ECLI:NL:RBAMS:2019:3755

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
13/665393-16 en 13/674012-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens gewoontewitwassen, flessentrekkerij en oplichting

Op 28 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder gewoontewitwassen, flessentrekkerij en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten goederen heeft besteld op naam van andere bedrijven, zonder de intentie om deze te betalen. Dit leidde tot aanzienlijke financiële schade voor de betrokken bedrijven. De verdachte heeft ook nepfacturen verkocht aan een factoringbedrijf, wat resulteerde in een schade van bijna twee ton. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van afpersing van een persoon door middel van bedreigende sms-berichten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die door de verdachte moeten worden vergoed. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor materiële schadevergoeding toegewezen, maar de vorderingen voor immateriële schadevergoeding zijn afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/665393-16 en 13/674012-18
Datum uitspraak: 28 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1, 2, 4 en 10 april 2019. Het onderzoek is gesloten op 28 mei 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Schuurman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. het medeplegen of alleen plegen van gewoontewitwassen van servers, geheugenkaarten en computerapparatuur ter waarde van in totaal 93.254 euro in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en in de periode van
14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Amsterdam dan wel Nederland;
2. het medeplegen of alleen plegen van flessentrekkerij in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en in de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Amsterdam dan wel Nederland ten aanzien van:
a. 6 servers, 28 geheugenkaarten, 1 server en 16 geheugenkaarten van het bedrijf [naam bedrijf 1] ter waarde van in totaal 28.480 euro;
b. servers en geheugenkaarten van het bedrijf [naam bedrijf GmbH] ter waarde van in totaal 18.718 euro;
c. 8 servers, 10 stuks computertoebehoren, 2 servers en 5 stuks computertoebehoren van het bedrijf [naam bedrijf 2] ter waarde van in totaal 46.056 euro;
3. het medeplegen of alleen plegen van oplichting van het bedrijf [naam bedrijf BV 1] in de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Amsterdam, Waalre dan wel in Nederland voor een bedrag van in totaal 194.000 euro;
4. het medeplegen of alleen plegen van poging tot oplichting van het bedrijf [naam bedrijf BV 1] in de periode van 23 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 in Amsterdam dan wel Nederland voor een bedrag van in totaal 92.323 euro;
5. het medeplegen of alleen plegen van het gebruik maken van valse facturen gericht aan [naam bedrijf BV 2] , [naam bedrijf BV 3] en [naam bedrijf BV 4] . in de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Amsterdam dan wel in Nederland;
6. het medeplegen of alleen plegen van oplichting van het bedrijf [naam bedrijf BV 5] in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016 in Amsterdam dan wel Nederland voor een bedrag van in totaal 92.899 euro;
7. het medeplegen of alleen plegen van oplichting van het bedrijf [naam bedrijf BV 6] . in de periode van 14 oktober 2016 tot en met 24 november 2016 in Amsterdam, Obdam dan wel in Nederland voor een bedrag van in totaal 121.192 euro;
8. het medeplegen of alleen plegen van poging tot afpersing van [persoon 1] op
24 november 2016 en 25 november 2016 in Amsterdam (primair) dan wel bedreiging van [persoon 1] op 24 november 2016 en 25 november 2016 in Amsterdam (subsidiair).
Aan verdachte is in zaak B – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
- het besturen van een auto met een ongeldig verklaard rijbewijs op 18 juli 2016 en 30 augustus 2016 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van alle in zaak A (primair) ten laste gelegde feiten geconcludeerd tot bewezenverklaring.
Ook het in zaak B ten laste gelegde feit kan volgens de officier van justitie worden bewezen.
4.2
Standpunt van verdachte
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in zaak A onder 2, 7 en 8 ten laste gelegde feiten en het in zaak B ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten, die verdachte heeft bekend, heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A
1.
op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2015 tot en met
3 november 2015 en op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten servers en geheugenkaarten en computerapparatuur met een totale waarde van ongeveer 93.254 euro heeft overgedragen en omgezet, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens wisten dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader van het plegen van deze feiten een gewoonte hebben gemaakt;
2.
in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en in de periode van
14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van na te noemen goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader telkens met voormeld oogmerk na te noemen goederen gekocht:
a)
in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 6 servers en
28 geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 20.660 euro) en 1 server en 16 geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 7.820 euro) van het bedrijf [naam bedrijf 1] ;
b)
in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 een aantal servers en geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 18.718 euro) van het bedrijf [naam bedrijf GmbH] );
c)
in de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 8 servers en 10 computertoebehoren (ter waarde van ongeveer 34.021 euro) en 2 servers en 5 computertoebehoren (ter waarde van ongeveer 12.035 euro) van het bedrijf [naam bedrijf 2] ;
3.
in de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam bedrijf BV 1] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 194.000 euro,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-contact gelegd met [naam bedrijf BV 1] en
-een contract met [naam bedrijf BV 1] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [naam bedrijf BV 1] facturen van [naam bedrijf BV 7] gericht aan klanten van [naam bedrijf BV 7] aankoopt en
-een aantal facturen van bestaande bedrijven/debiteuren aan [naam bedrijf BV 1] verkocht, welke debiteuren facturen aan [naam bedrijf BV 1] hebben voldaan en
- vervolgens als debiteuren [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] aangeleverd en
- 4 facturen van [naam bedrijf BV 2] (ter waarde van ongeveer 110.964 euro) en 3 facturen van [naam bedrijf BV 3] (ter waarde van ongeveer 83.226 euro) verkocht aan [naam bedrijf BV 1] ,
zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens geen goederen hebben geleverd aan [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] ,
waardoor [naam bedrijf BV 1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
4.
