4.3.1Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2015 tot en met
3 november 2015 en op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten servers en geheugenkaarten en computerapparatuur met een totale waarde van ongeveer 93.254 euro heeft overgedragen en omgezet, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens wisten dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader van het plegen van deze feiten een gewoonte hebben gemaakt;
in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en in de periode van
14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van na te noemen goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader telkens met voormeld oogmerk na te noemen goederen gekocht:
a)
in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 6 servers en
28 geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 20.660 euro) en 1 server en 16 geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 7.820 euro) van het bedrijf [naam bedrijf 1] ;
b)
in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 een aantal servers en geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 18.718 euro) van het bedrijf [naam bedrijf GmbH] );
c)
in de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 8 servers en 10 computertoebehoren (ter waarde van ongeveer 34.021 euro) en 2 servers en 5 computertoebehoren (ter waarde van ongeveer 12.035 euro) van het bedrijf [naam bedrijf 2] ;
in de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam bedrijf BV 1] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 194.000 euro,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-contact gelegd met [naam bedrijf BV 1] en
-een contract met [naam bedrijf BV 1] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [naam bedrijf BV 1] facturen van [naam bedrijf BV 7] gericht aan klanten van [naam bedrijf BV 7] aankoopt en
-een aantal facturen van bestaande bedrijven/debiteuren aan [naam bedrijf BV 1] verkocht, welke debiteuren facturen aan [naam bedrijf BV 1] hebben voldaan en
- vervolgens als debiteuren [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] aangeleverd en
- 4 facturen van [naam bedrijf BV 2] (ter waarde van ongeveer 110.964 euro) en 3 facturen van [naam bedrijf BV 3] (ter waarde van ongeveer 83.226 euro) verkocht aan [naam bedrijf BV 1] ,
zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens geen goederen hebben geleverd aan [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] ,
waardoor [naam bedrijf BV 1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
telkens ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, opzettelijk het bedrijf [naam bedrijf BV 1] te bewegen tot het kopen van facturen gericht aan het bedrijf [naam bedrijf BV 4] . en tot het uitbetalen aan [naam bedrijf BV 7] van de koopsommen voor de facturen van [naam bedrijf BV 4] . (tot een totaal van 92.323 euro)
met zijn mededader, opzettelijk listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid in opgemelde periode
telefonisch contact heeft gehad met het bedrijf [naam bedrijf BV 1] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich voordeden als [naam 1] / [naam 1] van [naam bedrijf BV 2] en in die telefoongesprekken hebben aangegeven
- dat er vertraging was in de betaling(en) door [naam bedrijf BV 2] aan [naam bedrijf BV 1] en
- dat hij, [naam 1] , zijn best zou doen om te zorgen dat [naam bedrijf BV 2] zo snel mogelijk zou betalen en
- dat de uitbetaling(en) klaar stonden en morgen zou(den) plaatsvinden en
- dat de ontstane betalingsachterstand vervelend is voor [naam bedrijf BV 7] en dat het voor [naam bedrijf BV 7] (als kleine leverancier) opgelost moet worden
en
een of meer betalingen aan [naam bedrijf BV 1] heeft gedaan (van in totaal ongeveer 29.000 euro,) waarbij de indruk werd gewekt dat deze betaling(en) afkomstig was/waren van [naam bedrijf BV 2]
en
een email aan [naam bedrijf BV 1] met daarbij een vals bankafschrift heeft gestuurd waaruit moet blijken dat er een betaling van 12.500 euro door [naam bedrijf BV 3] . aan [naam bedrijf BV 7] was verricht en dat [naam bedrijf BV 7] dit bedrag heeft overgemaakt aan [naam bedrijf BV 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen gericht aan [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] en [naam bedrijf BV 4] .
- zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader, die facturen heeft verkocht aan [naam bedrijf BV 1]
en bestaande die valsheid hierin dat die facturen opgesteld zijn door [naam bedrijf BV 7] en [naam bedrijf BV 7] .nl en (respectievelijk) gericht zijn aan de bedrijven [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] en [naam bedrijf BV 4] . en aankopen en afleveringen van servers en geheugenkaarten aan (respectievelijk) [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] en [naam bedrijf BV 4] . vermelden,
zulks terwijl hij, verdachte of zijn mededader geen servers en geheugenkaarten aan bedrijven [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] en [naam bedrijf BV 4] . heeft verkocht en afgeleverd;
op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met
15 september 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam bedrijf BV 5] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 92.899 euro,
hebbende hij, verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-namens [naam bedrijf BV 7] een payrollingovereenkomst met [naam bedrijf BV 5] afgesloten waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader zich voordeed als CEO van [naam bedrijf BV 7] en
-tegen een of meer medewerkers van [naam bedrijf BV 5] gezegd dat hij op korte termijn medewerkers wilde inzetten bij projecten bij het bedrijf [naam bedrijf 3] en later ook bij het bedrijf [naam bedrijf 4] en dat hij ( [naam bedrijf BV 7] ) een eindbudget had voor de te verrichten werkzaamheden en
-een aantal medewerkers op de payroll laten zetten en
-aangegeven dat er (in verband met een nieuw project) meer medewerkers op de payroll moesten komen en
-aangegeven dat de medewerkers per week betaald moesten worden,
waardoor [naam bedrijf BV 5] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
in de periode van 14 oktober 2016 tot en met 24 november 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam bedrijf BV 6] . heeft bewogen tot de
afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 121.192 euro,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens het bedrijf [naam bedrijf BV 8] ( [naam bedrijf BV 8] ) contact gelegd met [naam bedrijf BV 6] . en
-namens [naam bedrijf BV 8] een overeenkomst met [naam bedrijf BV 6] . afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [naam bedrijf BV 6] . facturen van [naam bedrijf BV 8] gericht aan klanten van [naam bedrijf BV 8] aankoopt, in elk geval overneemt en
- als debiteuren [naam vastgoed BV] en/of [naam bedrijf BV 9] aangeleverd en
- formulieren "Verklaring tot opdracht betalingsadres" aan [naam bedrijf BV 6] . die (mede) (valselijk) ondertekend waren door [persoon 2] (namens [naam vastgoed BV] ) en door [persoon 3] (namens [naam bedrijf BV 9] ) gestuurd naar [naam bedrijf BV 6] . en
- 4 facturen van [naam vastgoed BV] (ter waarde van ongeveer 69.104 euro) en 2 facturen van [naam bedrijf BV 9] (ter waarde van ongeveer 52.088 euro) verkocht aan [naam bedrijf BV 6] .,
zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededaders telkens geen goederen hebben geleverd aan [naam vastgoed BV] en [naam bedrijf BV 9] en geen facturen aan [naam vastgoed BV] en [naam bedrijf BV 9] hebben gestuurd,
waardoor [naam bedrijf BV 6] . telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
8. primair
op 24 november 2016 en 25 november 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 1] te dwingen tot de afgifte van 59.000 euro, althans enige (tien)duizenden euro's, toebehorende aan [persoon 1] ,
opzettelijk met zijn mededader sms-berichten naar die [persoon 1] heeft gestuurd inhoudende onder meer:
- hai [persoon 1] ik heb de opdracht gekregen om geld te komen incasseren bij jouw! geld van [verdachte] die je heel gladjes genaaid heb spelletjes zijn over en ook nog 56000 indient om hem nog harder te naaien ik weet wie je bent en alles van je jij bepaald hoe dit afloopt ik wilde net naar [persoon 4] gaan maar uit respect kom ik eerst naar jou toe! waar en wanneer wil je afspreken?!
