 euro,) waarbij de indruk werd gewekt dat deze betaling(en) afkomstig was/waren van [naam B.V. 2]
en
een email aan [naam B.V. 1] met daarbij een vals bankafschrift heeft gestuurd waaruit moet blijken dat er een betaling van 12.500 euro door [naam B.V. 3] aan [naam B.V. 7] was verricht en dat [naam B.V. 7] dit bedrag heeft overgemaakt aan [naam B.V. 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen gericht aan [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] en [naam B.V. 4]
- zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader, die facturen heeft verkocht aan [naam B.V. 1]
en bestaande die valsheid hierin dat die facturen opgesteld zijn door [naam B.V. 7] en [naam B.V. 7] en (respectievelijk) gericht zijn aan de bedrijven [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] en [naam B.V. 4] en aankopen en afleveringen van servers en geheugenkaarten aan (respectievelijk) [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] en [naam B.V. 4] vermelden,
zulks terwijl hij, verdachte of zijn mededader geen servers en geheugenkaarten aan bedrijven [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] en [naam B.V. 4] heeft verkocht en afgeleverd;
op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met
15 september 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam B.V. 5] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 92.899 euro,
hebbende hij, verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-namens [naam B.V. 7] een payrollingovereenkomst met [naam B.V. 5] afgesloten waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader zich voordeed als CEO van [naam B.V. 7] en
-tegen een of meer medewerkers van [naam B.V. 5] gezegd dat hij op korte termijn medewerkers wilde inzetten bij projecten bij het bedrijf [naam bedrijf 4] en (later ook bij het bedrijf [naam bedrijf 5] en
-dat hij ( [naam B.V. 7] ) een eindbudget had voor de te verrichten werkzaamheden en
-een aantal medewerkers op de payroll laten zetten en
-aangegeven dat er (in verband met een nieuw project) meer medewerkers op de payroll moesten komen en
-aangegeven dat de medewerkers per week betaald moesten worden
waardoor [naam B.V. 5] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
in de periode van 14 oktober 2016 tot en met 24 november 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam B.V. 6] heeft bewogen tot de
afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 121.192 euro,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens het bedrijf [naam B.V. 8] ( [naam B.V. 8] contact gelegd met [naam B.V. 6] en
-namens [naam B.V. 8] een overeenkomst met [naam B.V. 6] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [naam B.V. 6] facturen van [naam B.V. 8] gericht aan klanten van [naam B.V. 8] aankoopt, in elk geval overneemt en
- als debiteuren [naam B.V. 9] en/of [naam B.V. 10] aangeleverd en
- formulieren "Verklaring tot opdracht betalingsadres" aan [naam B.V. 6] die (mede) (valselijk) ondertekend waren door [naam persoon 2] (namens [naam B.V. 9] ) en door [naam persoon 3] (namens [naam B.V. 10] ) gestuurd naar [naam B.V. 6] en
- 4 facturen van [naam B.V. 9] (ter waarde van ongeveer 69.104 euro) en 2 facturen van [naam B.V. 10] (ter waarde van ongeveer 52.088 euro) verkocht aan [naam B.V. 6] ,
zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededaders telkens geen goederen hebben geleverd aan [naam B.V. 9] en [naam B.V. 10] en geen facturen aan [naam B.V. 9] en [naam B.V. 10] hebben gestuurd,
waardoor [naam B.V. 6] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.2Motivering van de bewezenverklaring en bespreking bewijsverweren
De strafzaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) vloeit voort uit het onderzoek 13Rolwolk. In de loop van dat onderzoek zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Het bedrijf [naam B.V. 7] stond ten tijde van de tenlastegelegde feiten op naam van [verdachte] . Op enig moment is ook medeverdachte [naam medeverdachte 1] bij dit bedrijf betrokken geraakt. Om geld te kunnen genereren voor het bedrijf hebben [verdachte] en [naam medeverdachte 1] in 2015 bedacht om goederen te bestellen op naam van andere, kredietwaardige bedrijven, en die goederen na levering door te verkopen. Op die manier hebben zij voor vele tienduizenden euro’s computerbenodigdheden besteld bij [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] , waarbij zij zich voordeden als iemand anders (feit 2). De bestelde goederen werden in ontvangst genomen door medewerkers of betrokkenen bij [naam B.V. 7] Deze spullen zijn weer doorverkocht aan andere bedrijven (feit 1). Hoewel [naam medeverdachte 1] en [verdachte] hebben verklaard steeds van plan te zijn geweest de leveranciers ooit te betalen zodra zij genoeg geld zouden hebben, is dat nooit gebeurd. In de loop van 2016 werden de geldproblemen nijpend, zo verklaarden [naam medeverdachte 1] en [verdachte] . Daarom hebben zij toen ook nepfacturen verkocht aan het factoringbedrijf [naam B.V. 1] (feiten 3 en 5). Dit bedrijf had al eerder echte facturen gekocht van [naam B.V. 7] en die ook kunnen innen. Deze nepfacturen konden zij echter niet innen, waardoor zij uiteindelijk bijna een ton schade hebben geleden. Toen het factoringbedrijf argwaan had gekregen omdat zij facturen niet konden innen, heeft dit bedrijf verdere schade kunnen voorkomen, door geen (nep)facturen meer aan te kopen van [naam B.V. 7] , hoewel het bedrijf die nog wel aanbood (feiten 4 en 5). Toen ook hiermee niet voldoende geld binnenkwam en omdat er personeel betaald moest worden, hebben [naam medeverdachte 1] en [verdachte] zich gericht tot het bedrijf [naam B.V. 5] , met wie een zogenaamde payrollingovereenkomst werd afgesloten, om dit bedrijf vervolgens te laten betalen voor werk dat zogenaamd door werknemers van [naam B.V. 7] zou worden uitgevoerd bij andere bedrijven (feit 6). Hiervoor zijn valse werkbriefjes ingevuld en ondertekend en ingediend bij dit bedrijf door onder anderen [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] en [naam verdachte] , die ook zijn vervolgd en gelijktijdig met verdachte worden berecht. [naam B.V. 5] is hierdoor voor bijna twee ton benadeeld.
[naam medeverdachte 1] en [verdachte] zijn ook betrokken geweest bij het verkopen van nepfacturen aan het factoringbedrijf [naam B.V. 6] , waardoor dit bedrijf voor meer dan een ton is benadeeld (feit 7). Bij deze oplichting ging het niet om nepfacturen van het bedrijf [naam B.V. 7] , maar van het bedrijf [naam B.V. 8] ( [naam B.V. 8] ). Bij het onderzoek naar deze oplichting zijn ook medeverdachten [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] in beeld gekomen.
[naam medeverdachte 1] en [verdachte] hebben feitelijke betrokkenheid bij al deze feiten erkend, zoals bij het opmaken en verkopen van valse facturen, het plaatsen van bestellingen uit naam van niet bestaande bedrijven en het via payrolling laten betalen voor niet verrichte werkzaamheden. Zij hebben onderling wel verschillend verklaard over hun onderlinge rolverdeling en mate van betrokkenheid bij de strafbare feiten. De verdediging heeft in deze zaak bepleit dat [verdachte] een ondergeschikte rol heeft gespeeld ten opzichte van [naam medeverdachte 1] en dat hij moet worden beschouwd als diens rechterhand.
Ten aanzien van de oplichting van [naam B.V. 6] (feit 7) is door de verdediging bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat hij gelet op zijn beperkte rol niet als medepleger kan worden aangemerkt.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage. Ten aanzien van de feiten 3, 4, 5 en 6 is sprake van een bekennende verdachte, zodat de rechtbank bij deze feiten zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Hoewel ten aanzien van de feiten 1, 2 en 7 vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank ook bij deze feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Verdachte erkent immers feitelijke betrokkenheid en er zijn slechts juridische verweren gevoerd.
In het navolgende zal de rechtbank ingaan op deze meer juridische punten, mede gelet op de gevoerde verweren.
Ten aanzien van feiten 1 en 2
Feit 2 betreft – kort samengevat – de flessentrekkerij door verdachte en [naam medeverdachte 1] ten nadele van de bedrijven [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] door computerapparatuur te bestellen en geleverd te krijgen, welke computerapparatuur vervolgens niet werd betaald door [naam medeverdachte 1] en [verdachte] .