in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
telkens ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, opzettelijk het bedrijf [naam bedrijf BV 1] te bewegen tot het kopen van facturen gericht aan het bedrijf [naam bedrijf BV 4] . en tot het uitbetalen aan [naam bedrijf BV 7] van de koopsommen voor de facturen van [naam bedrijf BV 4] . (tot een totaal van 92.323 euro)
met zijn mededader, opzettelijk listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid in opgemelde periode

telefonisch contact heeft gehad met het bedrijf [naam bedrijf BV 1] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich voordeden als [naam 1] / [naam 1] van [naam bedrijf BV 2] en in die telefoongesprekken hebben aangegeven
- dat er vertraging was in de betaling(en) door [naam bedrijf BV 2] aan [naam bedrijf BV 1] en
- dat hij, [naam 1] , zijn best zou doen om te zorgen dat [naam bedrijf BV 2] zo snel mogelijk zou betalen en
- dat de uitbetaling(en) klaar stonden en morgen zou(den) plaatsvinden en
- dat de ontstane betalingsachterstand vervelend is voor [naam bedrijf BV 7] en dat het voor [naam bedrijf BV 7] (als kleine leverancier) opgelost moet worden
en

een of meer betalingen aan [naam bedrijf BV 1] heeft gedaan (van in totaal ongeveer 29.000 euro,) waarbij de indruk werd gewekt dat deze betaling(en) afkomstig was/waren van [naam bedrijf BV 2]
en

een email aan [naam bedrijf BV 1] met daarbij een vals bankafschrift heeft gestuurd waaruit moet blijken dat er een betaling van 12.500 euro door [naam bedrijf BV 3] . aan [naam bedrijf BV 7] was verricht en dat [naam bedrijf BV 7] dit bedrag heeft overgemaakt aan [naam bedrijf BV 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen gericht aan [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] en [naam bedrijf BV 4] .
- zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader, die facturen heeft verkocht aan [naam bedrijf BV 1]
en bestaande die valsheid hierin dat die facturen opgesteld zijn door [naam bedrijf BV 7] en [naam bedrijf BV 7] .nl en (respectievelijk) gericht zijn aan de bedrijven [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] en [naam bedrijf BV 4] . en aankopen en afleveringen van servers en geheugenkaarten aan (respectievelijk) [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] en [naam bedrijf BV 4] . vermelden,
zulks terwijl hij, verdachte of zijn mededader geen servers en geheugenkaarten aan bedrijven [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] en [naam bedrijf BV 4] . heeft verkocht en afgeleverd;
6.
op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met
15 september 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam bedrijf BV 5] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 92.899 euro,
hebbende hij, verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-namens [naam bedrijf BV 7] een payrollingovereenkomst met [naam bedrijf BV 5] afgesloten waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader zich voordeed als CEO van [naam bedrijf BV 7] en
-tegen een of meer medewerkers van [naam bedrijf BV 5] gezegd dat hij op korte termijn medewerkers wilde inzetten bij projecten bij het bedrijf [naam bedrijf 3] en later ook bij het bedrijf [naam bedrijf 4] en dat hij ( [naam bedrijf BV 7] ) een eindbudget had voor de te verrichten werkzaamheden en
-een aantal medewerkers op de payroll laten zetten en
-aangegeven dat er (in verband met een nieuw project) meer medewerkers op de payroll moesten komen en
-aangegeven dat de medewerkers per week betaald moesten worden,
waardoor [naam bedrijf BV 5] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
7.
in de periode van 14 oktober 2016 tot en met 24 november 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam bedrijf BV 6] . heeft bewogen tot de
afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 121.192 euro,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens het bedrijf [naam bedrijf BV 8] ( [naam bedrijf BV 8] ) contact gelegd met [naam bedrijf BV 6] . en
-namens [naam bedrijf BV 8] een overeenkomst met [naam bedrijf BV 6] . afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [naam bedrijf BV 6] . facturen van [naam bedrijf BV 8] gericht aan klanten van [naam bedrijf BV 8] aankoopt, in elk geval overneemt en
- als debiteuren [naam vastgoed BV] en/of [naam bedrijf BV 9] aangeleverd en
- formulieren "Verklaring tot opdracht betalingsadres" aan [naam bedrijf BV 6] . die (mede) (valselijk) ondertekend waren door [persoon 2] (namens [naam vastgoed BV] ) en door [persoon 3] (namens [naam bedrijf BV 9] ) gestuurd naar [naam bedrijf BV 6] . en
- 4 facturen van [naam vastgoed BV] (ter waarde van ongeveer 69.104 euro) en 2 facturen van [naam bedrijf BV 9] (ter waarde van ongeveer 52.088 euro) verkocht aan [naam bedrijf BV 6] .,
zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededaders telkens geen goederen hebben geleverd aan [naam vastgoed BV] en [naam bedrijf BV 9] en geen facturen aan [naam vastgoed BV] en [naam bedrijf BV 9] hebben gestuurd,
waardoor [naam bedrijf BV 6] . telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
8. primair
op 24 november 2016 en 25 november 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 1] te dwingen tot de afgifte van 59.000 euro, althans enige (tien)duizenden euro's, toebehorende aan [persoon 1] ,
opzettelijk met zijn mededader sms-berichten naar die [persoon 1] heeft gestuurd inhoudende onder meer:
- hai [persoon 1] ik heb de opdracht gekregen om geld te komen incasseren bij jouw! geld van [verdachte] die je heel gladjes genaaid heb spelletjes zijn over en ook nog 56000 indient om hem nog harder te naaien ik weet wie je bent en alles van je jij bepaald hoe dit afloopt ik wilde net naar [persoon 4] gaan maar uit respect kom ik eerst naar jou toe! waar en wanneer wil je afspreken?!
en
- ik heb alles zwart op wit ik heb niets met je vrouw te maken jij hebt misbruik gemaakt van dat hij opgepakt is terwijl je wel geld hebt ontvangen ik wil de totale investering in de woning het geld terug wat [verdachte] betaald heeft en verschil verkoop woning ik kom niet om te praten ik ken je je bent een bekende het hoeft niet uit de hand te lopen maar als het moet dan moet het
en
- je bent echt een gluiperd ik zou heel snel over de brug komen en ik zeg je 1 ding laat me hier geen verhaal van maken
en
- [persoon 1] ik heb [verdachte] gesproken hij heeft betaald en geen afstand getekend spelletjes zijn over! je gaat al ze geld teruggeven!
