4.4Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling van de feiten
Bij en voorafgaand aan de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] te Amsterdam hebben verbalisanten het volgende waargenomen.
Toen een verbalisant aan de voorzijde van de woning aanbelde zag hij via zijn de camera van zijn telefoon door het raampje boven de deur dat verschillende personen in de woonkamer gingen bewegen, dat zij verschillende dingen van een tafel pakten en naar de achterkant van de woning renden. Aan de achterzijde zag een verbalisant aanvankelijk twee personen in de tuin. Dat bleken verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] te zijn. De verbalisant zag dat [medeverdachte 4] een plastic zak onder een plantenbak neerlegde waarin zich later een hoeveelheid cocaïne in slikkersbollen bleek te bevinden. Vervolgens trof de verbalisant in dezelfde achtertuin bij een achterwiel van een Canta een plastic zak met wit poeder aan en een slikkersbol die bij een fiets lag. Deze plastic zak en slikkersbol bleken later ook cocaïne te bevatten. Achter de Canta verschool verdachte zich. In de woning werden medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] en nog een andere persoon aangetroffen.
Verspreid door de woning zijn aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en versnijdingsmiddelen en een kleinere hoeveelheid heroïne aangetroffen, te weten in de keuken en in beide slaapkamers. In de keuken is namelijk een plastic VOMAR-tas met daarin plastic zakjes met cocaïne en versnijdingsmiddelen aangetroffen en op de koelkast lag een plastic zak met daarin cocaïne en fenacetine. Bij de plastic zak op de koelkast lagen ook een kleine digitale weegschaal, een keukenmes, een blender en diverse gewikkelde foliestukjes, goederen waarvan bekend is dat deze worden gebruikt bij het versnijden en verpakken van cocaïne. Op de salontafel in de woonkamer lagen kleine vierkante papiertjes, een schaar, plakband, plastic folie/zak, gewikkelde foliestukjes, een aansteker, een waxinelicht, een pen en diverse gewikkelde foliestukjes. Dit zijn goederen die worden gebruikt voor het prepareren van slikkersbollen. Op de vloer bij de salontafel lagen ook foliestukjes. Van sommige van de in de tuin aangetroffen slikkersbollen waren de uiteinden nog niet verwijderd, wat een indicatie is dat de preparatie daarvan nog niet voltooid was. In de hiervoor genoemde slikkersbollen zijn vierkantje papiertjes aangetroffen die vergelijkbaar waren met de papiertjes die in de woonkamer zijn gevonden.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de woning op de dag en het moment van de doorzoeking werd gebruikt als locatie om cocaïne te mengen met versnijdingsmiddelen en om slikkersbollen te prepareren. Op deze manier werd de cocaïne gereed gemaakt voor handel en/of vervoer. De woning fungeerde aldus als versnijdings- en verpakkingscentrale voor cocaïne. Het versnijden vond plaats in de keuken, waar het versnijdingsmiddel fenacetine en mengapparatuur aanwezig waren. Het verpakken zelf vond plaats op een centrale plek, de salontafel in de woonkamer. De benodigde materialen voor het versnijden en verpakken bevonden zich niet alleen in de keuken en op de salontafel in de woonkamer, maar ook in de andere verblijfruimtes, te weten de beide slaapkamers Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat alle personen die in deze woning verbleven daarbij betrokken waren en dit op enigerlei wijze faciliteerden.
Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat slikkersbollen, gelet op de potentiële gevaren bij het innemen ervan, worden gebruikt voor het vervoer van verdovende middelen over landsgrenzen. Het risico op controles is dan immers groter dan bij vervoer binnen landsgrenzen. De slikkersbollen die werden geprepareerd worden daarom geacht te zijn bestemd voor de uitvoer buiten Nederland.
In artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet is, voor zover hier van belang, bepaald dat onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in artikel 2, is begrepen: het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer dan wel ten wederuitvoer aangeven. Uit vaste rechtspraak, onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 26 juni 1990 (NJ 1991, 156), volgt dat deze begripsomschrijving ruimer is dan hetgeen in het spraakgebruik onder binnen of buiten het grondgebied brengen wordt verstaan. Handelingen die - wanneer deze verruiming van het begrip niet bestond - onder voorbereidingshandelingen zouden vallen, zijn onder binnen en buiten het grondgebied brengen te rubriceren.
Gelet op deze rechtspraak acht de rechtbank bewezen dat de daarbij betrokkenen, waaronder verdachte, zich door het verrichten van de hiervoor beschreven voorbereidingshandelingen tezamen schuldig hebben gemaakt aan de verlengde uitvoer van de in en bij de woning aangetroffen cocaïne.
De rechtbank overweegt dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot het tenlastegelegde het volgende af.
Zoals hiervoor is vastgesteld fungeerde de woning op 8 november 2018 als versnijdings- en verpakkingscentrale voor cocaïne. Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat op het moment dat de politie aanbelde niet direct werd opengedaan, maar dat verschillende van in de woning aanwezige personen druk gingen bewegen, dat er voorwerpen van de tafel werden gepakt, dat een aantal personen - waaronder verdachte - naar buiten rende en dat is waargenomen dat één van hen een plastic zak met slikkersbollen cocaïne onder een plantenbak neerlegde. De rechtbank acht dan ook bewezen dat op het moment dat de politie aanbelde slikkersbollen werden geprepareerd en dat de verdachten deze spullen aan het zicht van de politie wilden onttrekken. Enkele van de slikkersbollen waren immers nog niet ‘af’ en verpakkingsmaterialen en restanten bevonden zich nog op en onder de salontafel. Verdachte is ook de achtertuin ingevlucht en heeft zich verstopt achter een Canta, waaronder en waarnaast respectievelijk de plastic tas met cocaïne en de slikkersbol met cocaïne zijn aangetroffen. Daarnaast heeft de eigenaar van de woning verdachte herkend als één van de huurders van de woning.