Verdachte heeft erkend dat hij en [naam medeverdachte 1] op naam van andere, kredietwaardige, bedrijven de computerapparatuur hebben besteld, waardoor [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] werden bewogen tot de afgifte van de computerapparatuur. Hiermee erkent verdachte in feite deze bedrijven met [naam medeverdachte 1] te hebben opgelicht, hetgeen echter niet is ten laste gelegd. Volgens verdachte waren hij en [naam medeverdachte 1] wel van plan deze bedrijven te betalen wanneer zij met de doorverkoop van de computerapparatuur geld hadden verdiend. Dit maakt volgens de raadsman dat de ten laste gelegde flessentrekkerij, in het bijzonder ‘het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over de goederen te verzekeren’ niet kan worden bewezen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat voormeld oogmerk wel kan worden bewezen. In dit verband is van belang dat verdachte en [naam medeverdachte 1] de computerapparatuur bij de verschillende bedrijven telkens hebben besteld, terwijl zij dan wel het bedrijf [naam B.V. 7] op het moment van de bestellingen de financiële middelen daarvoor niet hadden. Er was zelfs sprake van schulden die moesten worden afgelost. Ook waren verdachte en [naam medeverdachte 1] zich ervan bewust dat zij niet voldoende kredietwaardig waren om dergelijke bestellingen te kunnen doen. Zij hebben immers om die reden op naam van andere – wel kredietwaardige – bedrijven de computerapparatuur besteld. Uit hun verklaringen over het reilen en zeilen van [naam B.V. 7] in de tenlastegelegde periode blijkt dat zij het ene gat met het andere aan het vullen waren en dat zij zich dat ook wel realiseerden. Het is best mogelijk dat, zoals ook op de zitting is aangevoerd, [naam medeverdachte 1] en [verdachte] wel eens de intentie hebben uitgesproken de bedrijven ooit terug te betalen. Dat zij binnen de geldende termijnen volledig aan hun betalingsverplichtingen zouden kunnen voldoen, viel echter redelijkerwijs niet te verwachten en zij waren zich daar van bewust. Het koesteren van een vaag plan om de bestelde goederen wellicht, ooit, (deels) terug te betalen staat niet in de weg aan bewezenverklaring van het tenlastegelegde oogmerk. Dat vage plan is immers nooit ten uitvoer gebracht en [naam medeverdachte 1] en [verdachte] bleven desondanks keer op keer, tegen beter weten in, nieuwe bestellingen plaatsen die zij niet konden betalen. Gelet op voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [naam medeverdachte 1] telkens het oogmerk hadden om zich zonder volledige betaling de beschikking over de goederen te verzekeren.
Feit 1 betreft het witwassen van de door de bedrijven [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] geleverde computerapparatuur.
De raadsman heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde witwassen zo moet worden begrepen dat verdachte het verwijt wordt gemaakt computerapparatuur verkregen uit het onder 2 ten laste gelegde misdrijf flessentrekkerij te hebben witgewassen. Hij heeft, voortbouwend op zijn stelling dat flessentrekkerij niet kan worden bewezen, betoogd dat ook witwassen niet kan worden bewezen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat ook dit verweer van de raadsman niet slaagt. Zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank flessentrekkerij wel bewezen. Overigens bevat de tenlastelegging van het onder 2 tenlastegelegde ook geen beperking tot voorwerpen afkomstig uit het misdrijf flessentrekkerij.
Feit 7 betreft – kort samengevat – de benadeling van het bedrijf [naam B.V. 6] door het verkopen van nepfacturen aan dit bedrijf, waarbij ongeveer 121.192 euro door dit bedrijf is uitgekeerd. Deze nepfacturen werden aan [naam B.V. 6] aangeboden door het bedrijf [naam B.V. 8] , dat met [naam B.V. 6] een factoringovereenkomst was aangegaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het bedrijf [naam B.V. 6] is opgelicht op de wijze zoals vermeld in de tenlastelegging.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [naam medeverdachte 1] , [verdachte] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] bij deze oplichting zijn betrokken. Voor [naam medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam medeverdachte 4] geldt dat zij hun betrokkenheid hebben erkend. [naam medeverdachte 5] heeft betrokkenheid ontkend en verder gezwegen.
De rechtbank is – anders dan de raadslieden – van oordeel dat alle voormelde personen kunnen worden aangemerkt als medeplegers van deze oplichting en licht dit als volgt toe.
Ten aanzien van de rol van [naam medeverdachte 4] stelt de rechtbank, mede op grond van zijn eigen verklaring, vast dat het bedrijf [naam B.V. 8] op zijn naam stond. Hij heeft de factoringovereenkomst met
[naam B.V. 6] gesloten en is daarvoor naar dit bedrijf toegegaan.
[naam medeverdachte 1] was naar eigen zeggen betrokken bij de beginfase van de oplichting van [naam B.V. 6] en heeft een bemiddelende en ondersteunende rol gehad. Uit de verklaring van [naam medeverdachte 4] volgt dat [naam medeverdachte 1] (ook) een sturende rol had, wat ondersteuning vindt in de in het dossier opgenomen telecommunicatie. Verder is op 25 oktober 2016 door [naam B.V. 8] een bedrag overgemaakt naar de rekening van het bedrijf [naam bedrijf 6] , op naam van [naam persoon 4] . Deze [naam persoon 4] heeft verklaard dat hij het bedrijf in opdracht van [naam medeverdachte 1] heeft ingeschreven, in zijn opdracht de bankrekening van het bedrijf heeft geopend en alle spullen van de bankrekening aan [naam medeverdachte 1] had gegeven. Ook gelet op het voorgaande is dus sprake van een link tussen [naam medeverdachte 1] en het ‘oplichtende’ bedrijf [naam B.V. 8] , in die zin dat hij kennelijk geld van dat bedrijf heeft ontvangen.