en
- ik houd het kort ik krijg van [verdachte] nog op papier hoeveel je gaat betalen je hebt nu met mij te maken;
Zaak B
op 18 juli 2016 en op 30 augustus 2016 te Amsterdam terwijl hij telkens redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de rijksweg A10 en het Skutjespad (op 18 juli 2016) en de Linnaeusstraat (op
30 augustus 2016), als bestuurder een motorrijtuig, een personenauto, van die categorie heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.2
Motivering van de bewezenverklaring en bespreking bewijsverweren
Inleiding
De strafzaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) vloeit voort uit het onderzoek 13Rolwolk. In de loop van dat onderzoek zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Het bedrijf [naam bedrijf BV 7] stond ten tijde van de tenlastegelegde feiten op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] . Op enig moment is ook [verdachte] bij dit bedrijf betrokken geraakt. Om geld te kunnen genereren voor het bedrijf hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] in 2015 bedacht om goederen te bestellen op naam van andere, kredietwaardige bedrijven, en die goederen na levering door te verkopen. Op die manier hebben zij voor vele tienduizenden euro’s computerbenodigdheden besteld bij [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf GmbH] en [naam bedrijf 2] , waarbij zij zich voordeden als iemand anders (feit 2 in zaak A). De bestelde goederen werden in ontvangst genomen door medewerkers of betrokkenen bij [naam bedrijf BV 7] Deze spullen zijn weer doorverkocht aan andere bedrijven (feit 1 in zaak A). Hoewel [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben verklaard steeds van plan te zijn geweest de leveranciers ooit te betalen zodra zij genoeg geld zouden hebben, is dat nooit gebeurd. In de loop van 2016 werden de geldproblemen nijpend, zo verklaarden [verdachte] en [medeverdachte 1] . Daarom hebben zij toen ook nepfacturen verkocht aan het factoringbedrijf [naam bedrijf BV 1] (feiten 3 en 5 in zaak A). Dit bedrijf had al eerder echte facturen gekocht van [naam bedrijf BV 7] en die ook kunnen innen. Deze nepfacturen konden zij echter niet innen, waardoor zij uiteindelijk bijna een ton schade hebben geleden. Toen het factoringbedrijf argwaan had gekregen omdat zij facturen niet konden innen, heeft dit bedrijf verdere schade kunnen voorkomen, door geen (nep)facturen meer aan te kopen van [naam bedrijf BV 7] , hoewel het bedrijf die nog wel aanbood (feiten 4 en 5 in zaak A). Toen ook hiermee niet voldoende geld binnenkwam en omdat er personeel betaald moest worden, hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] zich gericht tot het bedrijf [naam bedrijf BV 5] , met wie een zogenaamde payrollingovereenkomst werd afgesloten, om dit bedrijf vervolgens te laten betalen voor werk dat zogenaamd door werknemers van [naam bedrijf BV 7] zou worden uitgevoerd bij andere bedrijven (feit 6 in zaak A). Hiervoor zijn valse werkbriefjes ingevuld en ondertekend en ingediend bij dit bedrijf door onder anderen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , die ook zijn vervolgd en gelijktijdig met verdachte worden berecht. [naam bedrijf BV 5] is hierdoor voor bijna twee ton benadeeld.
[verdachte] en [medeverdachte 1] zijn ook betrokken geweest bij het verkopen van nepfacturen aan het factoringbedrijf [naam bedrijf BV 6] ., waardoor dit bedrijf voor meer dan een ton is benadeeld (feit 7 in zaak A). Bij deze oplichting ging het niet om nepfacturen van het bedrijf [naam bedrijf BV 7] , maar van het bedrijf [naam bedrijf BV 8] ( [naam bedrijf BV 8] ). Bij het onderzoek naar deze oplichting zijn ook medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in beeld gekomen.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben feitelijke betrokkenheid bij al deze feiten erkend, zoals bij het opmaken en verkopen van valse facturen, het plaatsen van bestellingen uit naam van niet bestaande bedrijven en het via payrolling laten betalen voor niet verrichte werkzaamheden. Zij hebben onderling wel verschillend verklaard over hun onderlinge rolverdeling en mate van betrokkenheid bij de strafbare feiten. De verdediging heeft in deze zaak bepleit dat [medeverdachte 1] en verdachte over het algemeen genomen gelijkwaardige rollen hadden bij de door hen gepleegde strafbare feiten en dat zij in samenwerking met elkaar beslissingen namen in dat verband. Ten aanzien van de oplichting van [naam bedrijf BV 6] . (feit 7 in zaak A) is door de verdediging bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat hij gelet op zijn beperkte rol niet als medepleger kan worden aangemerkt.
Verdachte wordt ook beschuldigd van afpersing dan wel bedreiging van de heer [persoon 1] (feit 8 in zaak A). Ook ten aanzien van dit feit heeft verdachte zijn feitelijke betrokkenheid erkend. Hij heeft verklaard dat hij de in de tenlastelegging vermelde sms-berichten heeft opgesteld en dat hij die berichten door een tussenpersoon naar de heer [persoon 1] heeft laten sturen. Wel bestaat discussie over de juridische duiding van dit feit; de verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat geen sprake zou zijn van afpersing of bedreiging.
Tot slot wordt verdachte verweten dat hij meerdere malen een auto heeft bestuurd, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (feit in zaak B). Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het rijbewijs ongeldig was verklaard en zijn raadsman heeft daarom vrijspraak bepleit.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage. Ten aanzien van de feiten 1, 3, 4, 5 en 6 in zaak A is sprake van een ‘bekennende verdachte’, zodat de rechtbank bij deze feiten zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Hoewel ten aanzien van de feiten 2, 7 en 8 in zaak A vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank ook bij deze feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Verdachte erkent immers feitelijke betrokkenheid en er zijn slechts juridische verweren gevoerd. Op deze verweren zal de rechtbank hierna nader ingaan.