en
- ik heb alles zwart op wit ik heb niets met je vrouw te maken jij hebt misbruik gemaakt van dat hij opgepakt is terwijl je wel geld hebt ontvangen ik wil de totale investering in de woning het geld terug wat [verdachte] betaald heeft en verschil verkoop woning ik kom niet om te praten ik ken je je bent een bekende het hoeft niet uit de hand te lopen maar als het moet dan moet het
en
- je bent echt een gluiperd ik zou heel snel over de brug komen en ik zeg je 1 ding laat me hier geen verhaal van maken
en
- [persoon 1] ik heb [verdachte] gesproken hij heeft betaald en geen afstand getekend spelletjes zijn over! je gaat al ze geld teruggeven!
en
- ik houd het kort ik krijg van [verdachte] nog op papier hoeveel je gaat betalen je hebt nu met mij te maken;
op 18 juli 2016 en op 30 augustus 2016 te Amsterdam terwijl hij telkens redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de rijksweg A10 en het Skutjespad (op 18 juli 2016) en de Linnaeusstraat (op
30 augustus 2016), als bestuurder een motorrijtuig, een personenauto, van die categorie heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.2Motivering van de bewezenverklaring en bespreking bewijsverweren
De strafzaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) vloeit voort uit het onderzoek 13Rolwolk. In de loop van dat onderzoek zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Het bedrijf [naam bedrijf BV 7] stond ten tijde van de tenlastegelegde feiten op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] . Op enig moment is ook [verdachte] bij dit bedrijf betrokken geraakt. Om geld te kunnen genereren voor het bedrijf hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] in 2015 bedacht om goederen te bestellen op naam van andere, kredietwaardige bedrijven, en die goederen na levering door te verkopen. Op die manier hebben zij voor vele tienduizenden euro’s computerbenodigdheden besteld bij [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf GmbH] en [naam bedrijf 2] , waarbij zij zich voordeden als iemand anders (feit 2 in zaak A). De bestelde goederen werden in ontvangst genomen door medewerkers of betrokkenen bij [naam bedrijf BV 7] Deze spullen zijn weer doorverkocht aan andere bedrijven (feit 1 in zaak A). Hoewel [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben verklaard steeds van plan te zijn geweest de leveranciers ooit te betalen zodra zij genoeg geld zouden hebben, is dat nooit gebeurd. In de loop van 2016 werden de geldproblemen nijpend, zo verklaarden [verdachte] en [medeverdachte 1] . Daarom hebben zij toen ook nepfacturen verkocht aan het factoringbedrijf [naam bedrijf BV 1] (feiten 3 en 5 in zaak A). Dit bedrijf had al eerder echte facturen gekocht van [naam bedrijf BV 7] en die ook kunnen innen. Deze nepfacturen konden zij echter niet innen, waardoor zij uiteindelijk bijna een ton schade hebben geleden. Toen het factoringbedrijf argwaan had gekregen omdat zij facturen niet konden innen, heeft dit bedrijf verdere schade kunnen voorkomen, door geen (nep)facturen meer aan te kopen van [naam bedrijf BV 7] , hoewel het bedrijf die nog wel aanbood (feiten 4 en 5 in zaak A). Toen ook hiermee niet voldoende geld binnenkwam en omdat er personeel betaald moest worden, hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] zich gericht tot het bedrijf [naam bedrijf BV 5] , met wie een zogenaamde payrollingovereenkomst werd afgesloten, om dit bedrijf vervolgens te laten betalen voor werk dat zogenaamd door werknemers van [naam bedrijf BV 7] zou worden uitgevoerd bij andere bedrijven (feit 6 in zaak A). Hiervoor zijn valse werkbriefjes ingevuld en ondertekend en ingediend bij dit bedrijf door onder anderen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , die ook zijn vervolgd en gelijktijdig met verdachte worden berecht. [naam bedrijf BV 5] is hierdoor voor bijna twee ton benadeeld.