[verdachte] heeft verklaard dat hij zijn kennis over factoring heeft doorgegeven aan [naam medeverdachte 4] en betrokken was bij het maken van bij de oplichting gebruikte valse websites door die technisch te controleren. Bij de aanhouding van [verdachte] op 25 oktober 2016 zijn twee computertassen in zijn auto aangetroffen. Daarin zaten documenten die kunnen worden gerelateerd aan de oplichting van [naam B.V. 6] , waaronder een aanvraagformulier [naam B.V. 6] , een [naam B.V. 6] Overeenkomst en een KvK-uittreksel van het bedrijf [naam B.V. 8] . Volgens [verdachte] zouden die documenten van [naam medeverdachte 1] zijn en zou [verdachte] niet bekend zijn met die documenten. De rechtbank gelooft dat niet gelet op de plek waar de documenten zijn aangetroffen en bezien in het licht van de verklaring van [verdachte] waarin hij zijn betrokkenheid erkent. Verder staat op het voorblad van het aanvraagformulier [naam B.V. 6] geschreven: “voorbeeld factuur [verdachte] ”. Dit is een duidelijke link naar [verdachte] , wiens voornaam [verdachte] is. Ook van belang is dat [naam medeverdachte 4] heeft verklaard dat [verdachte] de rechterhand van [naam medeverdachte 1] was, waaruit volgt dat [verdachte] een wezenlijke rol had. Ook blijkt uit chatgesprekken die zijn aangetroffen in de telefoon van [verdachte] dat zijn betrokkenheid verder ging dan technisch controleren van de gebruikte websites; hij gaf door welke informatie gebruikt moest worden en heeft kennelijk ook de bij de oplichting gebruikte emailadressen aangemaakt. Hij geeft domeinnamen, mailadressen en bijbehorende wachtwoorden door aan medeverdachten. Ook heeft hij kennelijk uit naam van het bij de oplichting gebruikte bedrijf [naam B.V. 9] gereageerd op een email.
Over de rol van [naam medeverdachte 5] kan op grond van de verklaring van [naam medeverdachte 4] worden vastgesteld dat hij de (mede)bedenker was. [naam medeverdachte 4] heeft het weliswaar steeds over [naam medeverdachte 5] ’, maar de rechtbank gaat er van uit dat hij hier [naam medeverdachte 5] bedoelt.. Een verbalisant heeft hem immers een foto van [naam medeverdachte 5] getoond, waarop [naam medeverdachte 4] heeft verklaard dat dit de [naam medeverdachte 5] ’ is over wie hij heeft verklaard. Verder komt naar voren dat [naam medeverdachte 5] valse facturen heeft aangeleverd. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 5] een van de hoofdrolspelers was.
Uit de hiervoor vastgestelde rollen van [naam medeverdachte 1] , [verdachte] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] volgt dat allen een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de oplichting van [naam B.V. 6] De nauwe en bewuste samenwerking volgt eigenlijk ook al uit het voorgaande, in die zin dat ze elkaar aanvulden en dat nauw overleg bij een dergelijke oplichting geboden is. De nauwe en bewuste samenwerking leidt de rechtbank ook af uit het bestaan van een groepsapp met voormelde personen als deelnemers, waarin tussen 21 en 24 oktober 2016 onder meer informatie wordt uitgewisseld over het inloggen op door [verdachte] aangemaakte emailadressen. Die groepsapp is naar voren gekomen door onderzoek van de telefoon van [verdachte] . Onder meer uit de verklaring van [naam medeverdachte 1] volgt dat [verdachte] , [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] allen deelnemer waren aan de groepsapp. Zo heeft hij verklaard dat hij vermoedt dat de persoon genaamd ‘ [naam medeverdachte 4] ’ [naam medeverdachte 5] is, omdat hij één van de hoofdrolspelers was. Ook de verklaring van [naam medeverdachte 4] over de betrokkenheid van [naam medeverdachte 5] is hierbij van belang. De rechtbank acht ook bewezen dat allen het oogmerk hadden zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat de rol van verdachte te beperkt was om hem als (mede)pleger aan te kunnen merken.
Voor het geval de rechtbank zou concluderen dat verdachte de valse websites die zijn gebruikt bij de oplichting van [naam B.V. 6] heeft gebouwd, dan heeft de raadsman de rechtbank verzocht de heer [naam getuige] alsnog als getuige hieromtrent te horen. Nu de rechtbank er niet vanuit gaat dat verdachte de websites zelf heeft gebouwd, komt de rechtbank niet toe aan voornoemd verzoek.