De rechtbank zal ten aanzien van het feit in zaak B de bewijsmiddelen wel weergeven met de redengevende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van feit 2 in zaak A
Feit 2 in zaak A betreft – kort samengevat – flessentrekkerij door verdachte en [medeverdachte 1] ten nadele van de bedrijven [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf GmbH] en [naam bedrijf 2] door computerapparatuur te bestellen en geleverd te krijgen, welke computerapparatuur vervolgens niet werd betaald door [verdachte] en [medeverdachte 1] .
Verdachte heeft erkend dat hij en [medeverdachte 1] op naam van andere, kredietwaardige, bedrijven de computerapparatuur hebben besteld, waardoor [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf GmbH] en [naam bedrijf 2] werden bewogen tot de afgifte van de computerapparatuur. Hiermee erkent verdachte in feite deze bedrijven met [medeverdachte 1] te hebben opgelicht, hetgeen echter niet is ten laste gelegd. Volgens verdachte waren hij en [medeverdachte 1] wel van plan deze bedrijven te betalen wanneer zij met de doorverkoop van de computerapparatuur geld hadden verdiend. Dit maakt volgens de raadsman dat de ten laste gelegde flessentrekkerij, in het bijzonder ‘het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over de goederen te verzekeren’ niet kan worden bewezen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat voormeld oogmerk wel kan worden bewezen. In dit verband is van belang dat verdachte en [medeverdachte 1] de computerapparatuur bij de verschillende bedrijven telkens hebben besteld, terwijl zij dan wel het bedrijf [naam bedrijf BV 7] op het moment van de bestellingen de financiële middelen daarvoor niet hadden. Er was zelfs sprake van schulden die moesten worden afgelost. Ook waren verdachte en [medeverdachte 1] zich ervan bewust dat zij niet voldoende kredietwaardig waren om dergelijke bestellingen te kunnen doen. Zij hebben immers om die reden op naam van andere – wel kredietwaardige – bedrijven de computerapparatuur besteld. Uit hun verklaringen over het reilen en zeilen van [naam bedrijf BV 7] in de tenlastegelegde periode blijkt dat zij het ene gat met het andere aan het vullen waren en dat zij zich dat ook wel realiseerden. Het is best mogelijk dat, zoals ook op de zitting is aangevoerd, [verdachte] en [medeverdachte 1] wel eens de intentie hebben uitgesproken de bedrijven ooit terug te betalen. Dat zij binnen de geldende termijnen volledig aan hun betalingsverplichtingen zouden kunnen voldoen, viel echter redelijkerwijs niet te verwachten en zij waren zich daar van bewust. Het koesteren van een vaag plan om de bestelde goederen wellicht, ooit, (deels) terug te betalen, staat niet in de weg aan bewezenverklaring van het tenlastegelegde oogmerk. Dat vage plan is immers nooit ten uitvoer gebracht en [verdachte] en [medeverdachte 1] bleven desondanks keer op keer, tegen beter weten in, nieuwe bestellingen plaatsen die zij niet konden betalen. Gelet op voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] telkens het oogmerk hadden om zich zonder volledige betaling de beschikking over de goederen te verzekeren.
Ten aanzien van feit 7 in zaak A
Feit 7 in zaak A betreft – kort samengevat – de benadeling van het bedrijf [naam bedrijf BV 6] . door het verkopen van nepfacturen aan dit bedrijf, waarbij ongeveer 121.192 euro door dit bedrijf is uitgekeerd. Deze nepfacturen werden aan [naam bedrijf BV 6] aangeboden door het bedrijf [naam bedrijf BV 8] , dat met [naam bedrijf BV 6] een factoringovereenkomst was aangegaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het bedrijf [naam bedrijf BV 6] . is opgelicht op de wijze zoals vermeld in de tenlastelegging.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] bij deze oplichting zijn betrokken. Voor [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] geldt dat zij hun betrokkenheid hebben erkend. [medeverdachte 6] heeft betrokkenheid ontkend en verder gezwegen.
De rechtbank is – anders dan de raadslieden – van oordeel dat alle voormelde personen kunnen worden aangemerkt als medeplegers van deze oplichting en licht dit als volgt toe.
Ten aanzien van de rol van [medeverdachte 5] stelt de rechtbank, mede op grond van zijn eigen verklaring, vast dat het bedrijf [naam bedrijf BV 8] op zijn naam stond. Hij heeft de factoringovereenkomst met [naam bedrijf BV 6] . gesloten en is daarvoor naar dit bedrijf toegegaan.