[verdachte] en [medeverdachte 1] zijn ook betrokken geweest bij het verkopen van nepfacturen aan het factoringbedrijf [naam bedrijf BV 6] ., waardoor dit bedrijf voor meer dan een ton is benadeeld (feit 7 in zaak A). Bij deze oplichting ging het niet om nepfacturen van het bedrijf [naam bedrijf BV 7] , maar van het bedrijf [naam bedrijf BV 8] ( [naam bedrijf BV 8] ). Bij het onderzoek naar deze oplichting zijn ook medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in beeld gekomen.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben feitelijke betrokkenheid bij al deze feiten erkend, zoals bij het opmaken en verkopen van valse facturen, het plaatsen van bestellingen uit naam van niet bestaande bedrijven en het via payrolling laten betalen voor niet verrichte werkzaamheden. Zij hebben onderling wel verschillend verklaard over hun onderlinge rolverdeling en mate van betrokkenheid bij de strafbare feiten. De verdediging heeft in deze zaak bepleit dat [medeverdachte 1] en verdachte over het algemeen genomen gelijkwaardige rollen hadden bij de door hen gepleegde strafbare feiten en dat zij in samenwerking met elkaar beslissingen namen in dat verband. Ten aanzien van de oplichting van [naam bedrijf BV 6] . (feit 7 in zaak A) is door de verdediging bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat hij gelet op zijn beperkte rol niet als medepleger kan worden aangemerkt.
Verdachte wordt ook beschuldigd van afpersing dan wel bedreiging van de heer [persoon 1] (feit 8 in zaak A). Ook ten aanzien van dit feit heeft verdachte zijn feitelijke betrokkenheid erkend. Hij heeft verklaard dat hij de in de tenlastelegging vermelde sms-berichten heeft opgesteld en dat hij die berichten door een tussenpersoon naar de heer [persoon 1] heeft laten sturen. Wel bestaat discussie over de juridische duiding van dit feit; de verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat geen sprake zou zijn van afpersing of bedreiging.
Tot slot wordt verdachte verweten dat hij meerdere malen een auto heeft bestuurd, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (feit in zaak B). Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het rijbewijs ongeldig was verklaard en zijn raadsman heeft daarom vrijspraak bepleit.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage. Ten aanzien van de feiten 1, 3, 4, 5 en 6 in zaak A is sprake van een ‘bekennende verdachte’, zodat de rechtbank bij deze feiten zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Hoewel ten aanzien van de feiten 2, 7 en 8 in zaak A vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank ook bij deze feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Verdachte erkent immers feitelijke betrokkenheid en er zijn slechts juridische verweren gevoerd. Op deze verweren zal de rechtbank hierna nader ingaan.
De rechtbank zal ten aanzien van het feit in zaak B de bewijsmiddelen wel weergeven met de redengevende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van feit 2 in zaak A
Feit 2 in zaak A betreft – kort samengevat – flessentrekkerij door verdachte en [medeverdachte 1] ten nadele van de bedrijven [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf GmbH] en [naam bedrijf 2] door computerapparatuur te bestellen en geleverd te krijgen, welke computerapparatuur vervolgens niet werd betaald door [verdachte] en [medeverdachte 1] .