Met betrekking tot het tenlastegelegde kan op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat het door "verenigde personen" is begaan, maar niet direct door wie precies. Gelet op de hiervoor gedane vaststellingen acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij geen wetenschap had en kon hebben van de aanwezigheid van de verdovende middelen, versnijdingsmiddelen, verpakkingsmaterialen en -activiteiten in de woning, volstrekt ongeloofwaardig. Verdachte is immers aangetroffen in de woning waarin cocaïne werd versneden en slikkersbollen werden geprepareerd . Dit in combinatie met het feit dat verdachte in de achtertuin is aangetroffen nabij de plek waar een plastic zak met cocaïne en een slikkersbol cocaïne lagen, duidt op betrokkenheid bij die activiteiten. Verdachte heeft daarvoor geen aannemelijke verklaring gegeven.
Nu de rechtbank aanneemt dat op het moment van het aanbellen door de politie aan de salontafel in de woonkamer open en bloot slikkersbollen werden geprepareerd, is zij van oordeel dat verdachte dit onmogelijk kan zijn ontgaan. Bovendien acht de rechtbank de verklaringen van verdachte dat hij pas 10 minuten in de woning was en dat hij niet een van de huurders was, ongeloofwaardig. Die verklaringen worden namelijk weersproken door respectievelijk een processen-verbaal van bevindingen waarin wordt gerelateerd dat vanaf 16.50 uur tot het aanbellen om 17.05 uur niemand de woning is binnengegaan en de verklaring van de verhuurder van de woning. Daarnaast heeft verdachte zelf verklaard dat er kleding van hem lag in een van de slaapkamers, hetgeen niet zonder meer valt te rijmen met een kort bezoek om boodschappen af te leveren. Ook heeft de rechtbank twee afbeeldingen die zijn aangetroffen op een in beslag genomen telefoontoestel getoond waarop verdachte met medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] ergens in de open lucht staat respectievelijk op een bankje zit. Deze foto’s wijzen erop dat verdachte langere en verdergaande banden heeft met in ieder geval deze medeverdachten dan hij stelt. De verklaring van verdachte ter zitting dat deze medeverdachten daar ook waren maar dat dit niet betekent dat hij iedereen kent, schuift de rechtbank daarom als niet geloofwaardig terzijde. De rechtbank weegt deze omstandigheden mee bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen.
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte aanwezig was bij het verpakken van de cocaïne treft het betoog van de raadsman, dat verdachte de verdovende middelen in de woning en in de tuin niet heeft kunnen zien omdat deze alle aan het zicht onttrokken waren, geen doel. De rechtbank acht daarom ongeloofwaardig dat verdachte zich enkel verborgen probeerde te houden achter de Canta omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en verwerpt dat verweer. De rechtbank concludeert dat verdachte tezamen met zijn mededaders zowel wetenschap van als beschikkingsmacht had over de in en bij de woning aangetroffen verdovende middelen, versnijdingsmiddelen, verpakkingsmaterialen en overige hulpmiddelen.
Gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, in het bijzonder het feit dat verdachte de huurder is van de woning en zijn aanwezigheid op het moment dat daar slikkerbollen worden geprepareerd, komt de rechtbank tot het oordeel dat de bijdrage van verdachte aan het bewezenverklaarde van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Daarmee acht de rechtbank het onder 1, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen en de (verlengde) uitvoer van cocaïne bewezen.
Uit het hiervoor bewezen geachte volgt verder dat verdachte op 8 november 2018 tezamen met zijn medeverdachten de in en bij de woning aangetroffen verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en overige hulpmiddelen voor het versnijden en verpakken van cocaïne alsook het bij medeverdachte [medeverdachte 4] in zijn jaszak aangetroffen versnijdingsmiddel voorhanden heeft gehad. Daarmee acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte het onder 1, tweede cumulatief/alternatief en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Daarbij komt dat ook een relatief kleine hoeveelheid heroïne is aangetroffen in een plastic tas in de keuken van de woning. Nu de rechtbank medeplegen bewezen acht, acht zij ook bewezen dat verdachte deze hoeveelheid heroïne tezamen met zijn medeverdachten voorhanden heeft gehad.
Verdachte had tezamen met zijn medeverdachten beschikkingsmacht over de inhoud van de plastic tas die is aangetroffen in de keuken. Nu bij de doorzoeking evenwel geen heroïne is aangetroffen in slikkersbollen en er ook geen andere bewijs voorhanden is waaruit kan worden afgeleid dat de woning ook werd gebruikt om heroïne te prepareren voor uitvoer, zal verdachte in zoverre van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat voor de (verlengde) invoer van verdovende middelen ook onvoldoende bewijs voorhanden is, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Daarnaast is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat de hoeveelheid heroïne die hoofdverdachte [medeverdachte 1] voorhanden had ook bestemd was voor het pand [adres 2] . Het dossier biedt daarvoor geen concrete aanknopingspunten. [medeverdachte 1] stond weliswaar ingeschreven op dit adres, maar de organisatie waarvan hij deel uitmaakte maakte ook gebruik van andere adressen voor de opslag en/of het verpakken van verdovende middelen. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.