[verdachte] was naar eigen zeggen betrokken bij de beginfase van de oplichting van [naam bedrijf BV 6] . en heeft een bemiddelende en ondersteunende rol gehad. Uit de verklaring van [medeverdachte 5] volgt dat [verdachte] ook een sturende rol had, wat ondersteuning vindt in de in het dossier opgenomen telecommunicatie. Verder is op 25 oktober 2016 door [naam bedrijf BV 8] een bedrag overgemaakt naar de rekening van het bedrijf [naam bedrijf 5] , op naam van [medeverdachte 7] . Deze [medeverdachte 7] heeft verklaard dat hij het bedrijf in opdracht van [verdachte] heeft ingeschreven, in zijn opdracht de bankrekening van het bedrijf heeft geopend en alle spullen van de bankrekening aan [verdachte] had gegeven. Ook gelet op het voorgaande is dus sprake van een link tussen [verdachte] en het ‘oplichtende’ bedrijf [naam bedrijf BV 8] , in die zin dat hij kennelijk geld van dat bedrijf heeft ontvangen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zijn kennis over factoring heeft doorgegeven aan [medeverdachte 5] en betrokken was bij het maken van bij de oplichting gebruikte valse websites door die technisch te controleren. Bij de aanhouding van [medeverdachte 1] op 25 oktober 2016 zijn twee computertassen in zijn auto aangetroffen. Daarin zaten documenten die kunnen worden gerelateerd aan de oplichting van [naam bedrijf BV 6] ., waaronder een aanvraagformulier [naam bedrijf BV 6] , een [naam bedrijf BV 6] Overeenkomst en een KvK-uittreksel van het bedrijf [naam bedrijf BV 8] Volgens [medeverdachte 1] zouden die documenten van [verdachte] zijn en zou [medeverdachte 1] niet bekend zijn met die documenten. De rechtbank gelooft dat niet gelet op de plek waar de documenten zijn aangetroffen en bezien in het licht van de verklaring van [medeverdachte 1] waarin hij zijn betrokkenheid erkent. Verder staat op het voorblad van het aanvraagformulier [naam bedrijf BV 6] geschreven: “voorbeeld factuur [medeverdachte 1] ”. Dit is een duidelijke link naar [medeverdachte 1] , wiens voornaam [medeverdachte 1] is. Ook blijkt uit chatgesprekken die zijn aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 1] dat zijn betrokkenheid verder ging dan technisch controleren van de gebruikte websites; hij gaf door welke informatie gebruikt moest worden en heeft kennelijk ook de bij de oplichting gebruikte emailadressen aangemaakt. Hij gaf domeinnamen, mailadressen en bijbehorende wachtwoorden door aan medeverdachten. Ook heeft hij kennelijk uit naam van het bij de oplichting gebruikte bedrijf [naam vastgoed BV] gereageerd op een email.
Over de rol van [medeverdachte 6] kan op grond van de verklaring van [medeverdachte 5] worden vastgesteld dat hij de (mede)bedenker was. [medeverdachte 5] heeft het weliswaar steeds over ‘ [medeverdachte 6] ’, maar de rechtbank gaat er van uit dat hij hier [medeverdachte 6] bedoelt. Een verbalisant heeft hem immers een foto van [medeverdachte 6] getoond, waarop [medeverdachte 5] heeft verklaard dat dit de ‘ [medeverdachte 6] ’ is over wie hij heeft verklaard. Verder komt naar voren dat [medeverdachte 6] valse facturen heeft aangeleverd. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 6] een van de hoofdrolspelers was.
Uit de hiervoor vastgestelde rollen van [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] volgt dat allen een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de oplichting van [naam bedrijf BV 6] . De nauwe en bewuste samenwerking volgt eigenlijk ook al uit het voorgaande, in die zin dat ze elkaar aanvulden en dat nauw overleg bij een dergelijke oplichting geboden is. De nauwe en bewuste samenwerking leidt de rechtbank ook af uit het bestaan van een groepsapp met voormelde personen als deelnemers, waarin tussen 21 en 24 oktober 2016 onder meer informatie wordt uitgewisseld over het inloggen op door [medeverdachte 1] aangemaakte emailadressen. Die groepsapp is naar voren gekomen door onderzoek van de telefoon van [medeverdachte 1] . Onder meer uit de verklaring van [verdachte] volgt dat [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] allen deelnemer waren aan de groepsapp. Zo heeft hij verklaard dat hij vermoedt dat de persoon genaamd ‘ [alias medeverdachte 6] ’ [medeverdachte 6] is, omdat hij één van de hoofdrolspelers was. Ook de verklaring van [medeverdachte 5] over de betrokkenheid van [medeverdachte 6] is hierbij van belang. De rechtbank acht ook bewezen dat allen het oogmerk hadden zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat de rol van verdachte te beperkt was om hem als (mede)pleger aan te kunnen merken.
Ten aanzien van feit 8 in zaak A
Verdachte heeft verklaard dat hij door een ander de sms-berichten zoals hiervoor weergegeven in de bewezenverklaring naar [persoon 1] heeft laten sturen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat de feiten zich laten kwalificeren als een poging slachtoffer [persoon 1] af te persen.
Anders dan betoogd door de raadsman bevatten de sms’jes een bedreiging met geweld, waarmee beoogd wordt dat [persoon 1] een geldbedrag aan verdachte betaalt. De bedreiging met geweld leidt de rechtbank in het bijzonder af uit de teksten ‘
waar en wanneer wil je afspreken?!’en
‘ik kom niet om te praten ik ken je je bent een bekende het hoeft niet uit de hand te lopen maar als het moet dan moet het’.Hieruit blijkt dat de persoonlijke confrontatie wordt gezocht, waarbij het niet gaat om praten. Het kan niet anders dan dat hier wordt gedoeld op de toepassing van geweld. In ieder geval wordt zodanig die suggestie gewekt dat [persoon 1] het moeilijk anders kon begrijpen.
Dat het verdachte te doen was om geld van [persoon 1] te krijgen, volgt zonder meer uit de teksten ‘
ik heb de opdracht gekregen om geld te komen incasseren bij jouw!’en ‘
je gaat al ze geld teruggeven’.
Dat het oogmerk zich te bevoordelen – door het geld van [persoon 1] te krijgen – wederrechtelijk was, volgt uit de omstandigheid dat hierbij bedreiging met geweld werd ingezet, terwijl verdachte daartoe niet gerechtigd was. Of verdachte al dan niet civielrechtelijk aanspraak kon maken of meende te kunnen maken op betaling van een geldbedrag door [persoon 1] maakt daarbij niet uit.