Verdachte heeft erkend dat hij en [medeverdachte 1] op naam van andere, kredietwaardige, bedrijven de computerapparatuur hebben besteld, waardoor [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf GmbH] en [naam bedrijf 2] werden bewogen tot de afgifte van de computerapparatuur. Hiermee erkent verdachte in feite deze bedrijven met [medeverdachte 1] te hebben opgelicht, hetgeen echter niet is ten laste gelegd. Volgens verdachte waren hij en [medeverdachte 1] wel van plan deze bedrijven te betalen wanneer zij met de doorverkoop van de computerapparatuur geld hadden verdiend. Dit maakt volgens de raadsman dat de ten laste gelegde flessentrekkerij, in het bijzonder ‘het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over de goederen te verzekeren’ niet kan worden bewezen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat voormeld oogmerk wel kan worden bewezen. In dit verband is van belang dat verdachte en [medeverdachte 1] de computerapparatuur bij de verschillende bedrijven telkens hebben besteld, terwijl zij dan wel het bedrijf [naam bedrijf BV 7] op het moment van de bestellingen de financiële middelen daarvoor niet hadden. Er was zelfs sprake van schulden die moesten worden afgelost. Ook waren verdachte en [medeverdachte 1] zich ervan bewust dat zij niet voldoende kredietwaardig waren om dergelijke bestellingen te kunnen doen. Zij hebben immers om die reden op naam van andere – wel kredietwaardige – bedrijven de computerapparatuur besteld. Uit hun verklaringen over het reilen en zeilen van [naam bedrijf BV 7] in de tenlastegelegde periode blijkt dat zij het ene gat met het andere aan het vullen waren en dat zij zich dat ook wel realiseerden. Het is best mogelijk dat, zoals ook op de zitting is aangevoerd, [verdachte] en [medeverdachte 1] wel eens de intentie hebben uitgesproken de bedrijven ooit terug te betalen. Dat zij binnen de geldende termijnen volledig aan hun betalingsverplichtingen zouden kunnen voldoen, viel echter redelijkerwijs niet te verwachten en zij waren zich daar van bewust. Het koesteren van een vaag plan om de bestelde goederen wellicht, ooit, (deels) terug te betalen, staat niet in de weg aan bewezenverklaring van het tenlastegelegde oogmerk. Dat vage plan is immers nooit ten uitvoer gebracht en [verdachte] en [medeverdachte 1] bleven desondanks keer op keer, tegen beter weten in, nieuwe bestellingen plaatsen die zij niet konden betalen. Gelet op voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] telkens het oogmerk hadden om zich zonder volledige betaling de beschikking over de goederen te verzekeren.
Ten aanzien van feit 7 in zaak A
Feit 7 in zaak A betreft – kort samengevat – de benadeling van het bedrijf [naam bedrijf BV 6] . door het verkopen van nepfacturen aan dit bedrijf, waarbij ongeveer 121.192 euro door dit bedrijf is uitgekeerd. Deze nepfacturen werden aan [naam bedrijf BV 6] aangeboden door het bedrijf [naam bedrijf BV 8] , dat met [naam bedrijf BV 6] een factoringovereenkomst was aangegaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het bedrijf [naam bedrijf BV 6] . is opgelicht op de wijze zoals vermeld in de tenlastelegging.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] bij deze oplichting zijn betrokken. Voor [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] geldt dat zij hun betrokkenheid hebben erkend. [medeverdachte 6] heeft betrokkenheid ontkend en verder gezwegen.
De rechtbank is – anders dan de raadslieden – van oordeel dat alle voormelde personen kunnen worden aangemerkt als medeplegers van deze oplichting en licht dit als volgt toe.
Ten aanzien van de rol van [medeverdachte 5] stelt de rechtbank, mede op grond van zijn eigen verklaring, vast dat het bedrijf [naam bedrijf BV 8] op zijn naam stond. Hij heeft de factoringovereenkomst met [naam bedrijf BV 6] . gesloten en is daarvoor naar dit bedrijf toegegaan.