Ten aanzien van het feit in zaak B
Dat verdachte op 18 juli 2016 en 30 augustus 2016 in Amsterdam een auto bestuurde en dat zijn rijbewijs op die momenten ongeldig was verklaard, volgt uit de bewijsmiddelen en wordt door verdachte niet weersproken.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, ook bewezen dat verdachte op voormelde momenten redelijkerwijs had moeten weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Bij brief van 25 november 2015 van het CBR is verdachte namelijk meegedeeld dat hij vanwege onverantwoord gedrag in het verkeer op 5 november 2015 een cursus moest volgen over verantwoord rijgedrag. Daarbij is een factuur gevoegd voor de opleggingskosten die horen bij die cursus. In zowel de brief als in de factuur is vermeld dat verdachte mee moet werken dan wel op tijd moet betalen om te voorkomen dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Verdachte heeft verklaard dat hij deze brief heeft ontvangen. Bij brief van 12 februari 2016 van het CBR is verdachte vervolgens meegedeeld dat verdachte de cursus niet of niet op tijd heeft betaald, dus de cursus niet heeft gevolgd en dat daarom is besloten zijn rijbewijs ongeldig te verklaren. Uit deze brief, die verdachte naar zijn zeggen niet zou hebben ontvangen, volgt dat verdachte heeft nagelaten (tijdig) de cursus te betalen. Nu verdachte gelet op de brief van 25 november 2015 al bekend was met het mogelijke gevolg van niet meewerken/niet (tijdig) betalen van de cursus had verdachte op 18 juli 2016 en 30 augustus 2016, ook al zou hij de brief van 12 februari 2016 niet hebben ontvangen, redelijkerwijs moeten weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het lag op de weg van verdachte om alvorens weer (na een periode in detentie) te gaan rijden onderzoek te doen naar de geldigheid van zijn rijbewijs, wat hij heeft nagelaten.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van verdachte
De raadsman vindt de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 36 maanden veel te hoog. Volgens de raadsman zou oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met een voorwaardelijke gevangenisstraf of met een andere dan een gevangenisstraf passend zijn. Hij heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft bekend, openheid van zaken gegeven en verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Verdachte was, anders dan gesteld door [medeverdachte 1] , niet de bedenker en initiatiefnemer.
Momenteel is verdachte bezig met een behandeltraject bij de reclassering en De Waag met als doel het recidivegevaar terug te dringen en het is van belang dat hij dat traject kan voortzetten. Er is sprake van een zeer positieve wending in zijn leven, ook nu verdachte werk heeft en de band met zijn ex-vrouw en kinderen weer aan het opbouwen is.
Gelet op de veroordelingen van het Gerechtshof in Amsterdam van 13 februari 2019 (tot een gevangenisstraf van 18 maanden) en de rechtbank in Amsterdam van 6 november 2018 (tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk), is het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing. Wanneer de fraudebedragen in die zaken en de onderhavige zaak worden opgeteld, zou een totaalbedrag van € 758.000, - aan de orde zijn. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vermelden bij dit fraudebedrag een gevangenisstraf van 18-24 maanden. De officier van justitie heeft dus helemaal geen rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt oplegging van een gevangenisstraf van 28 maanden in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft, samen met [medeverdachte 1] en anderen, meerdere bedrijven voor grote bedragen benadeeld. Zij hebben niet alleen schade toegebracht aan de direct betrokken bedrijven. Ook de bedrijven van wie zij de namen misbruikten om de andere bedrijven op te lichten hebben de nodige overlast ondervonden. Door de oplichtingspraktijken van verdachte en [medeverdachte 1] is het vertrouwen in het handelsverkeer ernstig aangetast. Dat verdachte en [medeverdachte 1] kennelijk tot hun praktijken werden gedreven door schulden van hun bedrijf [naam bedrijf BV 7] dan wel door de wens om geld te genereren voor de handel met dat bedrijf, vormt uiteraard geen verzachtende omstandigheid. Dat verdachte en [medeverdachte 1] de serieuze intentie zouden hebben gehad de opgelichte bedrijven uiteindelijk volledig terug te betalen, is niet aannemelijk geworden. In ieder geval was dat geen reële gedachte en dat wist verdachte ook.
Over de rolverdeling tussen verdachte en [medeverdachte 1] bij hun oplichtingspraktijken hebben verdachte en zijn raadsman de nodige opmerkingen gemaakt met het oog op de strafoplegging. De rechtbank stelt vast dat beiden een aanzienlijke rol hadden bij het plegen van de delicten. De verantwoordelijkheid komt hen beiden ten volle toe. Van een onderlinge rolverdeling die voor de een of ander strafvermeerderend dan wel strafverminderend zou kunnen werken, is onvoldoende gebleken.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van de heer [persoon 1] . Het sturen van bedreigende sms-berichten is een bijzonder naar feit; dit wordt nog verergerd door de berichten door een ander, iemand die het slachtoffer niet kent, te laten versturen. Hierdoor heeft de heer [persoon 1] een angstige periode gekend.
Tot slot heeft verdachte zich onverantwoord gedragen in het verkeer door een auto te besturen terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Hiermee heeft hij de verkeersveiligheid miskend.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor strafoplegging, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht meegewogen.
Wat betreft de door verdachte gepleegde fraudedelicten (feiten 1 tot en met 7 in zaak A) geldt dat sprake is van een benadelingsbedrag van in totaal ruim 500.000 euro indien wordt uitgegaan van de voltooide delicten. Wanneer de poging tot oplichting ook wordt meegerekend is het totale benadelingsbedrag bijna 600.000 euro. De oriëntatiepunten vermelden bij de categorie benadelingsbedragen gelegen tussen 500.000 euro en 1.000.000 euro een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden.
Daarnaast zijn bij de oriëntatiepunten strafvermeerderende dan wel strafverminderende factoren benoemd.
Strafvermeerderend in het geval van verdachte is dat sprake is van recidive, zoals volgt uit zijn strafblad. Ook de frequentie en duur van de gepleegde feiten en de veelheid aan bedrijven die zijn misbruikt dan wel benadeeld, zijn strafverzwarende omstandigheden.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij heeft meegewerkt aan het onderzoek. De rechtbank doet dat echter slechts in beperkte mate. Verdachte heeft in eerste instantie namelijk ontkend dan wel gezwegen. Pas later, toen er een stevig belastend dossier tegen verdachte was opgebouwd, heeft hij openheid van zaken gegeven.
Ook voor het rijden met ongeldig verklaard rijbewijs zijn oriëntatiepunten vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, die de rechtbank heeft meegewogen. Die vermelden een gevangenisstraf van twee weken.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij na het plegen van de feiten in deze zaak nog tweemaal is veroordeeld, zoals zijn raadsman ook naar voren heeft gebracht. Het bepaalde in artikel 63 Sr is dus van toepassing. Dit betekent dat de samenloopbepalingen in Sr van toepassing zijn die zouden hebben gegolden voor het geval dat gelijktijdig straf voor de feiten zou zijn opgelegd. Gelet hierop zal de rechtbank in het bijzonder het bepaalde in artikel 57 leden 1 en 2 Sr moeten toepassen:
  • Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
  • Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.
Anders dan de raadsman vindt de rechtbank dat de toepassing van artikel 63 Sr er niet toe kan leiden dat verdachte in deze zaak een gevangenisstraf wordt opgelegd gelijk aan het voorarrest met een andersoortige straf. Dat zou niet passen bij de ernst van de feiten. Ook de hoeveelheid feiten is van belang. Wel zal de rechtbank in strafmatigende zin rekening houden met het bepaalde in artikel 63 Sr. Met name daarom komt de rechtbank alles afwegend tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Verdachte heeft ter terechtzitting bijna alle feiten bekend en openheid van zaken gegeven. Verder heeft hij erkend dat hij fouten heeft gemaakt. Hij werkt momenteel mee met een toezichttraject, dat hem is opgelegd in een andere zaak. In zijn laatste woord heeft hij zijn levensloop beschreven. Kort samengevat, heeft hij verklaard dat hij eerst een succesvol software specialist was bij een gerenommeerd bedrijf, vervolgens door verkeerde loopbaankeuzes in een diep dal is terechtgekomen, hierop in een heel slecht milieu is beland, strafbare feiten is gaan plegen en steeds dieper in de problemen is gekomen. Verdachte zou nu weer op de goede weg zijn, mede door de bijstand van zijn advocaat, zijn werkgever, zijn begeleider bij de reclassering en zijn behandelaar bij De Waag. Het voorgaande lijkt goede hoop te geven voor de toekomst. De rechtbank vindt het echter lastig om de ware intenties bij verdachte in te schatten. Uit het voortgangsverslag van de reclassering van 25 maart 2019 komt over het algemeen een positief beeld naar voren wat betreft de bereidwilligheid van verdachte om mee te werken. Wat echter ook blijkt is dat hij pas aan het begin staat van een verandering in zijn leven en dat er nog veel aandachtsgebieden zijn. De reclassering ziet ook nog dat verdachte de oorzaak van problemen buiten zichzelf zoekt. Al met al ziet de rechtbank aanleiding de houding van verdachte lichtelijk in positieve zin mee te wegen bij de strafoplegging.
Verdachte is op 25 oktober 2016 aangehouden en in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn van berechting aangevangen. Verdachte kon daaraan immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van de ten laste gelegde strafbare feiten door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Dit vonnis zal dus ruim twee jaar en zeven maanden na de aanhouding van verdachte worden uitgesproken. Daarmee is de redelijke termijn geschonden. Gelet op de omstandigheid dat de zaak van verdachte onderdeel uitmaakt van een groot onderzoek tegen meerdere verdachten en de complexiteit van het onderzoek, ziet de rechtbank geen aanleiding gevolgen te verbinden aan de overschrijding van de redelijke termijn.

8.Benadeelde partijen

8.1
[naam bedrijf 2] B.V.
Vordering
De benadeelde partij [naam bedrijf 2] B.V. vordert € 46.057,44 aan materiële schadevergoeding en
€ 15.000, - aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van verdachte
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft allereerst opgemerkt dat de vordering moet worden geacht te zijn ingediend in de zaken tegen alle verdachten die worden vervolgd voor de benadeling van de benadeelde partij. Voor zover niet de parketnummers van al deze verdachten op de vordering zijn vermeld, komt dat doordat het Openbaar Ministerie die niet heeft ingevuld in de betreffende door het Openbaar Ministerie in te vullen rubriek, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie vindt dat de gevorderde materiële schade door verdachte en [medeverdachte 1] moet worden vergoed, met bepaling van hoofdelijke aansprakelijkheid.
Voor toewijzing van de gevorderde immateriële schadevergoeding bestaat volgens de officier van justitie geen juridische grondslag.
Oordeel van de rechtbank
Mede gelet op de opmerking van de officier van justitie acht de rechtbank de vordering mede ingediend in de zaak tegen verdachte ook al is het parketnummer van zijn zaak niet door het Openbaar Ministerie vermeld op de vordering. Het ligt voor de hand dat een in een strafproces ingediende vordering benadeelde partij moet worden geacht te zijn ingediend tegen iedere verdachte aan wie de relevante feiten zijn tenlastegelegd, tenzij expliciet anders door de benadeelde partij vermeld. Het Openbaar Ministerie is geen partij bij deze vordering en bepaalt dus ook niet de omvang van het geding. Het Openbaar Ministerie moet verdachte op de hoogte stellen van een ingediende vordering benadeelde partij en dat is in de zaak van verdachte ook gebeurd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet inhoudelijk betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
De benadeelde partij zal voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Het bestaan van deze schade is op dit moment onvoldoende onderbouwd, terwijl het bieden van gelegenheid voor nadere onderbouwing een onevenredige belasting zou opleveren voor het strafproces.