[verdachte] was naar eigen zeggen betrokken bij de beginfase van de oplichting van [naam bedrijf BV 6] . en heeft een bemiddelende en ondersteunende rol gehad. Uit de verklaring van [medeverdachte 5] volgt dat [verdachte] ook een sturende rol had, wat ondersteuning vindt in de in het dossier opgenomen telecommunicatie. Verder is op 25 oktober 2016 door [naam bedrijf BV 8] een bedrag overgemaakt naar de rekening van het bedrijf [naam bedrijf 5] , op naam van [medeverdachte 7] . Deze [medeverdachte 7] heeft verklaard dat hij het bedrijf in opdracht van [verdachte] heeft ingeschreven, in zijn opdracht de bankrekening van het bedrijf heeft geopend en alle spullen van de bankrekening aan [verdachte] had gegeven. Ook gelet op het voorgaande is dus sprake van een link tussen [verdachte] en het ‘oplichtende’ bedrijf [naam bedrijf BV 8] , in die zin dat hij kennelijk geld van dat bedrijf heeft ontvangen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zijn kennis over factoring heeft doorgegeven aan [medeverdachte 5] en betrokken was bij het maken van bij de oplichting gebruikte valse websites door die technisch te controleren. Bij de aanhouding van [medeverdachte 1] op 25 oktober 2016 zijn twee computertassen in zijn auto aangetroffen. Daarin zaten documenten die kunnen worden gerelateerd aan de oplichting van [naam bedrijf BV 6] ., waaronder een aanvraagformulier [naam bedrijf BV 6] , een [naam bedrijf BV 6] Overeenkomst en een KvK-uittreksel van het bedrijf [naam bedrijf BV 8] Volgens [medeverdachte 1] zouden die documenten van [verdachte] zijn en zou [medeverdachte 1] niet bekend zijn met die documenten. De rechtbank gelooft dat niet gelet op de plek waar de documenten zijn aangetroffen en bezien in het licht van de verklaring van [medeverdachte 1] waarin hij zijn betrokkenheid erkent. Verder staat op het voorblad van het aanvraagformulier [naam bedrijf BV 6] geschreven: “voorbeeld factuur [medeverdachte 1] ”. Dit is een duidelijke link naar [medeverdachte 1] , wiens voornaam [medeverdachte 1] is. Ook blijkt uit chatgesprekken die zijn aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 1] dat zijn betrokkenheid verder ging dan technisch controleren van de gebruikte websites; hij gaf door welke informatie gebruikt moest worden en heeft kennelijk ook de bij de oplichting gebruikte emailadressen aangemaakt. Hij gaf domeinnamen, mailadressen en bijbehorende wachtwoorden door aan medeverdachten. Ook heeft hij kennelijk uit naam van het bij de oplichting gebruikte bedrijf [naam vastgoed BV] gereageerd op een email.
Over de rol van [medeverdachte 6] kan op grond van de verklaring van [medeverdachte 5] worden vastgesteld dat hij de (mede)bedenker was. [medeverdachte 5] heeft het weliswaar steeds over ‘ [medeverdachte 6] ’, maar de rechtbank gaat er van uit dat hij hier [medeverdachte 6] bedoelt. Een verbalisant heeft hem immers een foto van [medeverdachte 6] getoond, waarop [medeverdachte 5] heeft verklaard dat dit de ‘ [medeverdachte 6] ’ is over wie hij heeft verklaard. Verder komt naar voren dat [medeverdachte 6] valse facturen heeft aangeleverd. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 6] een van de hoofdrolspelers was.
Uit de hiervoor vastgestelde rollen van [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] volgt dat allen een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de oplichting van [naam bedrijf BV 6] . De nauwe en bewuste samenwerking volgt eigenlijk ook al uit het voorgaande, in die zin dat ze elkaar aanvulden en dat nauw overleg bij een dergelijke oplichting geboden is. De nauwe en bewuste samenwerking leidt de rechtbank ook af uit het bestaan van een groepsapp met voormelde personen als deelnemers, waarin tussen 21 en 24 oktober 2016 onder meer informatie wordt uitgewisseld over het inloggen op door [medeverdachte 1] aangemaakte emailadressen. Die groepsapp is naar voren gekomen door onderzoek van de telefoon van [medeverdachte 1] . Onder meer uit de verklaring van [verdachte] volgt dat [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] allen deelnemer waren aan de groepsapp. Zo heeft hij verklaard dat hij vermoedt dat de persoon genaamd ‘ [alias medeverdachte 6] ’ [medeverdachte 6] is, omdat hij één van de hoofdrolspelers was. Ook de verklaring van [medeverdachte 5] over de betrokkenheid van [medeverdachte 6] is hierbij van belang. De rechtbank acht ook bewezen dat allen het oogmerk hadden zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat de rol van verdachte te beperkt was om hem als (mede)pleger aan te kunnen merken.