8.2
[naam bedrijf BV 1]
Vordering
De benadeelde partij [naam bedrijf BV 1] vordert € 96.864,67 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van verdachte
Verdachte heeft de vordering niet betwist.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de gevorderde materiële schade door verdachte en [medeverdachte 1] moet worden vergoed, met bepaling van hoofdelijke aansprakelijkheid.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet inhoudelijk betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
8.3
[naam bedrijf BV 5] ( [naam bedrijf BV 5] )
Vordering
De benadeelde partij [naam bedrijf BV 5] ( [naam bedrijf BV 5] ) vordert € 92.899,71 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van verdachte
Verdachte heeft de vordering niet betwist.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft allereerst opgemerkt dat de vordering moet worden geacht te zijn ingediend in de zaken tegen alle verdachten die worden vervolgd voor de benadeling van de benadeelde partij. De vertegenwoordiger van de benadeelde partij heeft dat ook bevestigd ter zitting. Voor zover niet de parketnummers van al deze verdachten op de vordering zijn vermeld, komt dat doordat het Openbaar Ministerie die niet heeft ingevuld in de betreffende door het Openbaar Ministerie in te vullen rubriek, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie vindt dat de gevorderde materiële schade door verdachte en [medeverdachte 1] moet worden vergoed, met bepaling van hoofdelijke aansprakelijkheid, met dien verstande dat de vordering moet worden gematigd met het bedrag van € 21.692,88 dat is aangetroffen op de rekening van [naam bedrijf BV 7] .nl (ten name van [medeverdachte 4] ). Dit bedrag, waarop conservatoir beslag is gelegd en tevens beslag is gelegd door de Belastingdienst is volgens de officier van justitie het geld van negen katvangers inzake de oplichting van [naam bedrijf BV 5] en kan retour naar de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 6 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet inhoudelijk betwist. De vertegenwoordiger van de benadeelde partij heeft ter zitting verklaard dat de vordering moet zijn geacht te zijn ingediend in de zaken tegen alle verdachten die voor benadeling van de benadeelde partij zijn vervolgd, ook al zijn niet alle parketnummers door het Openbaar Ministerie op de vordering vermeld. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank ziet geen aanleiding tot matiging van het te vergoeden bedrag, zoals verzocht door de officier van justitie, omdat op dit moment nog onzeker is of het bedrag op de rekening van [naam bedrijf BV 7] .nl waarop beslag is gelegd aan de benadeelde partij zal worden teruggegeven.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
8.4
[naam bedrijf BV 6] .
Vordering
De benadeelde partij [naam bedrijf BV 6] . vordert € 138.296,95 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, en vergoeding van € 11.685,98 aan proceskosten.
Standpunt van verdachte
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak.
Standpunt van de officier van justitie
Wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het bedrag moet worden gematigd tot het bedrag dat door de benadeelde partij is betaald voor de aangekochte facturen.
De gevraagde vergoeding voor proceskosten kan volgens de officier van justitie niet worden toegewezen, omdat deze kostenpost onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 7 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet inhoudelijk betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank echter gedeeltelijk onrechtmatig of ongegrond voor. De benadeelde partij heeft namelijk vergoeding gevraagd voor het totaal van de bedragen vermeld op de door de benadeelde partij aangekochte facturen, terwijl het door de benadeelde partij voor de facturen betaalde bedrag lager was. Het betaalde bedrag stelt de rechtbank vast op € 121.192, -, zijnde het bedrag vermeld in de bewezenverklaring. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank vindt dat de gevorderde vergoeding voor proceskosten onvoldoende is onderbouwd en daarom niet kan worden toegewezen. Onduidelijk is waar deze kosten op zien. Gelet op de datering van de bewijsstukken en de omvang van het bedrag lijkt het niet te gaan om kosten die als proceskosten in het kader van de onderhavige voeging benadeelde partij zijn gemaakt. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren, zodat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in dit gedeelte van de vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
De vordering van de benadeelde partij zal voor wat betreft de overige gevorderde materiële schadevergoeding worden afgewezen.
8.5
Geen oplegging schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, telkens geen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de benadeelde partijen bedrijven zijn die redelijkerwijs geacht mogen worden zelf zorg te kunnen dragen voor incasso van de toegewezen schadevergoeding.

9.Voorlopige hechtenis

De rechtbank ziet, met de raadsman en anders dan de officier van justitie, geen aanleiding de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Volgens de officier van justitie zou het recidivegevaar de opheffing van de schorsing rechtvaardigen. Hij heeft dat echter niet onderbouwd. Zo heeft hij geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het recidivegevaar groter is geworden ten opzichte van de periode waarin de voorlopige hechtenis al geschorst was. Het standpunt van de officier van justitie komt er eigenlijk op neer dat hij vindt dat een veroordelend vonnis met oplegging van een gevangenisstraf zonder meer zou rechtvaardigen dat verdachte weer in voorlopige hechtenis wordt genomen. De rechtbank deelt (ook) die opvatting van de officier van justitie niet.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 63, 225, 317, 326, 326a, 420ter van het Wetboek van Strafrecht en 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.1 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
feit 1
- medeplegen van gewoontewitwassen;
feit 2
- medeplegen van een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
feiten 3, 6 en 7
- medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 4
- medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd;
feit 5
- medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
feit 8
- medeplegen van poging tot afpersing;
Zaak B
- overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
28 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam bedrijf 2] B.V.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 2] B.V. toe tot een bedrag van
€ 46.057,44 (zesenveertigduizend zevenenvijftig euro en vierenveertig cent)aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam bedrijf 2] B.V. voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [naam bedrijf 2] B.V. niet-ontvankelijk in zijn vordering voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam bedrijf BV 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf BV 1] , toe tot een bedrag van
€ 96.864,67(
zesennegentigduizend achthonderdvierenzestig euro en zevenenzestig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 juni 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam bedrijf BV 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam bedrijf BV 5] ( [naam bedrijf BV 5] )
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf BV 5] ( [naam bedrijf BV 5] ), toe tot een bedrag van
€ 92.899,71(
tweeënnegentigduizend achthonderdnegenennegentig euro en eenenzeventig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 september 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam bedrijf BV 5] ( [naam bedrijf BV 5] ) voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam bedrijf BV 6] .
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf BV 6] ., toe tot een bedrag van
€ 121.192, - (honderd eenentwintigduizend honderdtweeënnegentig euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 november 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering tot materiële schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt verdachte aan [naam bedrijf BV 6] . voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [naam bedrijf BV 6] . niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft de gevorderde € 11.685,98, aangeduid als proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2019.
[(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]