Ten aanzien van feit 8 in zaak A
Verdachte heeft verklaard dat hij door een ander de sms-berichten zoals hiervoor weergegeven in de bewezenverklaring naar [persoon 1] heeft laten sturen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat de feiten zich laten kwalificeren als een poging slachtoffer [persoon 1] af te persen.
Anders dan betoogd door de raadsman bevatten de sms’jes een bedreiging met geweld, waarmee beoogd wordt dat [persoon 1] een geldbedrag aan verdachte betaalt. De bedreiging met geweld leidt de rechtbank in het bijzonder af uit de teksten ‘
waar en wanneer wil je afspreken?!’en
‘ik kom niet om te praten ik ken je je bent een bekende het hoeft niet uit de hand te lopen maar als het moet dan moet het’.Hieruit blijkt dat de persoonlijke confrontatie wordt gezocht, waarbij het niet gaat om praten. Het kan niet anders dan dat hier wordt gedoeld op de toepassing van geweld. In ieder geval wordt zodanig die suggestie gewekt dat [persoon 1] het moeilijk anders kon begrijpen.
Dat het verdachte te doen was om geld van [persoon 1] te krijgen, volgt zonder meer uit de teksten ‘
ik heb de opdracht gekregen om geld te komen incasseren bij jouw!’en ‘
je gaat al ze geld teruggeven’.
Dat het oogmerk zich te bevoordelen – door het geld van [persoon 1] te krijgen – wederrechtelijk was, volgt uit de omstandigheid dat hierbij bedreiging met geweld werd ingezet, terwijl verdachte daartoe niet gerechtigd was. Of verdachte al dan niet civielrechtelijk aanspraak kon maken of meende te kunnen maken op betaling van een geldbedrag door [persoon 1] maakt daarbij niet uit.
Ten aanzien van het feit in zaak B
Dat verdachte op 18 juli 2016 en 30 augustus 2016 in Amsterdam een auto bestuurde en dat zijn rijbewijs op die momenten ongeldig was verklaard, volgt uit de bewijsmiddelen en wordt door verdachte niet weersproken.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, ook bewezen dat verdachte op voormelde momenten redelijkerwijs had moeten weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Bij brief van 25 november 2015 van het CBR is verdachte namelijk meegedeeld dat hij vanwege onverantwoord gedrag in het verkeer op 5 november 2015 een cursus moest volgen over verantwoord rijgedrag. Daarbij is een factuur gevoegd voor de opleggingskosten die horen bij die cursus. In zowel de brief als in de factuur is vermeld dat verdachte mee moet werken dan wel op tijd moet betalen om te voorkomen dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Verdachte heeft verklaard dat hij deze brief heeft ontvangen. Bij brief van 12 februari 2016 van het CBR is verdachte vervolgens meegedeeld dat verdachte de cursus niet of niet op tijd heeft betaald, dus de cursus niet heeft gevolgd en dat daarom is besloten zijn rijbewijs ongeldig te verklaren. Uit deze brief, die verdachte naar zijn zeggen niet zou hebben ontvangen, volgt dat verdachte heeft nagelaten (tijdig) de cursus te betalen. Nu verdachte gelet op de brief van 25 november 2015 al bekend was met het mogelijke gevolg van niet meewerken/niet (tijdig) betalen van de cursus had verdachte op 18 juli 2016 en 30 augustus 2016, ook al zou hij de brief van 12 februari 2016 niet hebben ontvangen, redelijkerwijs moeten weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het lag op de weg van verdachte om alvorens weer (na een periode in detentie) te gaan rijden onderzoek te doen naar de geldigheid van zijn rijbewijs, wat hij heeft nagelaten.